Avis juridique important
Arrest van het Hof van 15 februari 2000. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek. - Sociale zekerheid - Financiering - Toepasselijke wetgeving. - Zaak C-169/98.
Jurisprudentie 2000 bladzijde I-01049
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gelijke behandeling - Toepassing door lidstaat van algemene sociale bijdrage" op zijn in andere lidstaat werkzame ingezetenen - Ontoelaatbaarheid
[EG-Verdrag, art. 48 en 52 (thans, na wijziging, art. 39 EG en 43 EG); verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 13]
$$Een lidstaat die een algemene sociale bijdrage", waarvan de inkomsten toevallen aan organen die zijn belast met de toekenning van de uitkeringen bij ouderdom, de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de prestaties bij ziekte en de gezinsbijslagen, toepast op de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten van werknemers en zelfstandigen die in die staat woonachtig zijn, doch in een andere lidstaat werken en op grond van verordening nr. 1408/71 niet aan de socialezekerheidswetgeving van de woonstaat zijn onderworpen, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens artikel 13 van die verordening en de artikelen 48 en 52 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 39 EG en 43 EG).
Aangezien een dergelijke bijdrage namelijk specifiek en rechtstreeks is bestemd voor de financiering van het socialezekerheidsstelsel van die staat, valt zij binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 en onder het verbod van dubbele bijdrageheffing dat is voorzien in artikel 13 van de verordening en in bovengenoemde verdragsbepalingen die dit artikel ten uitvoer beoogt te leggen.
Die vaststelling kan noch worden ontkracht door de omstandigheid dat de betaling van de bijdrage geen recht geeft op een rechtstreekse en identificeerbare tegenprestatie in de vorm van uitkeringen, noch door het beperkte aantal betrokken werknemers of het geringe tarief van de heffing.
( cf. punten 31, 34-35, 37-38, 45-46, 48 en dictum )
In zaak C-169/98,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur P. Hillenkamp en H. Michard, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van die dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster,
tegen
Franse Republiek, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. Chavance, adviseur buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden,
verweerster,
betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Franse Republiek, door de algemene sociale bijdrage toe te passen op de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten van werknemers en zelfstandigen die in Frankrijk woonachtig zijn, doch op grond van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), niet aan de Franse socialezekerheidswetgeving zijn onderworpen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG) en artikel 13 van die verordening,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), D. A. O. Edward, L. Sevón en R. Schintgen, kamerpresidenten, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann, H. Ragnemalm en M. Wathelet, rechters,
advocaat-generaal: A. La Pergola
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 4 mei 1999,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 september 1999,
het navolgende
Arrest
1 Bij op 7 mei 1998 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) verzocht vast te stellen dat de Franse Republiek, door de algemene sociale bijdrage (contribution sociale généralisée; hierna: CSG") toe te passen op de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten van werknemers en zelfstandigen die in Frankrijk woonachtig zijn, doch op grond van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: verordening nr. 1408/71"), niet aan de Franse socialezekerheidswetgeving zijn onderworpen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG) en artikel 13 van die verordening.
De gemeenschapsregeling
2 Artikel 4, leden 1 en 2, van verordening nr. 1408/71 luidt als volgt:
1. Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:
a) prestaties bij ziekte en moederschap;
b) prestaties bij invaliditeit, met inbegrip van die tot instandhouding of verbetering van de verdiencapaciteit;
c) uitkeringen bij ouderdom;
d) uitkeringen aan nagelaten betrekkingen;
e) prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;
f) uitkeringen bij overlijden;
g) werkloosheidsuitkeringen;
h) gezinsbijslagen.
2. Deze verordening is van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al of niet op premie- of bijdragebetaling berusten, alsmede op de regelingen betreffende de verplichtingen van de werkgever of de reder met betrekking tot de in lid 1 bedoelde prestaties."
3 Volgens artikel 1, sub j, van verordening nr. 1408/71 wordt ten aanzien van elke lidstaat onder ,wetgeving of ,wettelijke regeling verstaan de bestaande of toekomstige wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen, welke betrekking hebben op de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid, of de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis".
4 Artikel 13 van die verordening bepaalt:
1. Onder voorbehoud van artikel 14 quater zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
b) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont;
(...)"
