Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Avis juridique important

|

61999J0073

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 6 juli 2000. - Viktor Movrin tegen Landesversicherungsanstalt Westfalen. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Sozialgericht Münster - Duitsland. - Sociale zekerheid - Eg-Verdrag - Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad - Rechthebbende op ouderdomspensioen - Verplichte ziekteverzekering in lidstaat van woonplaats - Bijdrage - Toekenning door wetgeving van andere lidstaat. - Zaak C-73/99.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-05625


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gemeenschapsregeling - Materiële werkingssfeer - Aan pensioengerechtigden betaalde bijdrage in kosten van ziekteverzekering - Daaronder begrepen

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 1, sub t)

2. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Uitkeringen - Bepalingen inzake woonplaats - Opheffing - Toepassing op aan pensioengerechtigden betaalde bijdragen in kosten van ziekteverzekering

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 1, sub t, en 10, lid 1)

Samenvatting


1. Als een uitkering in de zin van artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, is aan te merken een bijdrage krachtens de regeling van een lidstaat, die door de pensioenverzekeringsorganen wordt verleend en de uitkeringen bij ouderdom dient aan te vullen om bij te dragen in de kosten van de ziekteverzekering ten einde de last van deze premies voor de rechthebbende op het pensioen te verlichten. De omstandigheid dat rechtstreeks aan het ziekteverzekeringsorgaan wordt betaald in plaats van aan de pensioengerechtigde die verplicht is aangesloten bij de betrokken ziekteverzekering, verandert niets aan de - bepalende - vaststelling dat dit geschiedt ten behoeve van de rechthebbende op het pensioen en dat als gevolg daarvan het bedrag van zijn pensioen wordt verhoogd ter compensatie van de last die de betaling van de premies voor hem betekent.

( cf. punten 40, 43 )

2. De artikelen 1, sub t, en 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, moeten aldus worden uitgelegd dat een bijdrage krachtens de regeling van een lidstaat, die de uitkeringen bij ouderdom dient aan te vullen om bij te dragen in de kosten van de ziekteverzekering teneinde de last van deze premies voor de rechthebbende op het pensioen te verlichten, voorzover zij een verhoging van het pensioenbedrag betekent, een uitkering bij ouderdom in de zin van deze bepalingen is, waarop de rechthebbende op een krachtens die regeling verschuldigd ouderdomspensioen aanspraak kan maken, ook indien hij in een andere lidstaat woont waar hij verplicht bij de ziekteverzekering is aangesloten.

( cf. punten 40, 44, 52 en dictum )

Partijen


In zaak C-73/99,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Sozialgericht Münster (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

V. Movrin

en

Landesversicherungsanstalt Westfalen,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van het EG-Verdrag en verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), kamerpresident, R. Schintgen, C. Gulmann, J.-P. Puissochet en V. Skouris, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- V. Movrin, vertegenwoordigd door G. Hesen, advocaat te Aken (Duitsland),

- Landesversicherungsanstalt Westfalen, vertegenwoordigd door haar directeur J. Försterling,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Financiën, en C.-D. Quassowski, Regierungsdirektor bij dat ministerie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Hillenkamp, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door R. Karpenstein, advocaat te Hamburg,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van V. Movrin, de Duitse regering en de Commissie ter terechtzitting van 13 januari 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 maart 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 26 januari 1999, ingekomen bij het Hof op 2 maart daaraanvolgend, heeft het Sozialgericht Münster krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een vraag gesteld over de uitlegging van het EG-Verdrag en van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: verordening nr. 1408/71").

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen V. Movrin, Nederlands onderdaan en woonachtig in Nederland (hierna: verzoeker"), en de Landesversicherungsanstalt Westfalen (hierna: LVA"), ter zake van de weigering van de LVA om verzoeker een bijdrage in de kosten van zijn Nederlandse verplichte ziekteverzekering te verlenen.

