Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. POIARES MADURO

van 16 februari 2006 (1)

Zaak C-50/05

Maija Terttu Inkeri Nikula

[verzoek van de Korkein hallinto-oikeus (Finland) om een prejudiciële beslissing]

„Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Prestaties bij ziekte en moederschap – Berekening van bijdragen of premies voor ziektekostenverzekering voor rekening van rechthebbenden op pensioenen verschuldigd krachtens wettelijke regelingen van twee lidstaten”





1.     Wanneer een vrouwelijke gepensioneerde niet alleen pensioen geniet van de lidstaat waar zij woonachtig is, maar ook van een andere lidstaat, verzet dan verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983(2), zich ertegen dat de woonstaat in de grondslag voor de heffing van bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering, die voor door deze staat verleende prestaties zijn verschuldigd, de pensioenen betrekt die door de andere lidstaat worden uitgekeerd? Dit is de vraag waar het in wezen in deze zaak om gaat. Ik stel voor deze vraag ontkennend te beantwoorden, maar verbind aan dit antwoord een voorwaarde.

I –    Het hoofdgeding

2.     Nikula, een in Kemi (Finland) wonende gepensioneerde, heeft in de loop van 2000 ouderdoms- en aanvullende pensioenen genoten die haar door verschillende Finse en Zweedse organen zijn uitgekeerd. Voor de belastingheffing over 2000 werden de pensioenen die zij van de Zweedse organen had ontvangen bij haar belastbaar inkomen geteld. De Finse autoriteiten hebben op grond van dit totale inkomen het bedrag van haar bijdrage of premie voor de ziektekostenverzekering vastgesteld.

3.     Nikula heeft hiertegen bij de Lapin verotuksen oikaisulautakunta (commissie voor herziening van belastingaanslagen van Lapland) bezwaar gemaakt en verzocht om ontheffing van het gedeelte van de premie of bijdrage dat berekend was op de grondslag van haar uit Zweden afkomstig inkomen. Toen haar verzoek werd afgewezen heeft zij beroep ingesteld bij de hallinto-oikeus (administratieve rechtbank in Finland). Deze rechtbank heeft haar beroep verworpen met de motivering dat de Finse wet op de ziektekostenverzekering op verzoekster van toepassing was. Deze wet bepaalt namelijk dat de in Finland woonachtige verzekerde een bijdrage of premie voor de ziektekostenverzekering moet betalen die aan de hand van de grondslag van de gemeentebelasting wordt vastgesteld, die op haar beurt rekening houdt met de van zowel Finse als buitenlandse organen afkomstige pensioeninkomsten.

4.     Verzoekster vecht thans deze beslissing voor de verwijzende rechter aan en baseert zich met name op een niet-nakomingsprocedure die de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen de Republiek Finland heeft ingeleid om te doen vaststellen dat deze, door bij de berekening van de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering rekening te houden met de pensioenen die op grond van de wettelijke bepalingen van een andere lidstaat dan Finland werden uitgekeerd, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 33, lid 1, van verordening nr. 1408/71 op haar rusten.(3)

5.     Deze bepaling luidt: „Het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen- of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde lidstaat komen.”

6.     De verwijzende rechter ziet welke problematiek dit geding oplevert in het licht van de uitlegging van het Hof in het arrest Rundgren.(4) Enerzijds herinnert hij eraan dat het Hof in dit arrest heeft verklaard dat „artikel 33, lid 1, [...] in de daarin vermelde gevallen het betrokken orgaan van een lidstaat alleen toe[staat] om voor de dekking van de kosten van onder meer de prestaties bij ziekte een bedrag in te houden op het pensioen of de rente die dit orgaan verschuldigd is, en die het dus daadwerkelijk heeft uitgekeerd”.(5) Anderzijds wijst hij er echter op dat de zaak Rundgren zich in die zin van de zaak Nikula onderscheidt dat de in Finland woonachtige Rundgren enkel pensioenuitkeringen uit Zweden ontving, terwijl Nikula deze uit die beide staten ontvangt.

7.     Daar de Korkein hallinto-oikeus van oordeel is dat deze situatie zich nog niet eerder heeft voorgedaan, heeft hij besloten het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Moet artikel 33, lid 1, van verordening nr. 1408/71 [...] aldus worden uitgelegd dat daarmee niet in overeenstemming is dat, wanneer de pensioengerechtigde op grond van artikel 27 van deze verordening enkel recht heeft op prestaties bij ziekte en moederschap van het orgaan van het woonland die voor rekening van dit orgaan komen, de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering aldus worden vastgesteld dat in de lidstaat waarin de pensioengerechtigde woont als grondslag voor de vaststelling van de hoogte van de bijdragen of premies niet alleen wordt uitgegaan van de van de woonstaat ontvangen pensioenen, maar ook van de uit een andere lidstaat ontvangen pensioenen, op voorwaarde echter dat de bijdrage of premie voor de ziektekostenverzekering niet hoger is dan het bedrag van het in het land van de woonplaats ontvangen pensioen?”

