Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Belangrijke juridische mededeling

|

61999C0073

Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 23 maart 2000. - Viktor Movrin tegen Landesversicherungsanstalt Westfalen. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Sozialgericht Münster - Duitsland. - Sociale zekerheid - Eg-Verdrag - Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad - Rechthebbende op ouderdomspensioen - Verplichte ziekteverzekering in lidstaat van woonplaats - Bijdrage - Toekenning door wetgeving van andere lidstaat. - Zaak C-73/99.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-05625


Conclusie van de advocaat generaal


1 Deze zaak betreft de verenigbaarheid met verordening nr. 1408/71(1) van de weigering van de bevoegde instantie in Duitsland (de Landesversicherungsanstalt Westfalen; hierna: "LVA Westfalen") om bij te dragen in de premie die verzoeker Movrin, een Nederlands onderdaan die zowel van LVA Westfalen als van de Nederlandse bevoegde instanties een ouderdomspensioen ontvangt, verplicht betaalt aan de Nederlandse wettelijke ziekteverzekering. Volgens de Duitse wettelijke regeling hebben pensioengerechtigden die verplicht of vrijwillig aangesloten zijn bij een wettelijke ziekteverzekering dan wel een particuliere ziekteverzekering hebben afgesloten, recht op een dergelijke bijdrage behalve wanneer zij in een andere lidstaat wonen en daar verplicht verzekerd zijn bij de wettelijke ziekteverzekering van die Staat.

Nationale wettelijke regeling

2 Het Duitse Sozialgesetzbuch, Erstes Buch (wetboek sociale zekerheid, boek I; hierna: "SGB I") bepaalt dat bijdragen in de premiekosten van de ziekteverzekering deel uitmaken van de uitkeringen van de wettelijke pensioenverzekering.(2) De andere relevante bepalingen zijn vervat in het Sozialgesetzbuch, Fünftes Buch (wetboek sociale zekerheid, boek V; hierna: "SGB V"), inzake de wettelijke ziekteverzekering en het Sozialgesetzbuch, Sechstes Buch (wetboek sociale zekerheid, boek VI; hierna: "SGB VI"), inzake de wettelijke pensioenverzekering. De betrokken voorschriften kunnen als volgt worden samengevat.

3 De Duitse pensioenverzekeringsorganen betalen de helft van de ziekteverzekeringspremies verschuldigd door rechthebbenden op een Duits pensioen die verplicht zijn aangesloten bij de wettelijke ziekteverzekering in Duitsland, zelfs al wonen zij in een andere lidstaat;(3) die premies worden berekend op basis van het bedrag van het krachtens de wettelijke verzekering ontvangen pensioen.(4) De deelneming in de premies wordt rechtstreeks aan het ziekteverzekeringsorgaan betaald.(5) Bovendien betalen de Duitse pensioenverzekeringsorganen de helft van de ziekteverzekeringspremies verschuldigd door rechthebbenden op een Duits pensioen die vrijwillig aangesloten zijn bij de wettelijke ziekteverzekering in Duitsland dan wel een particuliere ziekteverzekering hebben afgesloten bij een in Duitsland of in een andere lidstaat gevestigde onderneming, zelfs als zij in een andere lidstaat wonen; die deelneming wordt rechtstreeks aan de pensioengerechtigde betaald.(6) Ik zal voor beide soorten van deelneming de term bijdrage gebruiken. De Duitse pensioenverzekeringsorganen betalen echter geen bijdrage in de premiekosten van de ziekteverzekering voor een rechthebbende op een Duits pensioen die in een andere lidstaat woont waar hij verplicht is aangesloten bij de wettelijke ziekteverzekering van die Staat.

Toepasselijke bepalingen van gemeenschapsrecht

4 Artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71 luidt als volgt:

"worden onder $prestaties', $uitkeringen', $verstrekkingen', $pensioenen' en $renten' verstaan alle prestaties, uitkeringen, verstrekkingen, pensioenen en renten, met inbegrip van alle bedragen ten laste van de openbare middelen, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen, zulks behoudens het bepaalde in titel III, alsmede de als afkoopsom uitgekeerde bedragen welke in de plaats kunnen treden van de pensioenen of renten, en de terugstortingen van premies of bijdragen".

