Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Belangrijke juridische mededeling

|

61999C0389

Conclusie van advocaat-generaal Alber van 26 oktober 2000. - Sulo Rundgren. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Rovaniemen hallinto-oikeus - Finland. - Sociale zekerheid - Verzekeringspremies ten laste van rechthebbenden op pensioen of rente, die zich in lidstaat hebben gevestigd vóór inwerkingtreding in die lidstaat van verordeningen (EEG) nrs. 1408/71 en 1612/68 - Recht van woonstaat om premies op te leggen in kader van ouderdoms- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die door andere lidstaat worden betaald - Invloed van overeenkomst waarbij Noordse landen wederzijds afzien van iedere vergoeding van prestaties bij ziekte en moederschap. - Zaak C-389/99.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-03731


Conclusie van de advocaat generaal


I Inleiding

1. In het prejudiciële verzoek van de Lapin lääninoikeus, een Fins administratief gerecht, gaat het om de uitlegging van de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en wel in verband met de vraag of een in Finland wonende Zweedse onderdaan die zijn pensioenuitkeringen de facto enkel uit Zweden krijgt, in Finland premieplichtig is. Volgens Finland berust de gestelde verplichting tot betaling van premies basispensioen en ziektekostenverzekering op het feit dat de betrokkene op Fins grondgebied woont.

II De feiten

2. Verzoeker in het hoofdgeding, Sulo David Rundgren (hierna: verzoeker"), die sinds 1975 de Zweedse nationaliteit bezit, verhuisde op 29 september 1989 van Zweden naar Finland. Van 1991 tot 1996 ontving hij vanuit Zweden op grond van zijn arbeid in overheidsdienst een basispensioen en een ouderdomspensioen, alsmede een lijfrente in verband met een arbeidsongeval. Van 1994 tot 1996 had hij geen andere inkomsten dan de door Zweden betaalde pensioenen en rente.

3. In Finland werd van verzoeker bij de belastingaanslag over 1994 een bedrag van 2 299,20 FIM geheven aan premies basispensioen en van 4 611,21 FIM aan premies ziektekostenverzekering, bij die over 1995 een bedrag van 1 279,01 FIM aan premies basispensioen en van 4 091,15 FIM aan premies ziektekostenverzekering, en bij die over 1996 een bedrag van 4 465,40 FIM aan premies ziektekostenverzekering.

4. Voor de bevoegde commissie voor herziening van belastingaanslagen (de verotuksen oikaisulautakunta) vorderde verzoeker ontheffing van de verplichting tot betaling van premies basispensioen en ziektekostenverzekering voor de jaren 1991 tot en met 1996. De vordering werd afgewezen op grond dat een in Finland wonende rechthebbende op een pensioen of rente weliswaar volgens verordening nr. 1408/71 van de Raad betreffende de sociale zekerheid geen premies ziektekostenverzekering hoefde te betalen wanneer hij in dat land geen recht op pensioen of rente had, maar dat dit moest worden aangetoond door een certificaat van het pensioen- of renteverzekeringsorgaan. Verzoeker had een certificaat overgelegd volgens hetwelk hij in Finland geen basispensioen had aangevraagd of ontvangen. Hiermee had hij echter nog niet aangetoond dat hij jegens Finland geen recht op pensioen had. Daarom was de genoemde verordening niet van toepassing.

5. Tegen deze beslissing kwam verzoeker in rechte op. Hij motiveerde zijn beroep onder meer als volgt:

Daar hij in Finland geen belastbaar inkomen heeft en daarom daar ook geen inkomstenbelasting betaalt, kunnen hem ook geen parafiscale heffingen worden opgelegd.

Vanwege het pensioen en de lijfrente die hij uit Zweden ontvangt, heeft hij in Finland ook geen recht op een pensioen.

In beginsel komen alle prestaties waarop verzoeker recht heeft, voor rekening van Zweden. Indien Finland dat zou willen, zou het van Zweden terugbetaling kunnen verlangen van alle kosten die het eventueel op zich neemt.

Toen hij in Zweden woonde, had hij alle desbetreffende premies voor de financiering van de pensioen- en ziektekostenverzekering betaald die nodig waren om zijn socialezekerheidsdekking na zijn pensionering te verzekeren. Bovendien betaalt verzoeker naar eigen zeggen in Zweden premies basispensioen en ziektekostenverzekering, die aldaar in de provinciale belastingen zijn begrepen. Met een premieplicht in Finland zou hij dubbel worden belast. Iemand die in Zweden woont en een pensioen en lijfrente uit Finland ontvangt, hoeft in Zweden dergelijke premies niet te betalen. Verzoeker wordt hierdoor op ongeoorloofde wijze gediscrimineerd.

III De toepasselijke voorschriften

1) Gemeenschapsrechtelijke bepalingen

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: verordening")

6. Artikel 13, lid 2, sub f, luidt als volgt:

2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

[...]

f) is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat zonder dat hij op grond van een van de in de voorgaande punten genoemde regels of van een van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen."

7. Artikel 28 bis bepaalt:

Indien de rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, woont op het grondgebied van een lidstaat waarvan de wettelijke regeling voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake de verzekering of de arbeid en krachtens de wettelijke regeling waarvan geen pensioen of rente verschuldigd is, komen de aan hem en aan zijn gezinsleden verleende verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig artikel 28, lid 2, bepaalde orgaan van een van de ter zake van pensioenen bevoegde lidstaten, voorzover de betrokken rechthebbende en zijn gezinsleden recht zouden hebben op deze verstrekkingen krachtens de wettelijke regeling die wordt toegepast door het bedoelde orgaan, indien zij woonden op het grondgebied van de lidstaat waar dit orgaan is gevestigd."

8. Artikel 33 bepaalt:

1. Het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen- of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde lidstaat komen.

2. Wanneer de pensioen- of rentetrekker in de in artikel 28 bis bedoelde gevallen krachtens de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, uit hoofde van zijn woonplaats aldaar, premies of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor de dekking van de kosten van prestaties wegens ziekte of moederschap, zijn deze niet invorderbaar."

9. Omwille van de overzichtelijkheid worden de overige relevante bepalingen van de verordening bij de desbetreffende passages vermeld.

2) Nationale bepalingen

10. Volgens § 1 van de Finse basispensioenwet (kansaneläkelaki) is eenieder die in Finland woont en 16 jaar of ouder is, overeenkomstig die wet verzekerd ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. De hoogte van de door de verzekerde te betalen premie wordt op grond van § 4 van die wet berekend op basis van het totaalbedrag van de belastingtarieven die in het voorafgaande jaar (het belastingjaar) voor hem zijn vastgesteld.

11. Volgens § 1 van de Finse ziektekostenverzekeringswet (sairausvakuutuslaki) is eenieder die in Finland woont overeenkomstig deze wet ter zake van ziekte verzekerd. De verzekeringspremie wordt op grond van § 33, lid 2, van die wet berekend op basis van het totaalbedrag van de belastingtarieven die in het voorafgaande jaar (het belastingjaar) voor hem zijn vastgesteld.