Het gemeenschapsrecht

3 Artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71 luidt:

Voor de toepassing van deze verordening:

(...)

t) worden onder ,prestaties, ,uitkeringen, ,verstrekkingen, ,pensioenen en ,renten verstaan alle prestaties, uitkeringen, verstrekkingen, pensioenen en renten, met inbegrip van alle bedragen ten laste van de openbare middelen, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen, zulks behoudens het bepaalde in titel III, alsmede de als afkoopsom uitgekeerde bedragen welke in de plaats kunnen treden van de pensioenen of renten, en de terugstortingen van premies of bijdragen."

4 Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

Personen die op het grondgebied van één der lidstaten wonen en op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening."

5 Artikel 10, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1408/71 luidt:

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere lidstaat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is."

6 Artikel 27 van verordening nr. 1408/71, dat voorkomt in hoofdstuk 1, getiteld Ziekte en moederschap", van titel III luidt:

De rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, waaronder de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, die recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van laatstbedoelde lidstaat, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI, krijgt, evenals zijn gezinsleden, prestaties van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze lidstaat."

7 Artikel 33, lid 1, van deze verordening, dat in hetzelfde hoofdstuk staat, bepaalt:

Het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voor zover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde lidstaat komen."

Het nationale recht

8 Volgens § 23, lid 1, sub e, van het Sozialgesetzbuch Erstes Buch (hierna: SGB I") maken bijdragen in de kosten van de ziekteverzekering deel uit van de uitkeringen van de wettelijke pensioenverzekering.

9 Luidens § 249 a van het Sozialgesetzbuch Fünftes Buch (hierna: SGB V"):

Verplicht verzekerden [ingevolge de wettelijke ziekteverzekering] die een pensioen krachtens de wettelijke pensioenverzekering genieten, en de pensioenverzekeringsorganen dragen elk de helft van de op basis van het pensioen vast te stellen premies."

10 § 255, lid 1, SGB V luidt:

Premies die verplicht verzekerden [ingevolge de ziekteverzekering] uit hoofde van hun pensioen moeten betalen, moeten door de pensioenverzekeringsorganen bij de uitbetaling van het pensioen worden ingehouden en tezamen met de door deze organen aan de Bundesversichterungsanstalt für Angestellte te betalen premies voor de ziekenfondsen, met uitzondering van de ziekenfondsen in de landbouwsector, worden betaald."

11 § 106, lid 1, van het Sozialgesetzbuch Sechstes Buch (hierna: SGB VI"), in de ten tijde van het hoofdgeding geldende versie, bepaalt:

Pensioengerechtigden die vrijwillig bij de wettelijke ziekteverzekering zijn aangesloten of verzekerd zijn bij een ziekteverzekeringsmaatschappij die onder Duits toezicht staat, ontvangen naast hun pensioen een bijdrage in de kosten van de ziekteverzekering. Dit geldt niet, wanneer zij tegelijkertijd verplicht zijn aangesloten bij de wettelijke ziekteverzekering."

12 § 106, lid 2, SGB VI, in de tot en met 31 december 1996 geldende versie, luidde:

De maandelijkse bijdrage is gelijk aan het bedrag dat het pensioenverzekeringsorgaan als ziekteverzekeringspremie moet betalen voor pensioengerechtigden die verplicht zijn aangesloten bij de wettelijke ziekteverzekering. Zij is beperkt tot de helft van de werkelijke kosten van de ziekteverzekering. Genieten gepensioneerden meer dan één pensioen, dan ontvangen zij van de pensioenverzekeringsorganen een beperkte bijdrage evenredig aan het bedrag van elk pensioen. De bijdrage kan ook in één bedrag bovenop een van deze pensioenen worden betaald."

