Avis juridique important
ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 16 FEBRUARI 1995. - CALLE GRENZSHOP ANDRESEN GMBH & CO. KG TEGEN ALLGEMEINE ORTSKRANKENKASSE FUER DEN KREIS SCHLESWIG-FLENSBURG. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: SCHLESWIG-HOLSTEINISCHES LANDESSOZIALGERICHT - DUITSLAND. - SOCIALE ZEKERHEID MIGRERENDE WERKNEMERS - VASTSTELLING TOE TE PASSEN WETGEVING. - ZAAK C-425/93.
Jurisprudentie 1995 bladzijde I-00269
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Sociale zekerheid van migrerende werknemers ° Toepasselijke wetgeving ° Werknemer die in dienst is in andere Lid-Staat dan woonstaat, maar die geregeld deel van werkzaamheid in laatstbedoelde Lid-Staat uitoefent ° Wetgeving van woonstaat
(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 14, lid 2, sub b-i)
De situatie van een werknemer die in een Lid-Staat woont, die uitsluitend in dienst is van een onderneming waarvan de zetel zich in een andere Lid-Staat bevindt en die, in het kader van die arbeidsverhouding, een deel van zijn werkzaamheden geregeld meerdere uren per week, voor een tijdsduur die niet beperkt is tot twaalf maanden, in eerstbedoelde Lid-Staat verricht, valt onder artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71, zodat de betrokkene is onderworpen aan de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont.
In zaak C-425/93,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Schleswig-Holsteinische Landessozialgericht (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen
Calle Grenzshop Andresen GmbH & Co. KG
en
Allgemeine Ortskankenkasse fuer den Kreis Schleswig-Flensburg,
mede in het geding geroepen: Bundesanstalt fuer Arbeit, Bundesversicherungsanstalt fuer Angestellte en B. Wandahl,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 14, lid 1, sub a, en lid 2, sub b-i, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van artikel 12 bis van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71, beide zoals gecodificeerd bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler (rapporteur), kamerpresident, G. F. Mancini en G. Hirsch, rechters,
advocaat-generaal: C. O. Lenz
griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
° Calle Grenzshop Andresen GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door R. Steinhusen, advocaat te Flensburg,
° de Bundesversicherungsanstalt fuer Angestellte, vertegenwoordigd door M. Mutz, Verwaltungsdirektor,
° de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde,
° de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door D. del Gaizo, avvocato dello Stato, als gemachtigde,
° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Docksey, lid van haar juridische dienst, en H. Kreppel, bij de juridische dienst van de Commissie gedetacheerd Duits ambtenaar, als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Calle Grenzshop Andresen GmbH & Co. KG, de Italiaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door P. Watson, Barrister, en de Commissie ter terechtzitting van 24 november 1994,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 januari 1995,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 15 september 1993, ingekomen ten Hove op 18 oktober daaraanvolgend, heeft het Schleswig-Holsteinische Landessozialgericht krachtens artikel 177 EEG-Verdrag vier prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 14, lid 1, sub a, en lid 2, sub b-i, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: "verordening nr. 1408/71"), en van artikel 12 bis van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: "verordening nr. 574/72"), beide zoals gecodificeerd bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6).
2 De vragen zijn gesteld in het kader van een geding tussen Calle Grenzshop Andresen GmbH & Co. KG (hierna: "Calle") en de Allgemeine Ortskrankenkasse fuer den Kreis Schleswig-Flensburg (hierna: "AOK"), betreffende de betaling van bijdragen uit hoofde van de Duitse sociale verzekering, die de AOK van Calle vordert voor rekening van haar werknemers, waaronder met name B. Wandahl.
3 Calle exploiteert in Duitsland, dichtbij de Duits-Deense grens, een detailhandelsbedrijf in levensmiddelen, alcoholhoudende dranken en geschenkartikelen. Zij heeft nagenoeg enkel in Denemarken woonachtige Deense werknemers in dienst, waaronder Wandahl. Wandahl, die sinds 1979 voor Calle werkt, was aanvankelijk verkoper en is sinds 1981 bedrijfsleider.