12. Of iemand voor de toepassing van de wettelijke regelingen inzake sociale zekerheid moet worden geacht in Finland te wonen, moet worden beslist aan de hand van § 1, lid 2, van de wet van 30 december 1993 betreffende de toepassing van de wettelijke regelingen inzake sociale zekerheid op basis van de woonplaats (1573/93), voorzover een voor Finland verbindende internationale overeenkomst niet anders bepaalt.

13. Op grond van artikel 6, lid 1, van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid gelden voor degenen die in een Noordse staat wonen, de nationale bepalingen van de staat van de woonplaats, voorzover het verdrag niet anders bepaalt.

IV Het verzoek om een prejudiciële beslissing

14. De verwijzende rechter heeft de standpunten weergegeven van alle instanties die aan het hoofdgeding hebben deelgenomen, te weten de belastingambtenaar van de gemeente Tornio, de basispensioendienst (kansaneläkelaitos), het ministerie van Sociale zaken en Volksgezondheid, en de bevoegde Zweedse organen voor prestaties bij ziekte en voor basispensioenen. Zelf stelt hij zich op het standpunt dat het in deze zaak in de eerste plaats gaat om de vraag of het gemeenschapsrecht in de weg staat aan de toepassing van de Finse wettelijke regeling volgens welke verzoeker op grond van zijn inkomsten uit Zweden premies moet betalen voor de verplichte verzekering ter zake van het basispensioen en de ziektekosten. Daarom legt hij het Hof de volgende prejudiciële vragen voor:

V Prejudiciële vragen

1) Dienen het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de sociale zekerheid of verordening (EEG) nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, in de onderhavige zaak te worden toegepast, ofschoon Rundgren reeds op 29 september 1989, dus nog voordat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Overeenkomst) voor Finland in werking trad, van Zweden naar Finland is verhuisd?

2) Zo ja, dient de uitdrukking ,geen pensioen of rente verschuldigd is in artikel 28 bis van verordening nr. 1408/71 dan aldus te worden begrepen, dat in wezen reeds aan die voorwaarde is voldaan wanneer

a) Rundgren geen recht heeft op een basispensioen, of

b) Rundgren geen recht heeft op een op betaalde arbeid berustend pensioen, of

c) is aan die voorwaarde slechts voldaan wanneer Rundgren recht heeft op het sub a noch op het sub b genoemde pensioen?

Moet er bij de uitlegging van bovengenoemde uitdrukking ook van worden uitgegaan, dat in dit geval met verschuldigdheid van een pensioen het recht op een pensioen wordt bedoeld dat Rundgren in principe in Finland heeft, in welk geval geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke feitelijke omstandigheden, zoals de invloed van zijn uit Zweden afkomstige inkomsten uit pensioen en lijfrente op het verkrijgen van een pensioen in Finland, of worden hiermee de concrete omstandigheden bedoeld, in welk geval bij de uitlegging van bovengenoemde uitdrukking wel rekening wordt gehouden met de invloed van Rundgrens inkomsten uit Zweden op het verkrijgen van een pensioen in Finland?

3) Vallen onder de in artikel 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71 bedoelde premies of soortgelijke inhoudingen, naast de premies verschuldigd voor de sociale verzekering ter zake van ziekte of moederschap (in Finland ziektekostenverzekeringspremies) ook de premies verschuldigd ter zake van ouderdom, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid (in Finland premies basispensioen)? Zo neen, kan dan van laatstgenoemde premies eventueel op basis van een ander artikel van de verordening worden afgezien, met name gelet op de uit artikel 4, lid 1, sub b, c en g, blijkende werkingssfeer van de verordening?

4) In welke mate wordt de uitlegging van de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71 beïnvloed door de omstandigheid, dat Finland en Zweden samen met de andere Noordse landen overeenkomstig artikel 36, lid 3, van genoemde verordening en artikel 23 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid (SopS 106/93) zijn overeengekomen, dat zij onder meer afzien van vergoeding van de kosten van verstrekte verzorging?

5) Indien de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van genoemde verordening aldus moeten worden toegepast, dat van Rundgren in Finland premies basispensioen en ziektekostenverzekering kunnen worden gevorderd, kan Rundgren dan desalniettemin op grond van artikel 17 bis van de verordening verzoeken met terugwerkende kracht te worden vrijgesteld van toepassing van de wettelijke regeling van de staat van zijn woonplaats (in casu Finland), of diende dat verzoek te worden gedaan vóór de vaststelling van de verplichting tot betaling van premies overeenkomstig de Finse wettelijke regeling? Welk belang heeft in laatstgenoemd geval de omstandigheid dat Rundgren eventueel niets afwist van de door artikel 17 bis van de verordening geboden mogelijkheid?

6) Moeten artikel 48 EG-Verdrag (thans artikel 39 EG) en in het bijzonder verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, aldus worden uitgelegd, dat Finland in het onderhavige geval niet het recht heeft overeenkomstig zijn eigen wettelijke regeling van Rundgren premies basispensioen en ziektekostenverzekering te vorderen?

7) Moeten artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 6 EG-Verdrag (thans artikel 12 EG) aldus worden uitgelegd, dat Rundgren in het onderhavige geval het slachtoffer van een verboden discriminatie is geworden?

8) Kan Rundgren zich rechtstreeks op het EG-Verdrag of andere communautaire bepalingen beroepen omdat hij mogelijkerwijs op dezelfde grondslag aan zowel Finland als Zweden met belasting gelijk te stellen premies moet betalen als gevolg van het feit dat Zweden en Finland de financiering van het socialezekerheidsstelsel op verschillende wijze hebben geregeld?"

IV Opmerkingen

15. De Finse regering en de Commissie hebben in deze procedure opmerkingen gemaakt. Naar aanleiding van vragen van het Hof heeft ook de Zweedse regering schriftelijke opmerkingen ingediend.

1) De Finse regering

16. Met betrekking tot de nationale wettelijke regeling zet de Finse regering allereerst uiteen dat het stelsel van sociale zekerheid in essentie berust op de woonplaats in Finland. Wie in Finland woont, is automatisch op grond van de wet verzekerd. De verzekerde draagt bij aan de financiering van het stelsel door de premies, die in de vorm van een parafiscale heffing worden geheven. Het recht van de verzekerde op prestaties is niet gebonden aan de betaling van premies. Wie in Finland woont en 16 jaar of ouder is, is bovendien op grond van de wet verzekerd tegen de gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Recht op een basispensioen verkrijgt hij door een tijdvak van wonen van ten minste drie jaar na het bereiken van de zestienjarige leeftijd. Het basispensioen wordt berekend aan de hand van de lengte van de tijdvakken van wonen in Finland. Het beoogt degenen die slechts een klein of helemaal geen pensioen ontvangen op grond van hun beroepswerkzaamheden, een minimuminkomen te verzekeren. Vandaar dat andere pensioenen of renten bij de berekening van het basispensioen in mindering worden gebracht. Overschrijden deze pensioenen of renten een bepaald plafond, dan wordt het basispensioen niet meer uitgekeerd.