De nationale wettelijke regeling
5 De CSG is ingevoerd bij begrotingswet nr. 90-1168 van 29 december 1990 (JORF van 30 december 1990, blz. 16367). De relevante bepalingen betreffende de CSG, te weten de artikelen 127 tot en met 135 van die wet, zijn bij wet nr. 93-936 van 22 juli 1993 betreffende de ouderdomspensioenen en het behoud van de sociale bescherming (JORF van 23 juli 1993, blz. 10374), opgenomen in de Code de la sécurité sociale (artikelen L. 136-1-L. 136-9).
6 Alle natuurlijke personen die voor de inkomstenbelasting woonplaats in Frankrijk hebben, zijn met name over hun inkomsten uit arbeid of vervangende inkomsten CSG verschuldigd.
7 Volgens artikel 4 B van de Code général des impôts worden die personen geacht hun fiscale woonplaats in Frankrijk te hebben, die in Frankrijk metterwoon zijn gevestigd of er hun hoofdverblijf hebben, die in Frankrijk beroepswerkzaamheden, al dan niet in dienstbetrekking, verrichten, tenzij zij aantonen dat die werkzaamheden aldaar als nevenbetrekking worden uitgeoefend, alsmede degenen die hun centrum van economische werkzaamheden in Frankrijk hebben.
8 De CSG is verschuldigd over de inkomsten uit vermogen, over de opbrengst van beleggingen en de inleg of winst bij kansspelen, alsmede over de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten, met inbegrip van die welke in het buitenland zijn verkregen of uit buitenlandse bron afkomstig zijn, onder voorbehoud van door de Franse Republiek gesloten internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting.
9 Bij wet nr. 96-1160 van 27 december 1996 inzake de financiering van de sociale zekerheid voor 1997 (JORF van 29 december 1996, blz. 19396) is de grondslag van de CSG, wat de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten betreft, uitgebreid en is thans grotendeels gelijk aan de grondslag voor de bijdrage ter vereffening van de sociale schuld, die het voorwerp is van een ander arrest dat heden wordt gewezen (Commissie/Frankrijk, C-34/98). De CSG wordt aldus onder meer geheven over salarissen, inkomsten uit beroepswerkzaamheden, ouderdoms- en invaliditeitspensioenen en werkloosheidsuitkeringen.
10 Op grond van artikel L. 136-8 III van de Code de la sécurité sociale, zoals gewijzigd bij wet nr. 96-1160, valt de opbrengst van de CSG toe aan de Caisse nationale des allocations familiales, het Fonds de solidarité vieillesse en de verplichte ziektekostenverzekeringen.
11 De CSG wordt, voor zover het inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten betreft, geïnd door de organen die zijn belast met de inning van de bijdragen voor het algemene socialezekerheidsstelsel, en wel volgens dezelfde regels, waarborgen en sancties die gelden voor de inning van de bijdragen voor het algemene stelsel ten aanzien van dezelfde categorie inkomsten. Voor de toepassing van die bepalingen is de grensarbeiders verzocht, zich in te schrijven bij de instellingen van de Union de recouvrement des cotisations de sécurité sociale et d'allocations familiales.
De precontentieuze procedure
12 Bij brief van 25 november 1994 maande de Commissie de Franse regering aan, haar opmerkingen in te dienen over de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van de heffing van de CSG over de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten van in Frankrijk woonachtige, doch in een andere lidstaat werkzame werknemers en zelfstandigen, die overeenkomstig verordening nr. 1408/71 niet aan de Franse socialezekerheidswetgeving zijn onderworpen.
13 Bij brief van 22 maart 1995 antwoordden de Franse autoriteiten, dat zij het niet eens waren met het standpunt van de Commissie met betrekking tot de interferentie van de CSG, een sociale bijdrage, met de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71, in het bijzonder de in artikel 13 van die verordening neergelegde regel, dat slechts de wetgeving van één lidstaat toepasselijk is. Niettemin had de Franse regering op 28 november 1994 besloten, de administratieve handelingen voor de heffing van de CSG van de gerechtigden tot arbeidsinkomsten en vervangende inkomsten uit buitenlandse bron op te schorten in verband met een hervorming van de betrokken wettelijke regeling.
14 Daarop stelde de Commissie haar beslissing over een eventuele voortzetting van de niet-nakomingsprocedure van artikel 169 van het Verdrag uit. Bij brief van 21 maart 1996 verzochten de diensten van de Commissie de Franse autoriteiten hen op de hoogte te stellen van de stand van zaken bij de heffing van de CSG van de betrokken werknemers en bij de aangekondigde hervormingen.