4 Noch Wandahl noch de overige Deense werknemers zijn door Calle bij de Duitse sociale-zekerheidsorganen aangemeld. Bij beschikking van 21 december 1987 vorderde de AOK van Calle voor Wandahl een bedrag van 74 627,23 DM aan sociale-verzekeringspremies voor het tijdvak van 1 april 1982 tot en met 31 augustus 1987. Calle diende tegen deze premieaanslag een bezwaarschrift in met het betoog, dat Wandahl in genoemd tijdvak ook ongeveer tien uur per week voor rekening van de onderneming in Denemarken had gewerkt en dat hij derhalve overeenkomstig artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 uitsluitend aan de Deense wetgeving onderworpen was.
5 Nadat de AOK het bezwaarschrift bij beschikking van 17 augustus 1990 had afgewezen, stelde Calle beroep in bij het Sozialgericht Schleswig. Van oordeel, dat Wandahl niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71, maar dat de door hem in Denemarken verrichte werkzaamheden onder artikel 14, lid 1, sub a, vielen, zodat hij verplicht onderworpen was aan de Duitse wetgeving, verwierp het Sozialgericht het beroep bij vonnis van 4 december 1992.
6 Op 9 februari 1993 ging Calle van dit vonnis in hoger beroep bij het Schleswig-Holsteinische Landessozialgericht. In het kader van dit hoger beroep produceerde Calle een door het Deense Ministerie van Sociale zaken op formulier E 101 opgestelde verklaring, gedateerd 27 januari 1993, als bedoeld in artikel 12 bis, lid 2, sub a, van verordening nr. 574/72, volgens welke Wandahl sedert 1 januari 1985 voldeed aan de voorwaarden van artikel 14, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71. Met een beroep op het dwingend karakter van het gemeenschapsrecht betoogde Calle, dat de AOK aan deze verklaring gebonden was en derhalve niet kon beweren, dat Wandahl niet daadwerkelijk in Denemarken werkzaamheden had verricht.
7 Van oordeel, dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van de door partijen aangevoerde bepalingen van gemeenschapsrecht, heeft het Schleswig-Holsteinische Landessozialgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
"1) Is er sprake van detachering in de zin van artikel 14, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 of is het met detachering gelijk te stellen, wanneer een Deense werknemer, die in het Koninkrijk Denemarken woont en uitsluitend in dienst is van een onderneming die haar zetel in de Bondsrepubliek Duitsland heeft, door deze onderneming voor het verrichten van werkzaamheden voor haar rekening geregeld meerdere uren per week ° naar verwachting zonder beperking van de detacheringsduur tot twaalf maanden ° op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken wordt gedetacheerd?
2) Pleegt iemand in de zin van artikel 14, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten uit te oefenen, wanneer hij uitsluitend in dienst is van een onderneming die haar zetel in de Bondsrepubliek Duitsland heeft, en hij in het kader van dit dienstverband geregeld een deel van zijn werkzaamheden (meerdere uren per week) op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken verricht?
3) Omvat het begrip 'werkzaamheden' in de zin van artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening (EEG) nr. 1408/71 het begrip 'werkzaamheden in loondienst' in de zin van deze bepaling?
4) a) Is het bevoegde orgaan van een Lid-Staat rechtens gebonden aan een door het (onbevoegde) orgaan van een andere Lid-Staat overeenkomstig artikel 12 bis van verordening (EEG) nr. 574/72 op formulier E 101 opgestelde verklaring?
b) Zo ja: geldt dit ook, voor zover aan de verklaring terugwerkende kracht is toegekend?"
De eerste en de tweede prejudiciële vraag
8 Met de eerste twee vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter te vernemen, of een Deense werknemer die in Denemarken woont, die uitsluitend in dienst is van een onderneming die haar zetel in Duitsland heeft, en die in het kader van die arbeidsverhouding een deel van zijn werkzaamheden geregeld meerdere uren per week, voor een tijdsduur die niet beperkt is tot twaalf maanden, in Denemarken verricht, onder artikel 14, lid 1, sub a, of onder artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 valt.
9 Artikel 14 van verordening nr. 1408/71 behoort tot titel II van deze verordening, waarvan de bepalingen volgens vaste rechtspraak van het Hof een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels vormen, dat tot doel heeft, de binnen de Gemeenschap migrerende werknemers onder de sociale-zekerheidsregeling van één enkele Lid-Staat te brengen, teneinde samenloop van nationale regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen (zie met name arrest van 24 maart 1994, zaak C-71/93, Van Poucke, Jurispr. 1994, blz. I-1101, r.o. 22).