17. Het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid is een overeenkomst in de zin van artikel 8 van verordening nr. 1408/71. Dit verdrag is van toepassing op personen die niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen, zoals onderdanen van derde landen of personen die niet aan het arbeidsproces deelnemen. Volgens dit verdrag zijn op een ontvanger van een pensioen of rente, die iedere beroepsarbeid heeft gestaakt, de wettelijke bepalingen van toepassing van de staat waar hij woont. De Noordse staten zijn overigens in het kader van dit verdrag overeengekomen om overeenkomstig artikel 36 van verordening nr. 1408/71 wederzijds af te zien van de vergoeding van de kosten voor verstrekkingen.

18. Wat het Zweedse recht aangaat, is het uitgangspunt ook dat de woonplaats in de lidstaat bepalend is voor het recht op prestaties bij ziekte. De Zweedse wettelijke regeling stelt dit recht niet afhankelijk van premiebetaling, uitoefening van een beroepswerkzaamheid of ontvangst van een pensioen of rente. Het recht op prestaties eindigt wanneer de betrokkene Zweden verlaat. Over pensioenen of renten zijn geen socialezekerheidspremies verschuldigd.

19. Ongeacht of men uitgaat van verordening nr. 1408/71, en in het bijzonder van artikel 13, lid 2, sub f, daarvan, dan wel van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid, voor een ontvanger van een pensioen of rente in de situatie van verzoeker is Finland bevoegd.

20. Voor de concrete beantwoording van de afzonderlijke vragen voert de Finse regering het volgende aan:

De eerste vraag

21. Verordening nr. 1408/71 is voor Finland en Zweden met de toetreding tot de Europese Economische Ruimte, begin 1994, van toepassing geworden. Artikel 2 regelt de personele werkingssfeer van de verordening. De rechtspraak van het Hof stelt de positie van de pensioen- of rentetrekker op dit punt op een lijn met die van werknemers. Het is daarom niet uitgesloten dat de verordening in casu kan worden toegepast. Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, heeft daarentegen ten doel de situatie van migrerende werknemers te regelen. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Verordening nr. 1612/68 kan daarom hier niet worden toegepast.

De tweede vraag

22. Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of met de uitdrukking geen pensioen of rente verschuldigd is" in artikel 28 bis gedoeld wordt op alle soorten pensioenen en renten, dat wil zeggen ook op pensioenen op grond van beroepswerkzaamheden en het basispensioen naar Fins recht, en of het gaat om een abstracte rechtspositie met betrekking tot een pensioen dan wel om een concreet recht daarop. Volgens de Finse regering kan deze vraag slechts worden beantwoord in de algehele context van afdeling 5 van verordening nr. 1408/71. Door het gezamenlijke effect van de artikelen 28 bis en 33 moeten situaties worden vermeden waarin een ontvanger van een pensioen of rente wordt verplicht tot premiebetaling, hoewel hij in een andere lidstaat reeds een recht op prestaties bij ziekte heeft verworven. Volgens de Finse regering is hier van een dergelijke situatie geen sprake. Gezien het doel van de bepalingen moet een in beginsel" aan de betrokkene toekomend recht op pensioen of rente worden aangemerkt als verschuldigd(e)" pensioen of rente in de zin van die bepaling. Of er daadwerkelijk een pensioen of rente wordt betaald, is dus niet van belang. Verzoeker in het hoofdgeding bevindt zich dus in een situatie die door artikel 27 van verordening nr. 1408/71 wordt beheerst. Onder die omstandigheden kunnen de artikelen 28 bis juncto 33, lid 2, niet in de weg staan aan de verplichting tot premiebetaling waarin de Finse wettelijke regeling voorziet.

De derde vraag

23. Artikel 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71 heeft enkel betrekking op prestaties ter zake van ziekte en moederschap en de premies daarvoor. De verordening bevat dus geen bepalingen die betrekking hebben op premies basispensioen en die de heffing daarvan beperken. Er is geen verband tussen dergelijke parafiscale heffingen en het recht op pensioen of rente. De premies basispensioen kunnen daarom niet worden aangemerkt als premies in de zin van artikel 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71.

De vierde vraag

24. De Finse regering wijst erop dat het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid rond dezelfde tijd is gesloten als waarin verordening nr. 1408/71 van toepassing werd. De bepalingen van dat verdrag zijn noodzakelijk omdat de verordening onvoldoende rekening houdt met situaties waarin het recht op verstrekkingen bij ziekte niet gekoppeld is aan het bezit van een pensioen of rente. Hieruit volgt dat de bepalingen van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid niet in tegenspraak zijn met de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van de verordening.

De vijfde vraag

25. In haar beantwoording van de vijfde vraag wijst de Finse regering erop dat artikel 17 bis voorziet in een uitzondering op de in artikel 13, lid 2, sub f, neergelegde regel. In bepaalde gevallen kan de ontvanger van een pensioen of rente kiezen tussen het recht van de staat waar hij woont en van de staat waar hij werkt. Onder verwijzing naar het doel en de ontstaansgeschiedenis van die bepaling stelt de Finse regering vast dat artikel 17 bis enkel van toepassing is in gevallen waarin de lidstaat voor rekening waarvan de betaling van het pensioen of de rente komt, ook prestaties bij ziekte en moederschap verschuldigd is. Daarvan is hier echter geen sprake. Prestaties bij ziekte zijn alleen op grond van het Finse recht verschuldigd.

De zesde, de zevende en de achtste vraag

26. De Finse regering gaat ervan uit dat de verwijzende rechter met deze drie vragen wenst te vernemen of de premieheffing in strijd is met enige bepaling van het gemeenschapsrecht. Volgens de Finse regering is hiervan geen sprake. Dat een aantal staten verschillend recht toepast, is op zich niet discriminerend. Onder die omstandigheden kan men ook de situatie van verzoeker niet vergelijken met die van een in Zweden woonachtige persoon. Verzoeker is integendeel, los van zijn nationaliteit en de oorsprong van zijn inkomsten, behandeld als iedere andere in Finland woonachtige persoon. De premieheffing is daarom niet in strijd met het in het gemeenschapsrecht verankerde discriminatieverbod

2) De Commissie

27. Met betrekking tot de eerste vraag stelt de Commissie zich op het standpunt dat verzoeker zich in een situatie bevindt waarop de bepalingen van verordening nr. 1408/71 van toepassing zijn. Verordening nr. 1612/68 is daarentegen volgens haar in de concrete omstandigheden van dit geval niet van toepassing.

De tweede, de derde en de zesde vraag

28. Tussen de tweede, de derde en de zesde vraag, die de Commissie tezamen behandelt, bestaat volgens haar een nauwe samenhang. Waar het uiteindelijk om gaat, is of verordening nr. 1408/71 in de weg staat aan de inhouding van premies voor de ziektekostenverzekering en het basispensioen. Uitgangspunt moet zijn dat de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71 een gesloten stelsel vormen van collisieregels voor de bepaling van het toe te passen recht. Op grond daarvan valt verzoeker overeenkomstig artikel 13, lid 2, sub f, binnen de werkingssfeer van de Finse wettelijke regeling. Principieel daarvan moet worden onderscheiden de vraag of verzoeker over zijn Zweedse pensioen in Finland ook sociale bijdragen moet betalen. Volgens de artikelen 28 bis en 28, lid 2, van de verordening is Zweden namelijk de voor de toekenning van het pensioen bevoegde staat.