15 Daar de Commissie het antwoord van de Franse regering niet bevredigend achtte, verzocht zij de Franse autoriteiten bij brief van 6 oktober 1997 opnieuw, haar binnen een maand op de hoogte te stellen van de stand van zaken bij de heffing van de CSG van de betrokken werknemers en bij de voorgenomen hervormingen. Die brief bleef onbeantwoord.
16 Op 16 december 1997 zond de Commissie de Franse autoriteiten een met redenen omkleed advies waarin zij stelde dat de Franse Republiek, door de CSG te heffen over de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten van werknemers die in Frankrijk woonachtig zijn, doch op grond van verordening nr. 1408/71 niet aan de Franse socialezekerheidswetgeving zijn onderworpen, in strijd handelde met de artikelen 48 en 52 van het Verdrag en artikel 13 van die verordening. Zij verzocht de Franse Republiek, dit advies op te volgen binnen twee maanden vanaf de officiële kennisgeving ervan.
17 Daar de Franse autoriteiten niet binnen de gestelde termijn aan het met redenen omkleed advies hadden voldaan, heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.
Het beroep
18 Het onderhavige beroep heeft enkel betrekking op de heffing van de CSG over de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten die in Frankrijk woonachtige en aldaar belastingplichtig zijnde werknemers of zelfstandigen ontvangen ter zake van in een andere lidstaat verrichte beroepswerkzaamheden, uit hoofde waarvan zij volgens de bepalingen van verordening nr. 1408/71 onder de socialezekerheidsregeling van de lidstaat van arbeid vallen.
19 Volgens de Commissie vormt die heffing een dubbele heffing van sociale bijdragen, wat in strijd is zowel met artikel 13 van verordening nr. 1408/71 als met de artikelen 48 en 52 van het Verdrag.
De grief inzake schending van artikel 13 van verordening nr. 1408/71
20 Volgens de Commissie is de CSG, die dient ter financiering van diverse takken van het Franse socialezekerheidsstelsel die in artikel 4 van verordening nr. 1408/71 zijn vermeld, een socialezekerheidsbijdrage die binnen de werkingssfeer van die verordening valt. De wijze van heffing van de CSG en de regeling voor geschillen ter zake van de heffing van die bijdrage, te weten die welke van toepassing zijn op de socialezekerheidsbijdragen, verduidelijken de interferentie van de CSG met verordening nr. 1408/71. Het feit dat de over inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten geheven CSG volgens begrotingswet nr. 96-1181 van 30 december 1996 (JORF van 31 december 1996, blz. 19490) voor een bepaald deel aftrekbaar is van de inkomstenbelasting, bevestigt dat het naar zijn aard een socialezekerheidsbijdrage is die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt.
21 De heffing van de CSG over de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten die in Frankrijk woonachtige werknemers of zelfstandigen ontvangen ter zake van in een andere lidstaat verrichte beroepswerkzaamheden, miskent haars inziens derhalve de in artikel 13 van verordening nr. 1408/71 geformuleerde regel, dat slechts de wetgeving van één lidstaat toepasselijk is, aangezien voor die inkomsten reeds alle sociale bijdragen zijn voldaan in de lidstaat van arbeid; op grond van genoemd artikel 13 is diens wetgeving de enig toepasselijke.
22 De Franse regering stelt, dat het recht op sociale bescherming deel uitmaakt van de grondrechten van de burger. Die bescherming moet tegelijkertijd de gehele bevolking omvatten en van een hoog niveau zijn, terwijl de kosten ervan rechtvaardig tussen de burgers moeten worden verdeeld.
23 Om laatstgenoemde doelstelling te bereiken, dient de financiering niet te worden gebaseerd op sociale bijdragen die enkel over de inkomsten uit arbeid worden geheven, doch op alle inkomsten. De CSG vormt, evenals de bijdrage ter vereffening van de sociale schuld, die het voorwerp is van het reeds aangehaalde arrest Commissie/Frankrijk, een maatregel die is getroffen in de context van een geleidelijke fiscalisering van de sociale zekerheid.
24 Op grond van haar kenmerken en haar doel moet de CSG namelijk worden gekwalificeerd als een belasting. Om die reden valt zij buiten de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 en behoort zij als zodanig tot de eigen bevoegdheden van de lidstaten op budgettair en sociaal gebied.