13 § 106, lid 2, SGB VI, in de vanaf 1 januari 1997 geldende versie, luidt:

De maandelijkse bijdrage is gelijk aan de helft van het bedrag dat wordt verkregen na toepassing van het gemiddelde algemene premiepercentage van de ziekenfondsen op het pensioenbedrag. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde algemene premiepercentage van de ziekenfondsen, dat het Bondsministerie voor Gezondheid jaarlijks op 1 januari uniform voor de gehele Bondsrepubliek vaststelt. Het premiepercentage wordt op één cijfer na de komma afgerond. Het geldt van 1 juli van het betrokken kalenderjaar tot en met 30 juni van het volgende kalenderjaar. De maandelijkse bijdrage wordt beperkt tot de helft van de werkelijke kosten van de ziekteverzekering. Genieten gepensioneerden meer dan één pensioen, dan ontvangen zij van de pensioenverzekeringsorganen een beperkte bijdrage evenredig aan het bedrag van elk pensioen. De bijdrage kan ook in één bedrag bovenop een van deze pensioenen worden betaald."

14 § 111, lid 2, SGB VI bepaalt met betrekking tot de pensioengerechtigden die hun gewone verblijfplaats in het buitenland hebben:

Pensioengerechtigden ontvangen geen bijdrage in de kosten van de ziekte- en thuiszorgverzekering."

Het hoofdgeding

15 Verzoeker, die tijdvakken van ouderdomsverzekering in Duitsland heeft vervuld, ontving vanaf 1 maart 1991 een Duits invaliditeitspensioen van 1 070,13 DEM per maand. Bij beschikking van 11 februari 1993 werd hem bovendien een bijdrage in de kosten van de ziekteverzekering van 6,4 % van dit pensioen verleend.

16 Nadat het Nederlandse verzekeringsorgaan te Heerlen het Duitse orgaan had medegedeeld, dat verzoeker in Nederland verplicht bij de wettelijke ziekteverzekering was aangesloten, werden hem bij beschikking van de LVA van 18 juni 1993 de ingehouden eigen bijdragen aan de Krankenversicherung der Rentner (hierna: KVdR") uitbetaald, op grond dat hij zich niet behoefde te verzekeren, omdat hij in Nederland een ziekteverzekering had die voorrang op de Duitse regeling genoot.

17 Bij beschikking van 7 september 1995 kende de LVA verzoeker met ingang van 1 september 1995 in plaats van het tot dan toe uitgekeerde invaliditeitspensioen een gewoon ouderdomspensioen van 1 335,36 DEM per maand toe wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

18 Bovendien ontvangt verzoeker sedert 1 augustus 1995 een ouderdomspensioen van het Nederlandse pensioenverzekeringsorgaan. Dit orgaan houdt bij de uitbetaling van zijn pensioen de ziekteverzekeringspremies in, die op basis van het totaalbedrag van zijn Nederlandse en zijn Duitse ouderdomspensioen worden berekend. Verder ontvangt verzoeker van het Nederlandse orgaan een bijdrage in de kosten van deze ziekteverzekeringspremies. Bij de berekening van deze bijdrage wordt geen rekening gehouden met het Duitse pensioen van de betrokkene.

19 Bij brief van 21 november 1996 verzocht verzoeker, hem overeenkomstig § 106 SGB VI en § 249 a SGB V juncto artikel 10 van verordening nr. 1408/71 een bijdrage in de kosten van zijn ziekteverzekering in Nederland te verlenen ten belope van het premiegedeelte, dat uit hoofde van zijn Duitse pensioen verschuldigd is. Aangezien hij een Duits pensioen geniet, zou hij recht op de gevraagde bijdrage hebben en zou weigering van deze uitkering in strijd zijn met artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 en artikel 51 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 42 EG).

20 Verzoeker wees erop, dat aan iedere pensioengerechtigde die in Duitsland verplicht is aangesloten bij de wettelijke ziekteverzekering, overeenkomstig § 249 a SGB V de helft van de premies voor de ziekteverzekering wordt betaald, die op basis van het krachtens de wettelijke verzekering ontvangen pensioen worden berekend, ongeacht in welke lidstaat hij woont. Bovendien ontvangt elke pensioengerechtigde die in Duitsland vrijwillig bij de wettelijke ziekteverzekering is aangesloten of in een lidstaat een particuliere ziekteverzekering heeft afgesloten, overeenkomstig § 106 SGB VI een bijdrage in de kosten van de verzekering ten bedrage van de helft van de betrokken ziekteverzekeringspremies, ook indien hij in een andere lidstaat woont. Van deze bijdrage zijn enkel de pensioengerechtigden uitgesloten, die in een andere lidstaat wonen en daar verplicht verzekerd zijn uit hoofde van de wettelijke ziekteverzekering.