29. Volgens de Finse autoriteiten is het principiële recht op een basispensioen dat ontstaat door de woonplaatskeuze in Finland, aan te merken als een recht op pensioen of rente in de zin van artikel 28 bis, en is het bijgevolg niet meer van belang of er daadwerkelijk pensioen of rente wordt betaald. De Commissie schrijft deze opvatting toe aan de formulering in de Finse taalversie van artikel 28 bis, die letterlijk vertaald kan worden gelezen als er bestaat geen recht op pensioen of rente". Vergelijking met de andere taalversies van verordening nr. 1408/71 doet echter het vermoeden rijzen dat het gaat om een concreet recht op betaling van een pensioen of rente. Deze uitlegging van die bepaling strookt ook met het doel daarvan. Artikel 28 bis is achteraf in de verordening opgenomen, om een onevenredige belasting te voorkomen voor een rechthebbende op een pensioen of rente die in een lidstaat woont waar het stelsel van prestaties bij ziekte op de woonplaats berust.

30. Wanneer men dus ervan uitgaat dat Finland verzoeker geen pensioen of rente verschuldigd is, dan is het Zweedse orgaan dus het bevoegde orgaan voor rekening waarvan de verstrekkingen komen. Voorzover het Zweedse orgaan bevoegd is, mag Finland ingevolge artikel 33, lid 2, bij verzoeker geen ziektekostenverzekeringspremies invorderen. Dat artikel bevat echter geen uitdrukkelijke regeling met betrekking tot premies voor het basispensioen. De gegeven regeling moet echter worden gezien als de uitdrukking van een algemeen beginsel. Een eventuele premiebetaling zou verzoeker ook geen recht op andere prestaties geven. Volgens de Commissie is de verlangde premiebetaling in strijd met de artikelen 48 en 51 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 39 EG en 42 EG).

31. De Commissie geeft het Hof daarom in overweging, de behandelde vragen te beantwoorden als volgt:

De tweede vraag

De uitdrukking geen pensioen of rente verschuldigd is" in artikel 28 bis van verordening nr. 1408/71 kan enkel in die zin worden uitgelegd, dat een pensioen of rente niet verschuldigd is wanneer de begunstigde weliswaar in beginsel recht op pensioen of rente heeft, maar dit recht om wat voor redenen dan ook geen concrete vorm aanneemt door daadwerkelijke betaling van dat pensioen of die rente.

De derde en de zesde vraag

Het is in strijd met de artikelen 39 EG en 42 EG alsmede met artikel 33 van verordening nr. 1408/71 om van iemand die van een andere lidstaat een pensioen of rente ontvangt, enkel op grond van de woonplaatskeuze in de betrokken lidstaat over dat pensioen of die rente sociale bijdragen te heffen ter zake van ziekte en moederschap en ter dekking van de risico's van ouderdom, werkloosheid en invaliditeit, wanneer laatstbedoelde lidstaat niet ook een pensioen of rente toekent.

De vierde vraag

Dat twee lidstaten op grond van artikel 36, lid 3, van verordening nr. 1408/71 wederzijds van vergoeding afzien, heeft volgens de Commissie geen rechtsgevolgen voor de verhouding tussen het bevoegde orgaan van een lidstaat en de verzekerde. Het betreft enkel de verhouding tussen de lidstaten onderling.

De vijfde vraag

Volgens de Commissie is de heffing van sociale bijdragen over het Zweedse pensioen of de Zweedse rente in strijd met het gemeenschapsrecht. Het is daarom uiteindelijk niet relevant onder welke omstandigheden een verzoek tot vrijstelling als bedoeld in artikel 17 bis van de verordening moet worden ingediend. Voor het geval het Hof tot een ander oordeel mocht komen, wijst de Commissie erop dat het uiteindelijk aan de nationale rechter is om te beslissen of een verzoek met terugwerkende kracht kan worden gedaan. Het zou in elk geval nuttig zijn wanneer een lidstaat een administratieve procedure, van wat voor aard dan ook, zou vaststellen, bijvoorbeeld door de invoering van een formulier.

De zevende en de achtste vraag

Volgens de Commissie levert de litigieuze rechtssituatie geen verboden discriminatie op.

VII Beoordeling

1) De eerste vraag

32. De eerste vraag van de verwijzende rechter betreft in de eerste plaats de materiële en personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 in gevallen als de onderhavige, waarin eventueel gebeurtenissen beslissend kunnen zijn die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1408/71 in Finland, dat wil zeggen vóór de toetreding van Finland tot de Europese Gemeenschap.

33. Op grond van artikel 2 van de Akte betreffende de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden zijn de nieuwe lidstaten door de toetreding direct aan het Verdrag gebonden, dat wil zeggen uiterlijk sinds 1 januari 1995. Voorzover er geen uitdrukkelijke overgangsbepalingen zijn voorzien, geldt dit ook voor het afgeleide gemeenschapsrecht. De facto waren de toetredende lidstaten door hun toetreding tot de Europese Economische Ruimte echter al sinds 1 januari 1994 aan verordening nr. 1408/71 gebonden.

34. De materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 wordt in artikel 4 geregeld. Volgens die bepaling geldt de verordening voor alle wettelijke regelingen betreffende een van de daar opgesomde takken van sociale zekerheid. In de onderhavige zaak gaat het zowel om prestaties bij ziekte als om uitkeringen bij ouderdom en prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten. Daar de verordening volgens artikel 4, lid 2, van toepassing is op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al dan niet op premie- of bijdragebetaling berusten, lijdt het geen twijfel dat een situatie als hier in geding binnen de materiële werkingssfeer van de verordening valt.

35. De personele werkingssfeer van de verordening wordt geregeld in artikel 2. Volgens artikel 2, lid 1, is de verordening in de eerste plaats van toepassing op werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is". Hetzelfde geldt volgens artikel 2, lid 3, voor ambtenaren en [...] personeel dat volgens de toepasselijke wetgeving met hen gelijkgesteld is". Als voormalig werknemer in Zweedse overheidsdienst valt verzoeker potentieel binnen de werkingssfeer van de verordening. Voor de vraag of eventueel rekening moet worden gehouden met gebeurtenissen die zich vóór de inwerkingtreding van de verordening hebben voorgedaan, zij verwezen naar de overgangsbepalingen in artikel 94 van de verordening.

36. In het arrest Kuusijärvi overwoog het Hof met betrekking hiertoe:

Immers, artikel 94, lid 3, van verordening nr. 1408/71 bepaalt uitdrukkelijk, dat krachtens deze verordening zelfs dan een recht ontstaat, wanneer dit recht in verband staat met een gebeurtenis die vóór de datum van haar toepassing op het grondgebied van deze lidstaat heeft plaatsgevonden.

Evenzo bepaalt artikel 94, lid 2, van verordening nr. 1408/71, dat voor de vaststelling van de aan deze verordening te ontlenen rechten rekening wordt gehouden met elk tijdvak van verzekering alsmede eventueel met elk tijdvak van arbeid of wonen, dat krachtens de wetgeving van een lidstaat vóór de datum van haar toepassing op het grondgebied van deze lidstaat is vervuld."