II – Analyse van de vraag

8.     Om te beginnen herinner ik aan de normatieve context van de bepaling die het voorwerp van de gestelde vraag uitmaakt en waarin de verwijzing in die bepaling naar de in de nationale wettelijke regeling vastgelegde wijze van berekening moet worden begrepen. Een dergelijke verwijzing stuit echter zowel op bezwaren van de verzoekster in het hoofdgeding, de Commissie, de Portugese en de Spaanse regering als op een begrenzing die voortvloeit uit de beginselen van het gemeenschapsrecht.

A –    De context

9.     Artikel 33 staat in hoofdstuk I van titel III, met betrekking tot de prestaties bij ziekte en moederschap, in de afdeling die aan de situatie van pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden is gewijd. Deze afdeling bevat regels inzake zowel de verdeling van competenties tussen de lidstaten wat de toekenning van de prestaties bij ziekte en moederschap betreft waarop de gepensioneerden recht hebben, als de heffing van de bijdragen of premies die deze voor de dekking van genoemde prestaties zijn verschuldigd.

10.   De tekst van de verordening onderscheidt in dit verband drie gevallen aan de hand van twee criteria: de oorsprong van de verschuldigde pensioenen en het bestaan van een recht op prestaties in het woonland. Artikel 27 van de verordening bevat de regel dat de rechthebbende op pensioenen verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van verscheidene lidstaten en die recht op prestaties heeft op grond van de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, deze prestaties krijgt van het orgaan van zijn woonplaats en voor rekening van dit orgaan, „alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen [...], verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze lidstaat”. In een vergelijkbare situatie waar echter in het woonland geen recht op prestaties bestaat, bepaalt artikel 28 dat, wanneer een recht op prestaties wordt toegekend krachtens de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde lidstaat, de rechthebbende op het pensioen de verstrekkingen van het orgaan van zijn woonplaats ontvangt „alsof de betrokkene recht had op een pensioen [...] krachtens de wettelijke regeling van de staat op het grondgebied waarvan hij woont”; voor wiens rekening deze prestaties komen, wordt geregeld volgens de concrete criteria van artikel 28, lid 2. Tenslotte bevat artikel 28 bis, als uitzondering op artikel 28, een speciale regeling. Indien er een recht op prestaties bestaat in de woonstaat van de gepensioneerde terwijl die staat hem geen pensioen uitkeert, komen de door de woonstaat verleende prestaties voor rekening van de voor de uitkering van de pensioenen bevoegde lidstaat, die wordt bepaald overeenkomstig de criteria van artikel 28, lid 2.

11.   Deze schijnbaar ingewikkelde regels zijn in wezen gebaseerd op twee eenvoudige beginselen. Ten eerste dient te worden verzekerd dat de belanghebbenden zoveel mogelijk aan het socialezekerheidsstelsel van een enkele lidstaat zijn onderworpen, teneinde te voorkomen dat tegelijkertijd verscheidene nationale regelingen van toepassing zouden zijn met alle mogelijke complicaties vandien.(6) Ten tweede dienen de kosten van de verleende prestaties zoveel mogelijk te worden gelegd bij de staat waar de belanghebbende de activiteit heeft uitgeoefend waarvoor deze recht op pensioen of rente heeft. Dit zijn trouwens, mutatis mutandis, de leidende beginselen van het communautaire stelsel voor de coördinatie van de nationale socialezekerheidsregelingen die op de migrerende werknemers krachtens de fundamentele bepalingen van artikel 13 van de verordening van toepassing zijn.

12.   Artikel 33 van de verordening kan niet los gezien worden van deze context en deze beginselen. Het regelt de vraag van de invordering van de bijdragen of premies ter zake van de dekking van de prestaties bij ziekte en moederschap die ten behoeve van de rechthebbenden op pensioenen of renten worden verleend. Enkel de staat die een pensioen uitkeert en die de prestaties die aan de rechthebbende op dit pensioen worden verleend, voor zijn rekening neemt, mag op dit pensioen bijdragen of premies inhouden.

B –    De verwijzing

13.   In casu ontvangt Nikula pensioen uit hoofde van de wettelijke regelingen van twee lidstaten, waarvan die van haar woonland haar bovendien een recht op prestaties toekent. Op haar is dus de situatie van artikel 27 van de verordening van toepassing. Volgens deze bepaling is het orgaan van haar woonplaats bevoegd de prestaties te verlenen en dient het deze voor zijn rekening te nemen.