21 Volgens verzoeker levert dit een schending van het in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van gelijke behandeling op. Bovendien mogen volgens hem uitkeringen bij ouderdom die op grond van een wettelijke regeling van een lidstaat worden toegekend, krachtens artikel 10 van verordening nr. 1408/71 niet worden geweigerd op grond dat de rechthebbende in een andere lidstaat woont. Verder acht hij het onaanvaardbaar, dat rechthebbenden op een Duits pensioen, die in Duitsland verplicht verzekerd zijn ingevolge de ziekteverzekering, de in § 249 a SGB V bedoelde bijdrage ontvangen, terwijl pensioengerechtigden die in een andere lidstaat wonen en derhalve in die staat verplicht verzekerd zijn ingevolge de ziekteverzekering, geen aanspraak op die bijdrage kunnen maken. Verzoeker wijst erop, dat hij in Nederland verplicht is aangesloten bij de wettelijke ziekteverzekering en geen mogelijkheid heeft, een ziekteverzekering af te sluiten waardoor recht op een bijdrage in Duitsland ontstaat. De Duitse wettelijke regelingen die in de weg staan aan de door verzoeker gevraagde bijdrage, houden zijns inziens ook een verkapte discriminatie in de zin van artikel 6, eerste alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 12, eerste alinea, EG) in, voor zover zij regels stellen betreffende een situatie waarin meestal buitenlanders worden gediscrimineerd. Deze wettelijke regelingen leveren bovendien een schending van het vrije verkeer van werknemers in de zin van artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) op.

22 Bij beschikking van 9 januari 1997 weigerde de LVA de in § 106 SGB VI bedoelde premiebijdrage te betalen. Volgens deze beschikking was verzoeker als rechthebbende op zowel een Duits als een Nederlands pensioen krachtens artikel 27 van verordening nr. 1408/71 verplicht verzekerd tegen ziekte uit hoofde van de Nederlandse wettelijke regeling. De KVdR was dus niet van toepassing, zodat evenmin een bijdrage als bedoeld in § 106 SGB VI kan worden toegekend. Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 is in casu niet van toepassing, omdat verzoeker geen recht heeft op een prestatie bij ziekte krachtens de Duitse wettelijke pensioenverzekering. Het beginsel van gelijke behandeling van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71 werkt volgens de beschikking evenmin ten gunste van verzoeker. Een Duits onderdaan die niet verplicht bij de ziekteverzekering van gepensioneerden is aangesloten, heeft immers ook geen recht op een bijdrage in de kosten van de ziekteverzekering.

23 Verzoeker diende tegen deze beschikking bezwaar in en betoogde aanvullend, dat artikel 27 van verordening nr. 1408/71 zich niet tegen zijn recht verzet. In dit artikel wordt volgens hem namelijk enkel het geval van prestaties krachtens de ziekteverzekering geregeld. In casu gaat het echter om een bijdrage die volgens artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71 een pensioen en derhalve een bestanddeel van het Duitse ouderdomspensioen vormt. Dit volgt volgens hem eveneens uit § 23, lid 1, punt 1, sub e, SGB I, op grond waarvan bijdragen in de kosten van de ziekteverzekering uitkeringen van de wettelijke pensioenverzekering zijn. Verzoeker leidt daaruit af, dat hij zich op artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 kan beroepen.

24 Bij beschikking van 26 juni 1997 wees de bezwaarschriftencommissie van de LVA verzoekers bezwaar af op dezelfde gronden als waren uiteengezet in de beschikking van de LVA van 9 januari 1997. Zij voegde daaraan toe, dat § 249 a SGB V enkel bepaalt, wie de ziekteverzekeringspremies met betrekking tot een krachtens § 228 SGB V premieplichtig pensioen moet dragen. Bij rechthebbenden op meer dan één pensioen, zoals verzoeker, is er volgens artikel 27 van verordening nr. 1408/71 geen Duitse verzekeringsplicht in het kader van de KVdR. In het geval van verzoeker is op de plicht om zich tegen ziekte te verzekeren uitsluitend de Nederlandse wettelijke regeling van toepassing.