37. Toen verzoeker in 1989 naar Finland verhuisde, ontving hij al een pensioen. Hij oefende dus geen beroepswerkzaamheden meer uit. Enerzijds spreekt artikel 2 van de verordening ook uitdrukkelijk over het verleden (geweest is") en anderzijds kan uit de rechtspraak van het Hof worden afgeleid dat de rechtspositie van een rechthebbende op een pensioen of rente in de zin van de verordening, voor de toepassing van de verordening moet worden gelijkgesteld met die van een werknemer of zelfstandige.

38. Zo overwoog het Hof bijvoorbeeld in het arrest Pierik:

In artikel 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 wordt het begrip ,werknemer omschreven als ieder die verplicht of vrijwillig is verzekerd bij een van de in de alinea's i, ii en iii van die bepaling bedoelde stelsels van sociale zekerheid. Deze omschrijving, gegeven ,voor de toepassing van deze verordening, heeft een algemene strekking en omvat mitsdien ieder die, al dan niet beroepswerkzaamheden verrichtend, de hoedanigheid bezit van verzekerde krachtens de socialezekerheidswetgeving van één of meer lidstaten. Daaruit volgt dat degenen die recht hebben op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van één of meer lidstaten, zelfs indien zij geen beroepswerkzaamheden verrichten, wegens hun aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid vallen onder de bepalingen van de verordening inzake ,werknemers, tenzij voor hen bijzondere bepalingen gelden."

39. In het arrest Commissie/Frankrijk stelde het Hof bovendien vast dat de rechthebbenden op een uitkering uit hoofde van vervroegd pensioen of een aanvullend pensioen werknemers in de zin van artikel 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 zijn en binnen de in artikel 2 beschreven personele werkingssfeer van die verordening vallen".

40. In het arrest Walsh heeft het Hof verder overwogen dat voor de vaststelling van de personele werkingssfeer van de verordening niet beslissend kan zijn of de rechthebbende gehouden blijft om bijdragen te betalen.

41. Op het eerste deel van de eerste vraag moet daarom worden geantwoord dat verordening nr. 1408/71 van toepassing is op iemand die eerst in een lidstaat een beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend, daar vervolgens in het genot van een pensioen en een rente is gesteld, en zich vervolgens, nog vóór de inwerkingtreding van de verordening, in een andere lidstaat heeft gevestigd.

42. Voorzover de hier relevante rechtsvragen in het kader van verordening nr. 1408/71 kunnen worden opgelost, is het helemaal niet meer van belang of verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap hier kan worden toegepast. Niettemin moet worden gewezen op het verschil in werkingssfeer van verordening nr. 1612/68 en verordening nr. 1408/71. Het begrip werknemer" wordt voor de toepassing van beide verordeningen reeds verschillend gedefinieerd. Verordening nr. 1612/68 is in hoofdzaak gericht op werknemers en hun familieleden die beroepswerkzaamheden uitoefenen. Hun verblijfsrecht na beëindiging van de beroepswerkzaamheden en de daaraan gekoppelde rechten worden geregeld bij verordening (EEG) nr. 1251/70 met betrekking tot het recht van werknemers om verblijf te houden op het grondgebied van een lidstaat na er een betrekking te hebben vervuld, en bij de richtlijn betreffende het verblijfsrecht van werknemers en zelfstandigen die hun beroepswerkzaamheid hebben beëindigd.

43. Het is daarom nogal onwaarschijnlijk dat verordening nr. 1612/68 van toepassing is. Zij zou hooguit van belang kunnen zijn met het oog op de toepasselijkheid van het in de verordening uitgewerkte discriminatieverbod. Bij de oplossing die ik voorsta, is het echter niet nodig om definitief vast te stellen of verordening nr. 1612/68 op een geval als het onderhavige van toepassing is. Op de eerste vraag moet daarom worden geantwoord dat zowel het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap als verordening nr. 1408/71 op een geval als het onderhavige van toepassing is.

2) De tweede vraag

44. De verwijzende rechter wenst te vernemen hoe de uitdrukking geen pensioen of rente verschuldigd is" in artikel 28 bis van de verordening moet worden opgevat, of een pensioen of rente" in de zin van die bepaling een Fins basispensioen kan zijn dan wel enkel een op betaalde arbeid berustend pensioen, en ten slotte of een verschuldigd(e) pensioen of rente" ook een pensioen kan zijn waarop de betrokkene in beginsel in Finland recht heeft, dan wel enkel een aanspraak op pensioen die in de concrete omstandigheden ook daadwerkelijk tot uitbetaling leidt.

45. De opmerkingen van de Commissie over de inhoudelijke verschillen tussen de verschillende taalversies van de verordening zijn als uitgangspunt voor het betoog zeer verhelderend. In de Finse versie van de verordening staat eikä oikeutta eläkkeeseen ole", wat letterlijk vertaald zoveel betekent als er bestaat geen enkel recht op pensioen of rente". Deze formulering verklaart de uitlegging die de Finse autoriteiten aan de bepaling hebben gegeven. Andere taalversies van de verordening suggereren echter een andere lezing.

46. In de Franse versie staat aucune rente ou pension n'est due" en in de Engelse versie nor is any pension payable". Hier ligt het accent op de daadwerkelijke betaling van het pensioen of de rente. Deze formulering pleit er dus voor dat de uitdrukking geen pensioen of rente verschuldigd is" betrekking heeft op de aanspraak op daadwerkelijke betaling van een pensioen of een rente. Een abstracte aanspraak op een basispensioen, die elke ingezetene heeft die ten minste drie jaar op het grondgebied van de lidstaat heeft gewoond, maar die niet wordt geconcretiseerd omdat de betrokkene andere inkomsten heeft, in het bijzonder in de vorm van pensioenen op grond van betaalde arbeid, zou daarom geen verschuldigd(e) pensioen of rente" in de zin van de betrokken bepaling zijn.

47. Zoals de Commissie terecht opmerkt, vindt deze lezing steun in de wettelijke definities van de begrippen wetgeving" of wettelijke regeling", prestatie", uitkeringen", verstrekkingen", pensioenen" en renten" in artikel 1, sub j en t, van de verordening. In artikel 1, sub t, ligt het accent op de bedragen die kunnen worden uitbetaald.

48. Artikel 28 bis staat in hoofdstuk 1, Ziekte en moederschap", van titel III, Bijzondere bepalingen met betrekking tot de verschillende soorten prestaties". Artikel 28 regelt in beginsel de verdeling van de verplichting om prestaties uit te keren en van de verplichting om de kosten te dragen van prestaties bij ziekte voor pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden die krachtens de wettelijke regelingen van een (of meer) lidstaten op het grondgebied waarvan zij niet wonen, recht hebben op betaling van één (of meer) pensioenen of renten. Artikel 28 bis bevat op dit punt een naderhand ingevoerde bijzondere regeling voor gevallen waarin de betrokkenen op grond van de wettelijke regeling van het land van de woonplaats recht hebben op verstrekkingen, los van tijdvakken van verzekering of arbeid. Om een onevenredige belasting van het orgaan van die lidstaat te vermijden, is de verplichting om de kosten hiervan voor rekening te nemen, gelegd bij het orgaan van de ter zake van pensioenen bevoegde lidstaat. Zowel de context als het doel van deze bepaling pleit voor een concrete aanspraak op pensioen of rente.