25 De Franse regering stelt ter zake onder meer, dat de CSG enkel verschuldigd is op grond van de fiscale woonplaats in Frankrijk, ongeacht de beroepssituatie of de socialezekerheidsregeling waaronder de betrokkene valt. Voorts genieten degenen die de CSG verschuldigd zijn, in ruil voor die bijdrage geen enkele socialezekerheidsuitkering, terwijl alle ingezetenen van Frankrijk, ongeacht of zij beroepswerkzaamheden verrichten, op grond van die woonplaats in aanmerking kunnen komen voor met de CSG gefinancierde sociale uitkeringen die passen in het kader van de nationale solidariteit, te weten gezinsbijslagen en uitkeringen van het Fonds de solidarité vieillesse. Noch de wijze van heffing van de CSG noch de wijze waarop de opbrengst ervan wordt aangewend, vormt een relevant criterium voor de toepassing van het beginsel, dat slechts de wetgeving van één lidstaat toepasselijk is.
26 De Franse regering wijst erop, dat verordening nr. 1408/71 geen enkel definitie van het begrip sociale bijdragen" bevat en het aan de lidstaten overlaat, hoe zij hun socialezekerheidsstelsels organiseren en financieren.
27 Indien het in Denemarken bestaande stelsel van financiering van de sociale zekerheid, dat hoofdzakelijk op de belastingen is gebaseerd, in de ogen van de Commissie verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, dan moet dit ook gelden voor de CSG. Het was stellig mogelijk geweest, de betrokken socialezekerheidstakken te financieren door de inkomstenbelasting te verhogen, die eveneens door in Frankrijk woonachtige grensarbeiders is verschuldigd. Een dergelijk stelsel, dat voor de belastingplichtigen onvoldoende zichtbaar" is en dus grotendeels dreigt voorbij te schieten aan het nagestreefde doel, heeft de Franse Republiek echter niet gekozen.
28 Ten slotte stelt de Franse regering, dat de CSG niet is bedoeld als compensatie voor de niet-aansluiting van grensarbeiders en dus voor het feit dat laatstgenoemden geen premies aan het Franse socialezekerheidsstelsel betalen overeenkomstig verordening nr. 1408/71. Het tarief van de CSG bedraagt namelijk 7,5 % van het salaris, terwijl de socialepremieheffingen 42 % van het salaris van de belastingplichtigen belopen.
29 Dienaangaande zij opgemerkt, dat blijkens de rechtspraak van het Hof een werknemer die over hetzelfde inkomen wordt belast met sociale lasten ingevolge de toepassing van meerdere nationale wetgevingen, terwijl hij slechts voor één van die wetgevingen als verzekerde kan gelden, daardoor blootstaat aan een dubbele premieheffing die onverenigbaar is met de bepalingen van artikel 13 van verordening nr. 1408/71 (zie onder meer arresten van 5 mei 1977, Perenboom, 102/76, Jurispr. blz. 815, punt 13, en 29 juni 1994, Aldewereld, C-60/93, Jurispr. blz. I-2991, punt 26).
30 Vaststaat, dat de personen waarop het onderhavige beroep wegens niet-nakoming betrekking heeft, te weten de gemeenschapsonderdanen die in Frankrijk woonachtig zijn, doch wegens beroepswerkzaamheden in een andere lidstaat overeenkomstig artikel 13 van verordening nr. 1408/71 enkel voor de wetgeving van de werkstaat als verzekerde gelden, over de in de lidstaat van arbeid uit hun beroepswerkzaamheden verkregen inkomsten niet alleen worden belast met sociale lasten ingevolge de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van laatstgenoemde lidstaat, doch ook met sociale lasten, te weten in casu de CSG, ingevolge de toepassing van de wetgeving van de lidstaat van woonplaats, voor zover niet in voorkomend geval door de Franse Republiek gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting toepasselijk zijn.
31 Het standpunt van de Franse regering, dat de CSG buiten de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt omdat zij in feite als belasting moet worden gekwalificeerd en derhalve ontsnapt aan het verbod van cumulatie van de toepasselijke wetgevingen, kan niet worden aanvaard.