25 Op 1 augustus 1997 stelde verzoeker tegen de beschikking van de bezwaarschriftencommissie van de LVA beroep in bij het Sozialgericht Münster, waarvoor hij dezelfde argumenten aanvoerde. Hij stelde, dat zijn opvatting werd gedeeld door de Commissie, die in het verslag betreffende de hoorzitting van 13 november 1991 in de procedure SG(91)D/21325-A/91/0807 tegen de Bondsrepubliek Duitsland bezwaar had gemaakt tegen het feit dat de Bundesversicherungsanstalt für Angestellte geen bijdrage in de kosten van de ziekteverzekering verleende aan gepensioneerden die een ziekteverzekering hadden afgesloten bij een in het buitenland gevestigde verzekeraar. Volgens dit verslag moet die bijdrage als een pensioen in de zin van de artikelen 1, sub t, en 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 worden aangemerkt.

26 Bij beslissing van 21 oktober 1997 verwierp het Sozialgericht Münster verzoekers beroep.

27 Verzoeker ging hiervan op 25 november 1997 in hoger beroep bij het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen. Voor deze rechterlijke instantie betoogde hij opnieuw dat, anders dan de LVA stelde, de gevraagde bijdrage geen uitkering krachtens de ziekteverzekering in de zin van artikel 27 van verordening nr. 1408/71 is, maar een pensioen in de zin van artikel 1, sub t, van de verordening, zodat artikel 10 van deze verordening moet worden toegepast. Naar aanleiding van deze door de Commissie gehuldigde opvatting heeft de Duitse wetgever het toepasselijke recht gewijzigd, zodat ook rechthebbenden op een Duits pensioen die zich bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsmaatschappij hebben verzekerd, een bijdrage in de kosten van de ziekteverzekering kunnen ontvangen. Volgens verzoeker moet hetzelfde gelden voor degenen die een Duits pensioen genieten en - zoals hij - in een andere lidstaat wonen en aldaar tegen ziekte verzekerd zijn. Aldus heeft volgens hem ook het Hof beslist in zijn arrest van 26 mei 1976, Aulich (103/75, Jurispr. blz. 697): een in Nederland woonachtige ontvanger van een Duits pensioen heeft recht op een bijdrage in de premie van zijn naar Nederlands recht afgesloten vrijwillige ziekteverzekering.

28 Verzoeker betoogde, dat aan het Hof eventueel om een prejudiciële beslissing moet worden verzocht over de vraag, of de premiebijdrage voor de ziekteverzekering een pensioen in de zin van artikel 10 van verordening nr. 1408/71 is.

29 De LVA merkte op, dat het Bundessozialgericht in een arrest van 27 april 1977 had geoordeeld, dat een Duitse bijdrage in de kosten van de ziekteverzekering is uitgesloten, wanneer er een buitenlandse wettelijk verplichte ziekteverzekering bestaat. Het arrest Aulich (reeds aangehaald) is volgens haar in casu niet van toepassing, omdat verzoeker niet vrijwillig, maar verplicht bij de Nederlandse ziekteverzekering is aangesloten. Volgens § 106, lid 1, tweede volzin, SGB VI is de betaling van een bijdrage voor de ziekteverzekering uitgesloten voor tijdvakken waarin de pensioengerechtigde tegelijkertijd in het kader van de ziekteverzekering wettelijk verplicht verzekerd is.

30 Bij uitspraak van 27 juli 1998 vernietigde het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen de bestreden beslissing en wees het de zaak terug naar het Sozialgericht Münster, dat heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vraag te stellen:

Is het in strijd met het gemeenschapsrecht, dat verweerster weigert aan verzoeker, die van verweerster een ouderdomspensioen ontvangt, een bijdrage in de kosten van zijn Nederlandse ziekteverzekering te verlenen?"