49. Zo er een concrete aanspraak op pensioen of rente bestaat, is het ook niet van belang of het een aanspraak betreft die enkel op arbeid berust dan wel een aanspraak op een basispensioen, nu de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al of niet op premie- of bijdragebetaling berusten" volgens artikel 4 binnen de materiële werkingssfeer van de verordening vallen. Voorts is in hoofdstuk 3 van titel III, dat de uitkeringen bij ouderdom regelt, ook sprake van minimumuitkeringen". Uit de rechtspraak van het Hof valt op te maken dat het hier uitkeringen betreft die in het recht van een aantal lidstaten voorkomen. De voorwaarden voor en inhoud van deze uitkeringen worden in de relevante bepalingen van de lidstaten vastgesteld. Kenmerkend voor dergelijke minimumuitkeringen" in de zin van artikel 50 van de verordening is, aldus het Hof, dat zij bedoeld [zijn] om [op verschillende wijzen] aan de pensioengerechtigden een minimuminkomen te verzekeren, dat hoger ligt dan het bedrag waarop zij normaliter, op grond van de vervulde verzekeringstijdvakken en de gestorte bijdragen, aanspraak zouden kunnen maken. Globaal gesproken, zijn deze bepalingen bedoeld om aan de gerechtigden een minimuminkomen te verzekeren." Daarom valt het mijns inziens ook niet te betwijfelen dat een ouderdomspensioen als het basispensioen moet worden aangemerkt als een pensioen of rente" in de zin van hoofdstuk 1 van titel III van de verordening.

50. Volledigheidshalve wil ik nog ingaan op de eventuele gronden waarom een pensioen of rente in het land van de woonplaats niet wordt uitgekeerd, en nagaan of deze gronden de conclusie eventueel kunnen beïnvloeden. Zowel formele als materiële gronden kunnen beletten dat een in de wettelijke regeling op abstracte wijze verankerde aanspraak op pensioen of rente wordt verwezenlijkt. Zo kan een aanspraak reeds op formele gronden stranden omdat er geen aanvraag is ingediend. Zo heeft de Finse regering bijvoorbeeld erop gewezen dat verzoeker geen aanvraag heeft ingediend en hij dientengevolge ook niet kan bewijzen dat hij geen aanspraak op een pensioen of rente heeft. Een van de materiële gronden waarom de aanspraak niet kan worden verwezenlijkt, is bijvoorbeeld dat, zoals hier, andere inkomsten in aanmerking worden genomen bij de berekening van het pensioen dat of de rente die kan worden uitbetaald.

51. Daar verzoeker in het hoofdgeding blijkens een officiële schriftelijke verklaring geen recht heeft op een basispensioen vanwege zijn andere inkomsten, hebben wij hier te maken met een materiële grond voor uitsluiting van het genot van het pensioen. Het formele aspect van een aanvraag die zou worden afgewezen is dan eigenlijk helemaal niet meer van belang.

52. Mocht aan dit aspect meer belang worden toegekend, dan wil ik hieraan echter nog het volgende toevoegen:

In de rechtspraak op het gebied van de gezinsbijslagen zijn parallellen te vinden met de consequenties van het niet-indienen van een aanvraag, en wel in verband met de schorsing van de uitkeringen in een lidstaat wegens een parallel recht op kinderbijslag in een andere lidstaat. In dit verband besliste het Hof dat de daadwerkelijke betaling van de uitkering beslissend is, ongeacht of die uitkering eventueel strandt op het ontbreken van een aanvraag.

53. Op de tweede vraag moet daarom worden geantwoord dat de uitdrukking geen pensioen of rente verschuldigd is" in artikel 28 bis van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat noch een basispensioen noch een op betaalde arbeid berustend(e) pensioen of rente moet worden uitbetaald. De beoordeling van de situatie hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, dat wil zeggen van het recht op een daadwerkelijk uit te keren pensioen of rente.

3) De derde, de zesde en de achtste vraag

54. De derde vraag moet worden gezien tegen de achtergrond dat zich een geval als bedoeld in artikel 28 bis van de verordening voordoet. Dit heeft tot rechtsgevolg dat de kosten van verstrekkingen voor rekening komen van het orgaan van een van de ter zake van pensioenen bevoegde lidstaten (voorzover de betrokkene op die verstrekkingen recht zou hebben wanneer hij in die lidstaat woonde, aldus artikel 28 bis). In casu zouden de kosten dus ten laste van het Zweedse orgaan komen. Voor dat geval bepaalt artikel 33, lid 1, van de verordening dat dat orgaan gemachtigd is om op het pensioen of de rente bijdragen of premies in te houden tot dekking van de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap.

55. Uit verzoekers antwoord op de vragen van het Hof valt af te leiden dat het Zweedse orgaan in elk geval over de jaren 1996 tot en met 1999 de gemaakte ziektekosten heeft vergoed. Voor de in casu relevante periode (1994 tot en met 1996) valt bovendien indirect uit verzoekers antwoord op te maken dat voor de jaren 1994 en 1995 geen vergoeding heeft plaatsgevonden omdat het jaarlijkse eigen risico" niet was overschreden. Dit blijkt uit een brief van het pensioenfonds Tornio, die als bijlage 2 bij het antwoord van verzoeker is gevoegd.

56. De antwoorden van de Zweedse regering op de vragen van het Hof zijn in de context van artikel 33 van de verordening in verschillende opzichten relevant. Enerzijds verklaart zij dat het Zweedse orgaan nog steeds bevoegd is ter zake van de kosten die in verband met verzoekers beroepsziekte rijzen. De Zweedse regering lijkt niet ervan uit te gaan dat er een verdergaande vergoedingsplicht bestaat, doch dit kan worden verklaard door het feit dat Zweden en Finland overeenkomstig artikel 36, lid 3, van de verordening algemeen hebben afgezien van onderlinge vergoeding voor verstrekkingen. Bij de behandeling van de vierde vraag kom ik hierop terug. Anderzijds verklaart de Zweedse regering uitdrukkelijk dat in Zweden op het inkomen van verzoeker geen sociale bijdragen worden ingehouden. Ook is hij niet onderworpen aan de gemeentebelasting. Verzoeker is echter voor zijn uit Zweden afkomstige inkomen onderworpen aan een bronbelasting van 25 % van het belastbare inkomen. Dit is een belasting voor in het buitenland woonachtige natuurlijke personen. Deze belasting treedt in de plaats van de belastingen die op grond van de Zweedse wet op de gemeentebelasting en de wet op de inkomstenbelasting worden geheven.

57. Of deze belastingen wegens hun plaatsvervangende functie althans als bijdragen of premies in de zin van artikel 33, lid 1, van de verordening kunnen worden aangemerkt, kan hier, bij gebreke van nadere gegevens over het samenspel tussen de belastingen en heffingen en het socialezekerheidsstelsel, niet definitief worden beoordeeld.