14.   In geval van toepassing van artikel 27 vloeit uit artikel 33, lid 1, van de verordening voort dat enkel het woonland, dus met uitsluiting van elke andere lidstaat, de bijdragen of premies ten laste van Nikula mag inhouden.

15.   Bovendien worden volgens deze laatste bepaling de inhoudingen berekend „overeenkomstig de [...] wettelijke regeling” van de woonstaat en ingehouden op het door de woonstaat verschuldigde pensioen.

16.   Wat is de betekenis van deze verwijzing? Het komt mij voor dat in casu het beginsel dat het Hof in het arrest Terhoeve(7) heeft neergelegd, moet worden toegepast, krachtens hetwelk „het bij gebreke van communautaire harmonisatie van de nationale wetgevingen in beginsel aan de lidstaten [is] om te bepalen, welke inkomsten voor de berekening van de socialezekerheidspremies in aanmerking moeten worden genomen”. Dit geldt te meer omdat de communautaire regeling uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaat die zij aanwijst als de inzake inhoudingen van bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering bevoegde staat.(8) In deze omstandigheden moet worden aangenomen dat enkel de wettelijke regeling van deze lidstaat in beginsel de wijze van berekening van die bijdragen of premies bepaalt. Hoewel er niets is dat daartoe verplicht(9), is er ook niets dat eraan in de weg staat dat deze wettelijke regeling bij de vaststelling van het bedrag van de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering niet alleen rekening houdt met de inkomsten die uit het woonland afkomstig zijn, maar ook met die uit andere lidstaten. Advocaat-generaal Jacobs heeft een dergelijke oplossing toelaatbaar geacht in de zaak Movrin(10), in het geval van een soortgelijke door het Koninkrijk der Nederlanden toegepaste praktijk.

17.   Verschillende partijen in dit geschil hebben echter bezwaar tegen deze oplossing gemaakt.

C –    Het bezwaar

18.   Er is inderdaad een arrest dat op het eerste gezicht zich hiertegen duidelijk lijkt te verzetten. In het arrest Rundgren heeft het Hof geoordeeld dat „[u]it deze bepaling van artikel 33, lid 1, van verordening nr. 1408/71 volgt, dat deze verordening, anders dan de Finse regering stelt, de lidstaat op het grondgebied waarvan de pensioen- of rentetrekker woont, niet toestaat van hem betaling te verlangen van de krachtens zijn nationale wetgeving vastgestelde ziektekostenpremies, die worden berekend op basis van de inkomsten van de betrokkene uit door een andere lidstaat betaalde pensioenen of renten”.(11) Het heeft daaraan toegevoegd dat „[a]rtikel 33, lid 1, [...] in de daarin vermelde gevallen het betrokken orgaan van een lidstaat alleen toe[staat] om voor de dekking van de kosten van onder meer de prestaties bij ziekte een bedrag in te houden op het pensioen of de rente die dit orgaan verschuldigd is, en die het dus daadwerkelijk heeft uitgekeerd”.

19.   Volgens de Commissie heeft het Hof zich in dit geval in het algemeen uitgesproken, in die zin dat in de inkomsten waarop de berekening van de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering is gebaseerd, geen pensioenen of renten mogen worden begrepen die door een andere lidstaat zijn uitgekeerd. De Spaanse en de Portugese regering, die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, zijn eveneens deze mening toegedaan. De Republiek Finland daarentegen, ondersteund door de Nederlandse en de Noorse regering, stelt dat het hier om een ad-hocoplossing gaat die geenszins naar de onderhavige zaak kan worden getransponeerd. Bovendien heeft de Nederlandse regering de Commissie met de tekst van een van haar voorstellen tot wijziging van artikel 33, lid 1, geconfronteerd, waarin wordt gepreciseerd dat de heffing van deze bijdragen of premies kan plaatsvinden op het totale bedrag van de pensioenen of renten die aan de rechthebbenden hierop worden uitgekeerd.(12)

20.   Het bezwaar van de Commissie, de Spaanse en de Portugese regering is mijns inziens op een misverstand gebaseerd. Het is zeker zo dat in dit arrest voor recht is verklaard dat „[a]rtikel 33, lid 1, [...] in de daarin vermelde gevallen het betrokken orgaan van een lidstaat alleen toe[staat] om voor de dekking van de kosten van onder meer de prestaties bij ziekte een bedrag in te houden op het pensioen of de rente die dit orgaan verschuldigd is, en die het dus daadwerkelijk heeft uitgekeerd”. Het Hof wijst er echter eenvoudigweg op dat de bevoegdheid om bedragen op een pensioen in te houden, bij de staat berust die werkelijk het pensioen uitkeert. Een staat die eventueel een recht op pensioen toekent zonder daadwerkelijk pensioen uit te keren, zoals de Finse staat in de zaak Rundgren, kan niet op basis van de bepalingen van de verordening de betaling van sociale bijdragen of premies eisen. In dat geval bevond de belanghebbende zich in de situatie die in artikel 28 bis van de verordening wordt beschreven. Hij woonde in Finland en ontving enkel pensioen van het Koninkrijk Zweden, dat daarom de kosten van de verleende prestaties voor zijn rekening nam. Het beginsel dat enkel de staat die inzake pensioenen werkelijk bevoegd is, de ten behoeve van de rechthebbende op het pensioen verleende verstrekkingen voor zijn rekening moet nemen, leidde er dus toe dat aan de Republiek Finland iedere bevoegdheid als woonland werd ontzegd.(13)