5 De eerste zin van artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 luidt als volgt:

"Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van één of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere lidstaat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is".

6 Artikel 27 van verordening nr. 1408/71 luidt als volgt:

"De rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, waaronder de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, die recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van laatstbedoelde lidstaat, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI, krijgt, evenals zijn gezinsleden, prestaties van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze lidstaat".

Feiten

7 Movrin, een Nederlands onderdaan die in Nederland woont, vervulde zowel in Nederland als in Duitsland tijdvakken van verzekering; hij heeft sinds 1 augustus 1995 recht op een ouderdomspensioen van de Nederlandse en sinds 1 september 1995 van de Duitse instanties. Naar Nederlands recht moet hij ziekteverzekeringspremies betalen, berekend op basis van het totaal bedrag van zijn Nederlands en zijn Duits pensioen. Rechthebbenden op een Nederlands pensioen krijgen een extra bedrag ter dekking van de ziekteverzekeringspremies; Movrin krijgt een dergelijk extra bedrag, maar het wordt berekend op basis van zijn Nederlands pensioen alleen.

8 In november 1996 vroeg Movrin de LVA Westfalen om hem de bijdrage in de premiekosten van de ziekteverzekering te betalen rekening houdend met het aandeel van zijn Nederlandse ziekteverzekeringsbijdragen dat overeenkomt met zijn Duits ouderdomspensioen. De LVA Westfalen wees dit verzoek af bij beschikking van 9 januari 1997. Nadat de LVA Westfalen zijn bezwaar tegen haar beslissing had verworpen, stelde verzoeker zonder succes beroep in bij het Sozialgericht te Münster. Zijn hoger beroep bij het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen werd toegewezen en de zaak werd naar het Sozialgericht terugverwezen voor heronderzoek. Van mening dat twijfels bestonden over de vraag of de weigering om de premiebijdrage toe te kennen verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, verzocht het Sozialgericht het Hof om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

"Is het in strijd met het gemeenschapsrecht, dat verweerster weigert aan verzoeker, die van verweerster een ouderdomspensioen ontvangt, een bijdrage in de kosten van zijn Nederlandse ziekteverzekering te verlenen?"

Bespreking

9 Movrin voert aan dat de premiebijdrage een uitkering bij ouderdom is in de zin van artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 en dus krachtens die bepaling exporteerbaar is; in dezelfde zin stelt de Commissie dat de bijdrage een aanvullend pensioen is in de zin van artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71, zodat zij onder artikel 10, lid 1, valt. De Duitse regering is echter van mening dat de bijdrage geen "uitkering" is in de zin van artikel 1, sub t, van de verordening en dus niet binnen de werkingssfeer van artikel 10, lid 1, valt. De opmerkingen van de LVA Westfalen gaan daarentegen uit van de zienswijze dat de premiebijdrage voor de ziekteverzekering een prestatie bij ziekte is en dat bijgevolg artikel 27 van verordening nr. 1408/71 van toepassing is, zodat het Duitse orgaan niet gehouden is tot betaling van de bijdrage.

10 Beslissend is of de bijdrage een uitkering bij ouderdom is in de zin van artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71. In dat geval moet zij aan Movrin worden betaald, ook al woont hij niet in Duitsland. Artikel 10, lid 1, kan slechts van toepassing zijn indien de premiebijdrage valt onder een van de begrippen "prestaties", "uitkeringen", "verstrekkingen","pensioenen" en "renten", als omschreven in artikel 1, sub t. Ik zal het dus eerst daarover hebben.

Valt de bijdrage onder artikel 1, sub t?

11 Naar mijn mening is de premiebijdrage voor de ziekteverzekering, die bedoeld is ter dekking van een deel van de ziekteverzekeringspremies, een uitkering in de zin van artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71.

