Avis juridique important
ARREST VAN HET HOF VAN 3 JUNI 1992. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN ITALIAANSE REPUBLIEK. - NIET-NAKOMING - VERTRAGING BIJ TERUGGAVE VAN BTW AAN NIET IN BINNENLAND GEVESTIGDE BELASTINGPLICHTIGEN. - ZAAK C-287/91.
Jurisprudentie 1992 bladzijde I-03515
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Handelingen van de instellingen ° Richtlijnen ° Uitvoering door Lid-Staten ° Noodzaak van volledige en nauwgezette toepassing
(EEG-Verdrag, art. 189, derde alinea)
De Lid-Staten zijn verplicht, de volledige en nauwgezette toepassing van de bepalingen van elke richtlijn te verzekeren.
In zaak C-287/91,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu en D. Calleja Crespo, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster,
tegen
Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst Diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door I. M. Braguglia, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie-Adélaïde 5,
verweerster,
betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door te dulden dat het Ministerie van Financiën de termijnen voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen stelselmatig overschrijdt, en door niet in te grijpen om de met het gemeenschapsrecht strijdige gevolgen daarvan ab origine weg te werken, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 4, van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB 1979, L 331, blz. 11),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, F. Grévisse en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, M. Diez de Velasco, M. Zuleeg en J. L. Murray, rechters,
advocaat-generaal: C. Gulmann
griffier: J.-G. Giraud
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 mei 1992,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het Hof op 15 november 1991, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EEG-Verdrag verzocht, vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door te dulden dat het Ministerie van Financiën de termijnen voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen stelselmatig overschrijdt, en door niet in te grijpen om de met het gemeenschapsrecht strijdige gevolgen daarvan ab origine weg te werken, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 4, van de Achtste richtlijn 79/1072/EEG van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB 1979, L 331, blz. 11).
2 Artikel 7, lid 4, luidt als volgt:
"Van de beslissingen over verzoeken om teruggaaf moet mededeling worden gedaan binnen zes maanden nadat de betreffende verzoeken, vergezeld van alle documenten die volgens deze richtlijn voor het onderzoek van de verzoeken nodig zijn, bij de in lid 3 bedoelde bevoegde dienst zijn ingediend. De teruggaaf moet plaatsvinden vóór het verstrijken van voornoemde termijn, op verzoek van de aanvrager hetzij in de Lid-Staat waar de teruggaaf wordt verleend, hetzij in de Staat waar hij is gevestigd. In het laatstgenoemde geval komen de bankkosten voor het overmaken ten laste van de aanvrager."
3 De Commissie, die van marktdeelnemers uit andere Lid-Staten tal van klachten over vertraging bij de teruggaaf van BTW door de Italiaanse administratie had ontvangen, besloot een niet-nakomingsprocedure in te stellen, en heeft de Italiaanse regering in het kader daarvan bij brief van 7 februari 1990 verzocht, haar opmerkingen ter zake mee te delen. Daar die brief onbeantwoord bleef, bracht zij op 2 juli 1990 een met redenen omkleed advies uit. Toen ook hierop geen reactie kwam, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.
4 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport van de rechter-rapporteur. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
5 De Commissie merkt op, dat volgens genoemde richtlijn de teruggaaf van BTW moet plaatsvinden binnen zes maanden nadat het desbetreffende verzoek, vergezeld van alle documenten die voor het onderzoek ervan nodig zijn, is ingediend. Zij stelt evenwel vast, dat, niettegenstaande de omzetting van de richtlijn in het Italiaanse recht, de termijn voor teruggaaf van BTW aan niet in de Italiaanse Republiek gevestigde belastingplichtigen in de praktijk 36 maanden bedraagt en nog langer dreigt te worden. Haars inziens is dit een duidelijke inbreuk op artikel 7, lid 4, van genoemde richtlijn.
6 De Italiaanse regering betwist de niet-nakoming niet en verklaart, dat de vertraging bij de teruggaaf van BTW aan niet ingezeten belastingplichtigen organisatorische oorzaken heeft, en dat daarbij geen discriminatoire bedoelingen voorliggen. Zij wijst erop, dat de nationale administratie zoekt naar oplossingen om de in de richtlijn gestelde termijn van zes maanden te eerbiedigen.
7 Opgemerkt zij, dat volgens vaste rechtspraak de Lid-Staten hebben zorg te dragen voor een volledige en nauwkeurige toepassing van de bepalingen van iedere richtlijn (zie inzonderheid het arrest van 18 maart 1980, gevoegde zaken 91/79 en 92/79, Commissie/Italië, Jurispr. 1980, blz. 1099, r.o. 6).
8 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Italiaanse Republiek, door te dulden dat het Ministerie van Financiën de termijnen voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen stelselmatig overschrijdt, en door niet in te grijpen om de met het gemeenschapsrecht strijdige gevolgen daarvan ab origine weg te werken, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 4, van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen.
Kosten
9 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien de Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE
rechtdoende, verstaat:
1) Door te dulden dat het Ministerie van Financiën de termijnen voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen stelselmatig overschrijdt, en door niet in te grijpen om de met het gemeenschapsrecht strijdige gevolgen daarvan ab origine weg te werken, is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 4, van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen.
2) De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten van de procedure.