De prejudiciële vraag

31 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 1, sub t, en 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 aldus moeten worden uitgelegd, dat een bijdrage krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat in de kosten van de ziekteverzekering, als bedoeld in het hoofdgeding, een uitkering bij ouderdom in de zin van voornoemde bepalingen is, waarop de rechthebbende op een krachtens die wettelijke regeling verschuldigd ouderdomspensioen aanspraak kan maken, ook indien hij in een andere lidstaat woont waar hij verplicht bij de ziekteverzekering is aangesloten.

32 Volgens artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 kunnen de uitkeringen bij ouderdom, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere lidstaat woont dan die, op het grondgebied waarvan, zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.

33 Deze bepaling impliceert, dat het ontstaan noch de handhaving van het recht op de in deze bepaling bedoelde uitkeringen en renten kan worden geweigerd op de enkele grond, dat de betrokkene niet woont op het grondgebied van de lidstaat waar zich de instelling bevindt die de uitkeringen verschuldigd is (arrest van 24 februari 1987, Giletti e.a., 379/85, 380/85, 381/85 en 93/86, Jurispr. blz. 955, punt 17).

34 Volgens artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71 worden voor de toepassing van deze verordening onder prestaties", uitkeringen", verstrekkingen", pensioenen" en renten" verstaan alle prestaties, uitkeringen, verstrekkingen, pensioenen en renten, met inbegrip van alle bedragen ten laste van de openbare middelen, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen, zulks behoudens het bepaalde in titel III, alsmede de als afkoopsom uitgekeerde bedragen welke in de plaats kunnen treden van de pensioenen of renten, en de terugstortingen van premies of bijdragen".

35 De LVA gaat uit van de premisse, dat de in het hoofdgeding bedoelde bijdrage een prestatie bij ziekte is. Aangezien volgens artikel 27 van verordening nr. 1408/71 de wettelijke regeling van de lidstaat van woonplaats, in casu het Koninkrijk der Nederlanden, van toepassing is in het geval van prestaties bij ziekte, kan verzoeker zich niet beroepen op de Duitse regeling inzake de ziekteverzekering voor gepensioneerden. Daar geen uitkering op grond van de Duitse wettelijke pensioenverzekering is verkregen, kan evenmin met vrucht een beroep op artikel 10 van verordening nr. 1408/71 worden gedaan.

36 Volgens de Duitse regering is de in het hoofdgeding bedoelde bijdrage niet te beschouwen als een uitkering" in de zin van artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71, wanneer de betrokkene zoals in het onderhavige geval onder een verplichte ziekteverzekering valt. In dat geval wordt de Duitse bijdrage immers niet aan de in Duitsland wonende pensioengerechtigde, doch rechtstreeks aan de ziekteverzekering betaald. Artikel 10 van verordening nr. 1408/71 kan volgens haar derhalve geen toepassing vinden.

37 Voor de beantwoording van de prejudiciële vraag moet worden nagegaan, of de litigieuze bijdrage een uitkering bij ouderdom" in de zin van artikel 10 van verordening nr. 1408/71 is.

38 Volgens vaste rechtspraak van het Hof hangt het antwoord op de vraag, of een uitkering binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt, in hoofdzaak af van de aan die uitkering ten grondslag liggende kenmerken, met name van haar doelstelling en voorwaarden voor toekenning (zie, onder meer, arrest van 3 juni 1992, Paletta, C-45/90, Jurispr. blz. I-3423, punt 16).

39 Zoals verzoeker en de Commissie terecht hebben opgemerkt, vloeien het noodzakelijk verband tussen de in het hoofdgeding bedoelde bijdrage en het ouderdomspensioen, alsmede de desbetreffende doelstelling rechtstreeks voort uit de Duitse wettelijke regeling.