32 De omstandigheid dat een heffing in een nationale wetgeving als belasting wordt gekwalificeerd, betekent immers niet, dat die heffing, wat verordening nr. 1408/71 betreft, niet kan worden geacht binnen de werkingssfeer van die verordening te vallen en dat derhalve de regel van non-cumulatie van de toepasselijke wetgevingen niet op die heffing van toepassing is.
33 Zoals het Hof onder meer in zijn arrest van 18 mei 1995 (Rheinhold & Mahla, C-327/92, Jurispr. blz. I-1223, punt 15) heeft overwogen, legt artikel 4 van verordening nr. 1408/71 de werkingssfeer van de bepalingen van die verordening vast in bewoordingen waaruit blijkt dat de nationale stelsels van sociale zekerheid in hun geheel aan de toepassing van de regels van het gemeenschapsrecht zijn onderworpen. In punt 23 van dit arrest heeft het Hof verduidelijkt, dat het doorslaggevende element voor de toepassing van verordening nr. 1408/71 de - rechtstreekse en voldoende relevante - samenhang is die de betrokken bepaling moet vertonen met de wetten die de in artikel 4 van die verordening genoemde takken van sociale zekerheid regelen.
34 De CSG evenwel vertoont, zoals de Commissie terecht stelt, een zodanig rechtstreekse en voldoende relevante samenhang met de wetten die de in artikel 4 van verordening nr. 1408/71 genoemde takken van sociale zekerheid regelen, dat zij is te beschouwen als een heffing die onder het verbod van dubbele bijdrageheffing valt.
35 Zoals de advocaat-generaal in de punten 25 en 26 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is de CSG immers, in tegenstelling tot de heffingen ter voorziening in de algemene behoeften van de overheid, specifiek en rechtstreeks bestemd voor de financiering van het Franse socialezekerheidsstelsel, aangezien de inkomsten daaruit toevallen aan de Caisse nationale des allocations familiales, het Fonds de solidarité vieillesse en de verplichte ziektekostenverzekeringen. Het doel van de CSG is dus meer in het bijzonder de in artikel 4 van verordening nr. 1408/71 bedoelde takken van sociale zekerheid te financieren die betrekking hebben op de uitkeringen bij ouderdom, de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de prestaties bij ziekte en de gezinsbijslagen.
36 Die samenhang tussen de CSG en de wetten die de sociale zekerheid in Frankrijk regelen, blijkt eveneens uit het feit dat, zoals de Franse regering zelf verklaart, die heffing gedeeltelijk in de plaats komt van de zwaar op de lage en middeninkomens drukkende socialezekerheidsbijdragen en aldus een verhoging van de bestaande bijdragen kon worden vermeden.
37 Aan die vaststelling kan niet worden getornd door de omstandigheid, dat de betaling van de CSG geen recht geeft op een rechtstreekse en identificeerbare tegenprestatie in de vorm van uitkeringen.
38 Het beslissende criterium voor de toepassing van artikel 13 van verordening nr. 1408/71 is namelijk, of een bijdrage specifiek is bestemd voor de financiering van het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat. Het al dan niet bestaan van tegenprestaties in de vorm van uitkeringen is hierbij dus zonder belang.
39 Gelet op een en ander moet worden geconcludeerd, dat de eerste grief van de Commissie gegrond is.
De grief inzake schending van de artikelen 48 en 52 van het Verdrag
40 Volgens de Commissie bevinden de belastingplichtigen die in Frankrijk woonachtig zijn en onder de Franse socialezekerheidsregeling vallen, zich in een andere positie dan de in die lidstaat woonachtige belastingplichtigen die gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer en van de vrijheid van vestiging in de zin van artikel 48 respectievelijk artikel 52 van het Verdrag en op grond van verordening nr. 1408/71 moeten bijdragen aan de financiering van het socialezekerheidsstelsel van een andere lidstaat. Door geen rekening te houden met dit verschil, heeft de Franse Republiek het in die bepalingen neergelegde beginsel van gelijke behandeling geschonden.