12 Het Hof heeft meermaals gesteld, dat een uitkering kan worden beschouwd als een socialezekerheidsuitkering voor zover zij zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften van de ontvangers wordt toegekend op basis van een wettelijk omschreven positie en mits het gaat om één van de uitdrukkelijk in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 opgenomen risico's.(7) Die lijst bevat zowel uitkeringen bij ziekte (artikel 4, lid 1, sub a) als bij ouderdom (artikel 4, lid 1, sub c). De indeling van een uitkering in een tak van de sociale zekerheid berust in de eerste plaats op de constitutieve elementen van elke uitkering, met name het doel waarop zij is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend.(8) Zoals de Commissie opmerkt, blijkt duidelijk uit de nationale wetgeving dat die twee factoren erop wijzen dat de bijdrage een onderdeel is van het ouderdomspensioen. De bijdrage wordt toegekend door de pensioenorganen en wordt berekend op basis van de hoogte van de ziekteverzekeringspremies, die zelf gebaseerd is op het ontvangen pensioenbedrag. Het bedrag van de bijdrage hangt dus af van de hoogte van het pensioen, zonder enige discretionaire beoordeling door de overheid. De bijdrage wordt bovendien alleen betaald als er een pensioenaanspraak bestaat en is van rechtswege verschuldigd aan de pensioengerechtigden, eveneens zonder enige discretionaire beoordeling. De premiebijdrage vertoont dus de kenmerken van een aanvullende uitkering bij een pensioen in de zin van artikel 1, sub t, van de verordening.

13 De Duitse regering voert aan dat, althans in het geval van de verplicht bij de Duitse wettelijke ziekteverzekering aangesloten pensioengerechtigde, het pensioenverzekeringsorgaan de bijdrage niet aan de pensioengerechtigde betaalt, maar rechtstreeks aan het ziekteverzekeringsorgaan. Daaruit volgt volgens haar dat de bijdrage geen "uitkering" kan vormen, in de zin van artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71. Zoals de Commissie echter opmerkt, wordt de bijdrage niettemin toegekend ten voordele van en voor rekening van de pensioengerechtigde: een en ander heeft dus als gevolg dat het reële pensioen wordt aangevuld, zodat de bijdrage binnen de werkingssfeer van artikel 1, sub t, valt. Hierbij zij aangetekend, dat in artikel 1, sub t, van verordening 1408/71 in de definitie van "prestaties, uitkeringen (...)" uitdrukkelijk "de terugstortingen van premies of bijdragen" is opgenomen. De betaling van een premiebijdrage komt op hetzelfde neer; men zou evenzeer kunnen stellen dat de bijdrage in de ziekteverzekeringspremie onder die zinsnede van artikel 1, sub t, valt. De Duitse regering leek trouwens ter terechtzitting te aanvaarden dat de bijdrage in de premiekosten van de ziekteverzekering die aan de pensioengerechtigde wordt betaald wanneer deze vrijwillig is aangesloten of een particuliere verzekering heeft, onder artikel 1, sub t, valt. Ik zie echter geen enkel principieel verschil tussen dat soort bijdrage en de bijdrage die rechtstreeks aan het ziekteverzekeringsorgaan wordt betaald wanneer de pensioengerechtigde verplicht aangesloten is bij een wettelijk stelsel. Het argument van de Duitse regering overtuigt mij dus niet.

Is de bijdrage verschuldigd aan niet-ingezetenen?