40 In het bijzonder geldt voor de aanspraak op de betrokken bijdrage als voorwaarde, dat er een recht op pensioen bestaat, dat deze bijdrage door de pensioenverzekeringsorganen wordt verleend, dat het bedrag ervan wordt berekend op basis van de hoogte van de aan de ziekteverzekering betaalde premies, waarvan het bedrag zelf weer op basis van het ontvangen pensioen wordt vastgesteld, en dat zij de uitkeringen bij ouderdom dient aan te vullen om bij te dragen in de kosten van de ziekteverzekering teneinde de last van deze premies voor de rechthebbende op het pensioen te verlichten.

41 Anders dan de LVA stelt, kan de betrokken bijdrage niet als een prestatie bij ziekte in de zin van verordening nr. 1408/71 worden aangemerkt. Zoals verzoeker en de Commissie terecht hebben opgemerkt, wordt deze bijdrage niet verleend bij ziekte, dat wil zeggen na het intreden van de verzekerde gebeurtenis, maar is de betaling van deze bijdrage een voorwaarde voor het bestaan van die prestatie. Een bijdrage die een deelneming in de ziekteverzekeringspremie vormt, kan geen prestatie van dezelfde verzekering zijn (zie arrest Aulich, reeds aangehaald, punt 7).

42 Ook moet het betoog van de Duitse regering worden afgewezen, dat de door de pensioenverzekering aan de ziekteverzekering betaalde bedragen niet als een uitkering" in de zin van artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71 kunnen worden aangemerkt, daar bij de verplichte ziekteverzekering de pensioenverzekering haar premiebijdrage niet aan de pensioengerechtigde, doch rechtstreeks aan het ziekteverzekeringsorgaan (§ 255 SGB V) betaalt.

43 Artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71 heeft betrekking op aanvullende pensioenen of renten en spreekt met zoveel woorden van de terugstortingen van premies of bijdragen". Gelijk de Commissie terecht opmerkt, verandert de omstandigheid dat rechtstreeks aan het ziekteverzekeringsorgaan wordt betaald in plaats van aan de pensioengerechtigde die verplicht is aangesloten bij de betrokken ziekteverzekering, niets aan de - bepalende - vaststelling dat dit geschiedt ten behoeve van de rechthebbende op het pensioen en dat als gevolg daarvan het bedrag van zijn pensioen wordt verhoogd ter compensatie van de last die de betaling van de premies voor hem betekent. Zoals verzoeker terecht heeft opgemerkt, zou door aanvaarding van het betoog van de Duitse regering de toepassing van het in artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van exporteerbaarheid van uitkeringen kunnen worden doorkruist op grond van het enkele feit dat de uitkeringen niet aan de gerechtigde worden uitbetaald, maar rechtstreeks aan het ziekteverzekeringsorgaan waaraan de premies, ter betaling waarvan zij dienen, verschuldigd zijn.

44 Blijkens het voorgaande kan een bijdrage als bedoeld in het hoofdgeding, voor zover zij een verhoging van het pensioenbedrag betekent (zie, onder meer, arrest Giletti e.a., reeds aangehaald, punt 14), worden aangemerkt als een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71, dat de exporteerbaarheid van deze uitkering waarborgt, nu een bijzondere bepaling in de zin van bijlage VI bij dezelfde verordening waardoor de toepasselijkheid van dit artikel wordt uitgesloten, ontbreekt.

45 Bijgevolg kan iemand in de situatie van verzoeker het recht op de betrokken pensioenaanvulling niet worden ontnomen op de enkele grond dat hij niet langer woont op het grondgebied van de lidstaat die deze uitkering verschuldigd is.

46 De Duitse regering brengt daartegen in, dat het Koninkrijk der Nederlanden ten onrechte het bedrag van het krachtens de wettelijke regeling van andere lidstaten verschuldigde pensioen in aanmerking neemt voor de financiering van de Nederlandse ziekteverzekering. Volgens de Ziekenfondswet moest verzoeker in het jaar waarin hij zijn verzoek indiende, te weten 1996, aan de Nederlandse ziekteverzekering - behalve een basispremie van 7,4 % van zijn Nederlandse pensioen - nog eens 5,4 % van alle andere inkomsten, het wettelijk Duitse pensioen daaronder begrepen, betalen.