10 Artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 bepaalt, dat op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst verricht voor een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, en door deze onderneming gedetacheerd wordt op het grondgebied van een andere Lid-Staat teneinde aldaar voor haar rekening arbeid te verrichten, de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat van toepassing blijft, mits de te verwachten duur van die arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt en hij niet wordt uitgezonden ter vervanging van een andere persoon, wiens detachering beëindigd is.
11 Bijgevolg kan een situatie als bedoeld in de eerste twee prejudiciële vragen niet onder deze bepaling vallen, daar de duur van de arbeid die de betrokken persoon in Denemarken verricht voor rekening van de in Duitsland gevestigde onderneming waaraan hij normaal verbonden is, naar in de vragen zelf wordt verklaard meer dan twaalf maanden bedraagt.
12 Deze situatie valt daarentegen onder artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71, bepalende dat degene die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, valt onder de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op dit grondgebied uitoefent of indien hij verbonden is aan meer dan één onderneming of meer dan één werkgever die hun zetel of hun domicilie op het grondgebied van verschillende Lid-Staten hebben.
13 Uit het gebruik van het voegwoord "of" blijkt immers, dat het eerste alternatief ook geldt wanneer de betrokken persoon zijn werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten voor rekening van één onderneming verricht.
14 Deze conclusie wordt gestaafd door artikel 14, lid 2, sub b-ii, van verordening nr. 1408/71, dat uitdrukkelijk bepaalt, dat degene die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, is onderworpen aan de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever (in het enkelvoud) waarbij hij werkzaam is, zich bevindt, indien hij niet woont op het grondgebied van een der Lid-Staten waar hij zijn werkzaamheden uitoefent.
15 Op de eerste twee vragen moet derhalve worden geantwoord, dat de situatie van een Deense werknemer die in Denemarken woont, die uitsluitend in dienst is van een onderneming waarvan de zetel zich in Duitsland bevindt, en die in het kader van die arbeidsverhouding een deel van zijn werkzaamheden geregeld meerdere uren per week, voor een tijdsduur die niet beperkt is tot twaalf maanden, in Denemarken verricht, onder artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 valt.
De derde prejudiciële vraag
16 Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of het begrip "werkzaamheden" in de zin van artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 het begrip "werkzaamheden in loondienst" omvat.
17 Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord.
18 In de eerste plaats blijkt uit het antwoord op de eerste twee vragen, dat artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 ook geldt voor degene die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden in loondienst voor rekening van één onderneming pleegt uit te oefenen.
19 In de tweede plaats valt de situatie van degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, en van degene die gelijktijdig op het grondgebied van verschillende Lid-Staten werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, onder artikel 14 bis, lid 2, respectievelijk artikel 14 quater van verordening nr. 1408/71.
20 Op de derde vraag moet derhalve worden geantwoord, dat het begrip "werkzaamheden" in de zin van artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening nr. 1408/71 het begrip "werkzaamheden in loondienst" omvat.
De vierde prejudiciële vraag
21 Uit de motivering van de verwijzingsbeschikking blijkt, dat deze vraag slechts wordt gesteld voor het geval de in de eerste twee prejudiciële vragen bedoelde situatie onder artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 mocht vallen.
22 Aangezien dit niet het geval is, is de vierde vraag zonder voorwerp geraakt.
Kosten
23 De kosten door de Duitse regering, de Italiaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
uitspraak doende op de door het Schleswig-Holsteinische Landessozialgericht bij beschikking van 15 september 1993 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) De situatie van een Deense werknemer die in Denemarken woont, die uitsluitend in dienst is van een onderneming waarvan de zetel zich in Duitsland bevindt, en die in het kader van die arbeidsverhouding een deel van zijn werkzaamheden geregeld meerdere uren per week, voor een tijdsduur die niet beperkt is tot twaalf maanden, in Denemarken verricht, valt onder artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.
2) Het begrip "werkzaamheden" in de zin van artikel 14, lid 2, sub b-i, van verordening (EEG) nr. 1408/71 omvat het begrip "werkzaamheden in loondienst".