14 Als de bijdrage een aanvullende uitkering is bij het pensioen (of als zij neerkomt op een terugstorting van premies) en bijgevolg een prestatie is in de zin van artikel 1, sub t, van de verordening, gaat het duidelijk om een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 10, lid 1 van de verordening. Het Hof heeft geoordeeld dat die bepaling ertoe strekt het vrij verkeer van werknemers te bevorderen door de betrokkenen te beschermen tegen de nadelige gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit de overbrenging van hun woonplaats van de ene lidstaat naar een andere: die bescherming moet daarom noodzakelijkerwijze ook prestaties omvatten die, hoewel zij zijn voorzien in bijzondere regelingen, neerkomen op een verhoging van de waarde van het pensioen, dat anders aan de rechthebbende zou toekomen.(9) Uit dat beginsel volgt bovendien niet alleen duidelijk, dat de betrokken persoon het recht behoudt om krachtens de wetgevingen van een of meer lidstaten verworven pensioenen en uitkeringen te ontvangen, zelfs nadat hij in een andere lidstaat is gaan wonen, maar ook dat niet mag worden verhinderd dat een soortgelijk recht wordt verworven louter omdat de betrokkene niet woont op het grondgebied van de Staat waar het voor de betaling bevoegde orgaan is gevestigd:(10) artikel 10 wil niet enkel verzekeren dat uitkeringen worden betaald, maar ook dat een recht op die uitkeringen wordt verkregen.(11) Artikel 10 houdt bijgevolg in dat een persoon niet mag worden belet om het recht op de in die bepaling bedoelde prestaties, pensioenen en uitkeringen te verkrijgen of te behouden enkel en alleen omdat hij niet woont op het grondgebied van de lidstaat waar het orgaan is gevestigd dat voor de betaling instaat.(12) Aangezien, zoals de Commissie opmerkt, het feit dat Movrin geen recht heeft op de bijdrage louter en alleen te wijten is aan het feit dat hij in een andere lidstaat woont, moet de vraag van de nationale rechtbank bevestigend worden beantwoord.

15 Het impliciete argument van de LVA Westfalen dat de bijdrage een uitkering bij ziekte is, en bijgevolg krachtens artikel 27 van de verordening niet door haar verschuldigd is, kan mijns inziens niet worden aanvaard. Zoals opgemerkt door Movrin en de Commissie, is dat argument niet verenigbaar met het arrest van het Hof in de zaak Aulich.(13) Die zaak ging over de status van een soortgelijke premiebijdrage voor de ziekteverzekering waarin werd voorzien door de Reichsversicherungsordnung (Duitse socialezekerheidsregeling). Het Hof oordeelde dat, aangezien de uitkering niet werd toegekend na het intreden van het door de gerechtigde persoon aangewezen voorval, zij niet binnen de werkingssfeer viel van artikel 27, dat beperkt is tot prestaties bij ziekte (of moederschap) na intreden van het verzekerde voorval. Het Hof benadrukte dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de verzekeringspremie en de verzekeringsprestatie. De bedoelde uitkering was geen prestatie bij ziekte; zij was integendeel een deelneming in de premies voor de ziekteverzekering. Die verzekering was een voorwaarde voor het ontstaan van het recht op betaling van uitkeringen bij ziekte door het ziekteverzekeringsorgaan. Of zoals advocaat-generaal Gand het in de zaak Dekker(14), een eerdere zaak over dezelfde uitkering, helder formuleert: "De begrippen bijdrage en verstrekking sluiten elkander uit; de eerste vormt een voorwaarde voor het ontstaan van het recht; de tweede veronderstelt dat het recht reeds ontstaan is".

16 De Duitse regering voert aan, dat de Nederlandse behandeling van gerechtigden op een pensioen uit Nederland én een andere lidstaat strijdig is met het gemeenschapsrecht, inzonderheid met artikel 33 van verordening nr. 1408/71. Een dergelijke onwettige handelwijze kan, steeds volgens de Duitse regering, voor Duitsland geen verplichting meebrengen om bij te dragen in de daaruit voortvloeiende premies, althans wanneer, zoals in onderhavig geval, Movrin in feite financieel beter af is dan indien hij in Duitsland woonde.