47 De Duitse regering is van mening, dat het onverenigbaar is met artikel 33 van verordening nr. 1408/71 om krachtens de wettelijke regeling van andere lidstaten verschuldigde pensioenen mee te tellen voor de financiering van de ziekteverzekering. Een dergelijke onwettige maatregel kan haars inziens niet als rechtsgrondslag dienen voor de verplichting van het Duitse orgaan dat het premieplichtige pensioen uitkeert, om een compensatie in de vorm van een premiebijdrage te betalen.

48 Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, kan zelfs wanneer de Nederlandse wettelijke regeling in strijd zou zijn met artikel 33 van verordening nr. 1408/71, zulks geenszins afdoen aan het in artikel 10 van deze verordening gewaarborgde beginsel van de exporteerbaarheid van de krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat verschuldigde uitkeringen bij ouderdom.

49 De Duitse regering voert verder nog aan, dat de in het hoofdgeding bedoelde bijdrage hoe dan ook uitgesloten is in een geval als dat van verzoeker, waarin het bedrag van de premies die laatstgenoemde over zijn Duitse pensioen aan de Nederlandse ziekteverzekering moet betalen (5,4 %), lager is dan het bedrag dat hij over zijn Duitse pensioen had moeten betalen (ongeveer 7 %), indien hij in Duitsland had gewoond en verplicht aangesloten was bij de KVdR. Door de toekenning van deze bijdrage zou de betrokkene ongerechtvaardigd worden bevoordeeld ten opzichte van een bij de KVdR aangesloten gepensioneerde, hetgeen onaanvaardbaar zou zijn.

50 Verzoeker antwoordt, dat de Duitse regering geen rekening houdt met de door hem krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te betalen premies ten bedrage van 7,35 %, die ook op basis van het Nederlandse en het Duitse pensioen worden berekend. Uiteindelijk betaalt hij naar eigen zeggen voor zijn Nederlandse ziekteverzekering meer dan het Duitse tarief van 7 %.

51 Zelfs indien de betrokkene, zoals de Duitse regering stelt, in een voordeliger positie zou verkeren dan een gepensioneerde die altijd in Duitsland heeft gewoond, is dit niet een consequentie van de uitlegging van het gemeenschapsrecht, doch van het huidige stelsel, dat bij gebreke van een gemeenschappelijke regeling inzake de sociale zekerheid alleen op coördinatie van nog niet geharmoniseerde nationale wettelijke regelingen berust (zie, onder meer, arresten van 10 november 1971, Keller, 27/71, Jurispr. blz. 885, punt 13, en 13 oktober 1977, Mura, 22/77, Jurispr. blz. 1699, punt 10).

52 Mitsdien moet op de vraag worden geantwoord, dat de artikelen 1, sub t, en 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 aldus moeten worden uitgelegd, dat een bijdrage krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat in de kosten van de ziekteverzekering, als bedoeld in het hoofdgeding, een uitkering bij ouderdom in de zin van deze bepalingen is, waarop de rechthebbende op een krachtens die wettelijke regeling verschuldigd ouderdomspensioen aanspraak kan maken, ook indien hij in een andere lidstaat woont waar hij verplicht bij de ziekteverzekering is aangesloten.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

53 De kosten door de Duitse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Sozialgericht Münster bij beschikking van 26 januari 1999 gestelde vraag, verklaart voor recht:

De artikelen 1, sub t, en 10, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, moeten aldus worden uitgelegd, dat een bijdrage krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat in de kosten van de ziekteverzekering, als bedoeld in het hoofdgeding, een uitkering bij ouderdom in de zin van deze bepalingen is, waarop de rechthebbende op een krachtens die wettelijke regeling verschuldigd ouderdomspensioen aanspraak kan maken, ook indien hij in een andere lidstaat woont waar hij verplicht bij de ziekteverzekering is aangesloten.