41 Voor de Franse regering daarentegen bevinden werknemers die inkomsten uit arbeid of vervangende inkomsten in een andere lidstaat genieten, zich wat de CSG betreft in een vergelijkbare situatie als werknemers die dergelijke inkomsten in Frankrijk genieten, zodat haars inziens geen sprake is van discriminatie van eerstgenoemden. Om te beginnen zijn het tarief en de grondslag van de CSG voor alle ingezetenen van Frankrijk die belasting zijn verschuldigd over hun buitenlandse inkomsten, ongeacht hun nationaliteit gelijk. Haars inziens is de CSG aldus een bestanddeel van een fiscaal stelsel dat volstrekt coherent is ten opzichte van de ingezetenen van Frankrijk die aldaar belastbaar zijn. Voorts valt de CSG binnen de werkingssfeer van de door de Franse Republiek gesloten bilaterale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, die recht geven op verrekening van reeds geheven belasting of op vrijstelling van buitenlandse inkomsten, teneinde elke vorm van dubbele belastingheffing te voorkomen. Ten slotte legt de Franse regering de nadruk op het lage tarief van de betrokken heffing, dat sinds 1 januari 1998 7,5 % van de salarissen en 6,2 % van de vervangende inkomsten bedraagt.
42 Dienaangaande zij opgemerkt, dat de CSG weliswaar zonder onderscheid van toepassing is op alle ingezetenen van Frankrijk, doch dat degenen die in een andere lidstaat werken en overeenkomstig artikel 13 van verordening nr. 1408/71 bijdragen aan de financiering van de sociale zekerheid van die staat, daarenboven moeten meebetalen, al is het slechts gedeeltelijk, aan de sociale zekerheid van de woonstaat, terwijl de overige ingezetenen uitsluitend bijdragen moeten betalen aan het stelsel van laatstgenoemde staat.
43 De regel van artikel 13 van verordening nr. 1408/71, dat slechts de socialezekerheidswetgeving van één lidstaat toepasselijk is, beoogt juist de ongelijkheden op te heffen, die bij een gedeeltelijke of volledige cumulatie van de toepasselijke wetgevingen zouden ontstaan.
44 Zoals blijkt uit de tiende overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71, strekt het beginsel dat slechts de wetgeving van één lidstaat van toepassing is, immers ertoe, dat de gelijke behandeling van alle werknemers die op het grondgebied van een lidstaat werken het best gegarandeerd wordt".
45 Uit het vorenstaande volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 35 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat de onderhavige, op de artikelen 48 en 52 van het Verdrag geënte grief van de Commissie dezelfde inbreuk betreft als die welke is vastgesteld ten aanzien van artikel 13 van verordening nr. 1408/71. Aangezien de CSG-regeling ten grondslag ligt aan een met dit artikel strijdige ongelijke behandeling, is die regeling evenzeer in strijd met de verdragsbepalingen die artikel 13 ten uitvoer wil leggen. De vastgestelde ongelijke behandeling vormt namelijk een belemmering van het vrij verkeer van werknemers waarvoor, gelet op artikel 13 van verordening nr. 1408/71, geen enkele rechtvaardiging kan worden aanvaard.
46 Met betrekking tot het argument van de Franse regering, dat de CSG wegens de door de Franse Republiek gesloten bilaterale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting hoe dan ook slechts een beperkt aantal van de in dit beroep bedoelde werknemers betreft en dat het tarief van de in geding zijnde heffing zeer gering is, volstaat de opmerking, dat volgens de rechtspraak van het Hof de artikelen in het Verdrag betreffende het vrij verkeer van goederen en personen, het vrij verrichten van diensten en het vrije kapitaalverkeer fundamentele regels voor de Gemeenschap vormen en elke belemmering van deze vrijheden, hoe gering ook, verboden is (zie onder meer arrest van 13 december 1989, Corsica Ferries France, C-49/89, Jurispr. blz. 4441, punt 8).
47 De tweede grief van de Commissie is derhalve eveneens gegrond.
48 Uit het voorgaande volgt dat de Franse Republiek, door de CSG toe te passen op de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten van werknemers en zelfstandigen die in Frankrijk woonachtig zijn, doch op grond van verordening nr. 1408/71 niet aan de Franse socialezekerheidswetgeving zijn onderworpen, de krachtens artikel 13 van die verordening en de artikelen 48 en 52 van het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
49 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Nu de Commissie zulks heeft gevorderd en de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE
rechtdoende, verstaat:
1) Door de algemene sociale bijdrage toe te passen op de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten van werknemers en zelfstandigen die in Frankrijk woonachtig zijn, doch op grond van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, niet aan de Franse socialezekerheidswetgeving zijn onderworpen, is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13 van die verordening en de artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG).
2) De Franse Republiek wordt in de kosten verwezen.