17 De redenering van de Duitse regering in verband met de situatie van een in een andere lidstaat wonende persoon die een Duits pensioen ontvangt, is als volgt. Ofwel wordt de ziekteverzekering in die Staat uitsluitend met belastinggeld gefinancierd, zoals in het Verenigd Koninkrijk, in welk geval er geen afhouding van het pensioen gebeurt voor de ziekteverzekering en de betaling van een bijdrage in de premiekosten bijgevolg niet gerechtvaardigd zou zijn. Ofwel wordt de ziekteverzekering voornamelijk gefinancierd met premies. In dat geval moet de betrokken lidstaat bij het bepalen van de hoogte van de premies, enkel rekening houden met het door hem toegekende pensioen; een door het wettelijk pensioenstelsel van een andere lidstaat betaald pensioen moet buiten beschouwing blijven. Volgens de informatie van de Duitse regering gebeurt het op die wijze in alle lidstaten, met uitzondering van Nederland. In geen van die Staten wordt dus inzake de ziekteverzekeringskosten rekening gehouden met het Duitse pensioen, zodat een premiebijdrage voor de ziekteverzekering niet aan de orde is.

18 Nederland vormt echter een bijzonder geval, aangezien een door het wettelijk pensioenstelsel van een andere lidstaat betaalde pensioen volledig in aanmerking wordt genomen bij de berekening van ziekteverzekeringspremies. De Duitse regering is van mening dat een en ander niet in overeenstemming is met verordening nr. 1408/71, inzonderheid artikel 33.(15) Een onwettige maatregel kan geen verplichting meebrengen voor het Duitse orgaan dat het premieplichtige pensioen uitkeert om bij te dragen in die premies. Een dergelijke bijdrage is hoe dan ook uitgesloten in het onderhavige geval, waarin de premie die verzoeker aan de Nederlandse ziekteverzekering zou moeten betalen op basis van zijn Duits pensioen (5,4 %), lager is dan de premie die hij zou moeten betalen op basis van zijn Duits pensioen (7 %) indien hij in Duitsland woonde en verplicht was aangesloten bij het Duitse ziekteverzekeringsorgaan. De verzoeker bevindt zich dus in een betere situatie dan indien hij in Duitsland woonde. Aangezien er geen sprake is van een nadeel, is een bijdrage in de ziekteverzekering niet objectief gerechtvaardigd.

19 Artikel 33, lid 1(16), van verordening nr. 1408/71 luidt als volgt:

"Het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen- of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voor zover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde lidstaat komen".

20 Ik zie niet in hoe de Nederlandse handelwijze strijdig zou kunnen zijn met die bepaling. Artikel 33, lid 1, houdt in dat een pensioengerechtigde niet wegens het feit dat hij op het grondgebied van een lidstaat woont, verplichte verzekeringspremies moet betalen voor uitkeringen die verschuldigd zijn door een orgaan van een andere lidstaat. Een voor de betaling van pensioenen bevoegd orgaan van een lidstaat mag dus geen premies inhouden voor ziekte- en moederschapsuitkeringen die verschuldigd zijn door een orgaan van een andere lidstaat.(17) De organen van een lidstaat mogen dus enkel inhoudingen doen op pensioenen van verzekerden die daardoor aanspraak krijgen op prestaties bij ziekte en moederschap van het voor die prestaties bevoegde orgaan van die lidstaat; dergelijke inhoudingen zijn niet toegestaan wanneer de betrokken prestaties niet voor rekening van een orgaan van die lidstaat komen.(18) In onderhavige zaak houdt Nederland kennelijk geen premies in op het pensioen van Movrin in verband met prestaties die ten laste komen van het Duitse ziekteverzekeringsorgaan (dat in zijn schriftelijke opmerkingen overigens benadrukt dat het niet bevoegd is voor de ziekteverzekering van Movrin).

21 Hoe dan ook, zoals de Commissie ter terechtzitting aanvoerde, zouden zelfs indien de handelwijze van Nederland onwettig was, de rechten die Movrin ontleent aan verordening nr. 1408/71, niet terzijde mogen worden geschoven; de aangewezen handelwijze zou zijn dat de Commissie (of Duitsland) een procedure wegens niet-nakoming instelt.