58. In elk geval kan de interne organisatie van de socialezekerheidsinstellingen van de lidstaten en de financiering daarvan geen afbreuk doen aan de in verordening nr. 1408/71 neergelegde abstracte verdeling van de verplichtingen. Voor het vervolg van dit onderzoek moet daarom ervan worden uitgegaan dat het hoofdgeding onder de werking van artikel 33, lid 1, van de verordening valt.

59. Artikel 33, lid 2, regelt nog een rechtsgevolg van artikel 28 bis. Het bepaalt dat wanneer de pensioen- of rentetrekker in de daar bedoelde gevallen uit hoofde van zijn woonplaats in een lidstaat premies of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor de dekking van de kosten van prestaties wegens ziekte of moederschap, deze premies of inhoudingen niet invorderbaar zijn.

60. De verwijzende rechter gaat kennelijk ervan uit dat wanneer een situatie binnen de werkingssfeer van artikel 28 bis van de verordening valt, de betrokken instanties op grond van artikel 33, lid 2, moeten afzien van de premieheffing voor de ziektekostenverzekering in Finland, wat verder ook geen probleem is. Dit rechtsgevolg vloeit om te beginnen rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 33, lid 2, van de verordening. Deze opvatting vindt steun in de rechtspraak van het Hof, waarin is uitgemaakt dat artikel 33 het orgaan van een lidstaat verbiedt premies in te houden om de kosten van prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, wanneer die prestaties voor rekening komen van een orgaan van een andere lidstaat. Daarmee is echter nog niet duidelijk hoe het is gesteld met de premies basispensioen die over de jaren 1994 en 1995 zijn geheven. De verwijzende rechter wil daarom weten of deze premies basispensioen onder het begrip premie in de zin van artikel 33, lid 2, vallen. Is dit niet het geval, dan rijst vervolgens de vraag of deze premieheffing in strijd is met een andere regel van gemeenschapsrecht, hetzij een verdragsbepaling, hetzij een bepaling van afgeleid gemeenschapsrecht. Derhalve moeten de zesde en de achtste vraag in deze context worden behandeld.

61. Voor een ruime uitlegging van de begrippen premies of soortgelijke inhoudingen" in artikel 33, lid 2, van de verordening, die niet is beperkt tot ziektekostenverzekeringspremies, pleit het doel van deze bepaling dat aansluit bij het algemene doel van de verordening, namelijk bij te dragen aan de totstandkoming van een zo volledig mogelijk vrij verkeer van migrerende werknemers.

In het arrest Noij verklaarde het Hof verder:

Wanneer er geen redenen van algemeen belang zijn, zou het dan ook in strijd zijn met dat doel om een werknemer een gedeelte van zijn krachtens de wetgeving van de ene lidstaat ontvangen pensioen te ontnemen, eenvoudig omdat hij in een andere lidstaat is gaan wonen."

62. Het Hof verbond hieraan de volgende consequentie:

De in artikel 33 neergelegde regels betreffende prestaties bij ziekte en moederschap vormen derhalve de toepassing van een meer algemeen beginsel, te weten dat van iemand die op een pensioen of rente recht heeft omdat hij op het grondgebied van een lidstaat woont, geen premies voor de verplichte verzekering kunnen worden verlangd ter dekking van de kosten van prestaties die ten laste van een orgaan van een andere lidstaat komen."

63. Door deze ruime uitlegging kunnen de litigieuze premies basispensioen over de jaren 1994 en 1995 beslist onder het begrip premies of soortgelijke inhoudingen" worden gebracht. Waar het gaat om dergelijke premies ter financiering van de stelsels van prestaties ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid, bevat de verordening geen specifiekere regeling voor een situatie zoals die ten grondslag ligt aan artikel 28 bis juncto artikel 33. Een ruime uitlegging van de regeling van artikel 33, lid 2, lijkt dan ook opportuun. Daarvoor pleit bovendien dat er in situaties als de onderhavige tegenover de premiebetalingen geen recht op prestaties staat.

64. Het standpunt dat premiebetaling en recht op prestaties onderling afhankelijk zijn, heeft het Hof reeds in eerdere arresten ingenomen. Zo achtte het in de zaak Terhoeve een regeling in strijd met artikel 48 EG Verdrag (thans artikel 39 EG) die tot gevolg had dat een lidstaat van een werknemer die in de loop van een jaar zijn woonplaats naar een andere lidstaat heeft verlegd om aldaar arbeid in loondienst te verrichten, een hogere premie volksverzekeringen heft dan in vergelijkbare omstandigheden verschuldigd zou zijn door een werknemer die gedurende het gehele jaar zijn woonplaats in de betrokken lidstaat heeft behouden, zonder dat de eerste werknemer evenwel recht heeft op extra sociale uitkeringen." In twee niet-nakomingsprocedures tegen Frankrijk keerde de Commissie zich tegen de heffing van bijdragen ter vereffening van de sociale schuld", respectievelijk van algemene sociale bijdragen", voorzover deze werden geheven over de inkomsten uit arbeid en vervangende inkomsten van werknemers en zelfstandigen die in Frankrijk woonachtig zijn en aldaar belastingplichtig zijn, doch die inkomsten hebben behaald uit een in een andere lidstaat uitgeoefende beroepswerkzaamheid, waardoor zij op grond van verordening (EEG) nr. 1408/71 waren aangesloten bij het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat van arbeid. De heffing van die bijdragen vormde volgens de Commissie een dubbele heffing van sociale bijdragen, wat in strijd was zowel met de verordening als met de artikelen 48 en 52 van het Verdrag. Het Hof stelde schending vast zowel van artikel 13 van verordening nr. 1408/71 als van de artikelen 48 en 52 van het Verdrag.

65. Past men deze beginselen van de rechtspraak op het onderhavige geval toe, dan kan men ervan uitgaan dat een premieheffing basispensioen die in strijd is met artikel 33, lid 2, van de verordening, eveneens in strijd is met de artikelen 48 en 52 van het Verdrag. Zowel bij de bepalingen van verordening nr. 1408/71 als bij voornoemde verdragsbepalingen gaat het om rechtstreeks toepasselijk recht, zodat particulieren zich rechtstreeks op die bepalingen kunnen beroepen.

66. Maar zelfs wanneer het Hof de premies basispensioen niet als premies of soortgelijke inhoudingen in de zin van artikel 33, lid 2, van de verordening zou kwalificeren, dan nog kunnen particulieren zich altijd rechtstreeks op de verdragsbepalingen beroepen. Dat de premies basispensioen door de Finse regering als parafiscale heffing worden aangeduid, staat aan de hier verdedigde opvatting niet in de weg. Vaststaat immers dat deze heffingen niet worden geïnd als algemene belasting, maar bestemd zijn voor de financiering van de stelsels voor ouderdom, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Ook voor dit punt verwijs ik naar de arresten in de zaken C-34/98 en C-169/98.

67. Op de derde, de zesde en de achtste vraag moet daarom worden geantwoord als volgt: bijdragen die ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid worden geheven (premies basispensioen), kunnen in de omstandigheden van het concrete geval onder het begrip premies of soortgelijke inhoudingen" in de zin van artikel 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71 worden gebracht. Zij moeten echter hoe dan ook aan de artikelen 48 en 52 van het Verdrag worden getoetst, en de heffing ervan is in strijd met die bepalingen voorzover er tegenover de premiebetaling geen recht op prestaties staat.