22 Ik zie evenmin in hoe Movrin de rechten die hij heeft op grond van het socialezekerheidsrecht van de Gemeenschap, zou kunnen verliezen omdat hij in feite lagere totale ziekteverzekeringspremies zou betalen als inwoner van Nederland dan hij zou betalen als inwoner van Duitsland. Van belang is dat de weigering hem de premiebijdrage toe te kennen op grond dat hij in Nederland woont, hem in een ongunstiger situatie plaatst dan wanneer hij in Duitsland woonde, wat duidelijk strijdig is met het algemeen beginsel van het vrij verkeer van werknemers dat ten grondslag ligt aan de verordening.

23 Mijn conclusie luidt derhalve, dat de bijdrage in de premiekosten van de ziekteverzekering een "prestatie" is in de zin van artikel 1, sub t, van verordening nr. 1408/71 en een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 10, lid 1, van de verordening. Zij is derhalve ook dan verschuldigd, wanneer de persoon die daarop aanspraak maakt, in een andere lidstaat woont dan die van het betalingsorgaan. In het licht van die conclusie, die volstaat om de prejudiciële vraag te beantwoorden, meen ik dat niet behoeft te worden ingegaan op de verschillende argumenten van Movrin en de Commissie inzake de artikelen 6, 48 en 51 van het EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 12 EG, 39 EG en 42 EG), artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71, en verordening nr. 1612/68.(19)

Conclusie

24 Derhalve geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van het Sozialgericht Münster als volgt te beantwoorden:

Een bijdrage in de premiekosten van de ziekteverzekering zoals verschuldigd krachtens § 249 bis van het Sozialgesetzbuch Fünftes Buch en § 106, lid 1, van het Sozialgesetzbuch Sechstes Buch is een "prestatie" in de zin van artikel 1, sub t, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en is een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 10, lid 1, van die verordening. Die premiebijdrage is bijgevolg verschuldigd aan de rechthebbende op een Duits pensioen die in een andere lidstaat woont, waar hij verplicht is aangesloten bij de wettelijke ziekteverzekering van die Staat.

(1) - De meest recente geconsolideerde versie is gepubliceerd als deel I van bijlage A bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 tot wijziging en bijwerking van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71, PB L 28, blz. 1. Verordening nr. 118/97 is in werking getreden nadat de Landesversicherungsanstalt Westfalen de in het hoofdgeding bestreden beslissing had genomen, maar de relevante bepalingen zijn dezelfde.

(2) - § 23.

(3) - SGB V, § 249 bis.

(4) - SGB V, § 226.

(5) - SGB V, § 255, lid 1.

(6) - SGB VI, § 106, lid 1.

(7) - Zie bijvoorbeeld het arrest van 2 augustus 1993, Acciardi (C-66/92, Jurispr. blz. I-4567), punt 14.

(8) - Arrest van 27 maart 1985, Hoeckx (249/83, Jurispr. blz. 973), punt 11.

(9) - Arrest van 7 november 1973, Sociale Verzekeringsbank (51/73, Jurispr. blz. 1213), punten 20 en 21.

(10) - Arrest van 10 juni 1982, Camera (92/81, Jurispr. blz. 2213), punt 14.

(11) - Zie punt 69 van de conclusies van advocaat-generaal da Cruz Vilaça in gevoegde zaken 379/85 tot 381/85 en 93/86, CRAM, Jurispr. 1987, blz. 955.

(12) - Arrest Giletti, punt 17.

(13) - Arrest van 26 mei 1976, Aulich (103/75, Jurispr. blz. 697).

(14) - Arrest van 1 december 1965, Dekker (33/65, Jurispr. blz. 1136), op blz. 1145.

(15) - Zie verder, punt 19.

(16) - Artikel 33, lid 2, is niet relevant voor deze zaak.

(17) - Arrest van 21 februari 1991, Noij (C-140/88, Jurispr. blz. I-387), punten 11 en 14.

(18) - Arrest van 28 maart 1985, Commissie/België (275/83, Jurispr. blz. 1097), punt 3.

(19) - Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2).