4) De vierde vraag

68. Met de vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het feit dat de betrokken lidstaten wederzijds van de vergoeding van de kosten van verzorging hebben afgezien, de uitlegging van de relevante bepalingen van de verordening beïnvloedt.

69. Artikel 36 van de verordening, dat de vergoeding tussen organen onderling regelt, bepaalt in lid 3:

Twee of meer lidstaten of de bevoegde autoriteiten van deze staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen."

70. De lidstaten Finland en Zweden hebben in het kader van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en wederzijds afgezien van de vergoeding van de kosten voor verstrekkingen. Zoals ik reeds bij de beantwoording van de derde vraag heb aangestipt, kan de omstandigheid dat lidstaten gebruik maken van de hun voor de implementatie van de bepalingen van verordening nr. 1408/71 gegeven vrijheid, geen invloed hebben op de oorspronkelijke lastenverdeling, laat staan op de verhouding tussen de afzonderlijke bevoegde organen, zoals in de verordening bedoeld en vastgelegd. De vierde vraag moet daarom worden beantwoord als volgt:

De uitlegging van de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71 wordt niet beïnvloed door het feit dat Finland en Zweden gebruik hebben gemaakt van de door artikel 36, lid 3, van de verordening geboden mogelijkheid, en wederzijds hebben afgezien van de vergoeding van de kosten van verzorging.

5) De vijfde vraag

71. Voor het geval uit de relevante bepalingen van verordening nr. 1408/71 een verplichting tot premiebetaling mocht voortvloeien, wenst de verwijzende rechter met de vijfde vraag te vernemen of, en zo ja onder welke voorwaarden, om vrijstelling kan worden verzocht van de toepassing van de wettelijke bepalingen van de staat van de woonplaats. Volgens de door mij voorgestane oplossing vloeit een verplichting om premie te betalen voor het Finse socialezekerheidsstelsel in een geval als het onderhavige nu juist niet voort uit de uitlegging van artikel 28 bis juncto artikel 33, lid 2. Een uitdrukkelijke beantwoording van de vijfde vraag is daarom niet nodig en de opmerkingen over deze vraag zijn dus zuiver hypothetisch van aard.

Uitgangspunt is artikel 17 bis van de verordening, dat luidt als volgt:

Degene die recht heeft op een pensioen of rente overeenkomstig de wettelijke regeling van een lidstaat of op pensioenen of renten krachtens de wettelijke regelingen van verscheidene lidstaten en die op het grondgebied van een andere lidstaat woont, kan op zijn verzoek worden vrijgesteld van de toepassing van de wettelijke regeling van deze laatste lidstaat mits hij niet uit hoofde van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid aan deze wettelijke regeling is onderworpen."

Deze bepaling is bij verordening (EEG) nr. 2195/91 van de Raad in verordening nr. 1408/71 opgenomen. De vierde overweging van de considerans daarvan luidt:

Overwegende dat in verordening (EEG) nr. 1408/71 de nieuwe bepaling moet worden opgenomen, dat op rechthebbenden op een pensioen of rente de wettelijke regeling van de staat van woonplaats niet van toepassing is wanneer zij uit hoofde van de wettelijke regeling van een andere lidstaat reeds recht hebben op prestaties bij ziekte of moederschap of gezinsbijslagen."

72. Artikel 17 bis van verordening nr. 1408/71 spreekt enkel van verzoek", zonder iets over de details vast te stellen. Uit het vereiste van een verzoek mag worden afgeleid dat het initiatief van de betrokken pensioen- of rentetrekker moet uitgaan. Dat kan echter alleen wanneer hij van die mogelijkheid op de hoogte is. Op dit punt moet het orgaan dat of moeten de organen die zich met de zaak bezighoud(t)(en), de betrokkene inlichten over de mogelijkheid om dit recht te doen gelden, omdat anders het gevaar dreigt dat zijn recht vervalt.

73. Met betrekking tot de gevolgen van een dergelijk verzoek wijs ik erop dat de inrichting van administratieve procedures naar nationaal recht dient te geschieden, waarbij uiteraard de eisen van het gemeenschapsrecht in acht moeten worden genomen. Dat aan een verzoek ex artikel 17 bis van de verordening terugwerkende kracht wordt verleend, lijkt mij dan ook zonder meer mogelijk, mits en voorzover de betrokkene niet reeds eerder van de mogelijkheid van een verzoek en de gevolgen daarvan op de hoogte was gesteld.

6) De zevende vraag

74. Met de zevende vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of verzoeker wordt gediscrimineerd in strijd met het gemeenschapsrecht en hij daarom een beroep kan doen op het discriminatieverbod van artikel 3 van verordening nr. 1408/71 en artikel 6 EG-Verdrag (thans artikel 12 EG).

75. Allereerst merk ik op dat wij hier niet te maken hebben met een klassiek geval van discriminatie in strijd met het gemeenschapsrecht. Verzoeker wordt in Finland niet slechter behandeld dan Finse onderdanen. De situatie van een in Zweden gevestigde Fin waarvan de verwijzende rechter kennelijk aanneemt dat het verzoekers referentiekader is voor de vergelijking die hem tot de conclusie brengt, dat er sprake is van ongelijke behandeling is voor de toepassing van het algemene beginsel van gelijke behandeling niet vergelijkbaar met die van een in Finland gevestigde Zweed.

76. Hoewel hier niet rechtstreeks sprake is van een geval waarop het algemene discriminatieverbod van toepassing is, kan het in casu toch gaan om een probleem van gelijke behandeling. Zo heeft de Commissie in de reeds genoemde niet-nakomingsprocedures tegen Frankrijk gesteld dat in Frankrijk wonende personen die door hun beroepswerkzaamheden in een andere lidstaat aan de wettelijke regeling van die lidstaat waren onderworpen, ongelijk" werden behandeld. Deze vorm van ongelijke behandeling moet echter worden opgelost met behulp van de in de artikelen 48 en 52 van het Verdrag neergelegde verboden van belemmeringen. Daarover heb ik mij hiervoor reeds uitgelaten.

VIII Conclusie

77. Op grond van het voorafgaande geef ik het Hof in overweging, de vragen van de verwijzende rechter te beantwoorden als volgt:

1) Zowel het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap als verordening nr. 1408/71 is van toepassing op een geval als het onderhavige.

2) De uitdrukking ,geen pensioen of rente verschuldigd is in artikel 28 bis van verordening nr. 1408/71 moet aldus worden uitgelegd dat noch een basispensioen noch een op betaalde arbeid berustend(e) pensioen of rente moet worden uitbetaald. De beoordeling van de situatie hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, dat wil zeggen van het recht op een daadwerkelijk uit te keren pensioen of rente.

3) Bijdragen die ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid worden geheven (premies basispensioen), kunnen in de omstandigheden van het concrete geval onder het begrip ,premies of soortgelijke inhoudingen in de zin van artikel 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71 worden gebracht. Zij moeten echter hoe dan ook aan de artikelen 48 en 52 van het Verdrag worden getoetst, en de heffing ervan is in strijd met die bepalingen voorzover er tegenover de premiebetaling geen recht op prestaties staat."