21.   Hieruit blijkt dus dat het „Rundgren-beginsel” betrekking heeft op de aanwijzing van de staat die inzake bijdragen of premies bevoegd is en niet op de wijze van berekening hiervan; het kan dus geen enkele hulp bieden voor de oplossing van het onderhavig geschil. Het kader immers waarin dit geschil moet worden geplaatst is niet artikel 28 bis, maar artikel 27 van de verordening. De Finse staat is daadwerkelijk bevoegd om de pensioenen uit te keren; niet bestreden wordt derhalve dat deze staat daadwerkelijk krachtens artikel 33, lid 1, beschikt over de bevoegdheid bijdragen of premies in te houden.

22.   Door het gestelde in punt 49 van het arrest Rundgren los van de context te beschouwen waarin het Hof zijn uitspraak heeft gedaan, vergissen degenen die dit bezwaar hebben geformuleerd zich mijns inziens in de uitlegging daarvan. Zij leggen deze passage van het arrest uit alsof het door de bevoegde staat uitgekeerde pensioen de uitsluitende grondslag vormt voor de berekening van de inhoudingen van de bijdragen of premies. In het arrest Rundgren echter staat de wijze van berekening niet ter discussie. Het uitgekeerde pensioen wordt enkel in aanmerking genomen als voorwaarde om de bijdragen of premies te mogen inhouden. Uit het feit dat artikel 33, lid 1, alleen het orgaan van de lidstaat dat daadwerkelijk een pensioen uitkeert, toestaat een inhouding te verrichten, kan derhalve niet worden afgeleid dat deze inhouding enkel op basis van het door dit orgaan verschuldigde pensioenbedrag mag plaatsvinden.

23.   Het komt mij voor dat de context waarin de desbetreffende bepaling staat deze uitlegging bevestigt. De bepalingen van hoofdstuk I van titel III van de verordening, met betrekking tot de verschillende soorten prestaties, hebben voornamelijk tot doel om de staat aan te wijzen die bevoegd is voor de prestaties bij ziekte en moederschap voor sommige categorieën verzekerden wier positie niet door de bepalingen van titel II wordt gedekt. In deze context gaat het in artikel 33, lid 1, eenvoudigweg om de vaststelling welke staat bevoegd is om de bijdragen of premies voor rekening van de rechthebbenden op pensioenen of renten te heffen en niet om de vaststelling van de wijze van berekening van deze bijdragen of premies. Het staat derhalve aan deze staat om die wijze van berekening met eerbiediging van de beginselen van het gemeenschapsrecht vast te stellen.

24.   Bovendien kan het feit dat de Finse wettelijke bepalingen het recht op prestaties niet doen afhangen van het bedrag van de geheven bijdragen of premies, niet afdoen aan deze uitlegging. De Spaanse en de Portugese regering beweren dat in deze omstandigheden de in de Finse wettelijke bepalingen gehanteerde wijze van berekening erop neerkomt dat een hogere bijdrage of premie wordt geëist zonder dat daaruit een extra sociale bescherming voortvloeit. Volgens hen is een dergelijke eis in strijd met de verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van personen.

25.   Deze redenering is onjuist en berust op rechtspraak inzake de situatie van personen die hun activiteiten in verscheidene lidstaten uitoefenen en bij het socialezekerheidsstelsel van hun woonstaat zijn aangesloten. De regeling van een andere lidstaat dan de woonstaat die deze personen verplicht bij te dragen aan een aanvullende socialezekerheidsregeling zonder een overeenkomstige sociale bescherming te bieden is inderdaad in strijd met het Verdrag.(14) Dat is echter niet de situatie waarin de Finse wetgeving verzekerden plaatst die hun activiteiten in verscheidene lidstaten hebben uitgeoefend. Enerzijds dient deze wetgeving in de omstandigheden van de onderhavige zaak te worden toegepast als wetgeving van de woonstaat met uitsluiting van iedere andere wetgeving. Anderzijds is het door deze wetgeving voorgeschreven stelsel van toepassing op alle verzekerden die op Fins grondgebied woonachtig zijn. Deze wetgeving legt dus in beginsel geen aanvullende bijdrage of premie op aan personen die van hun recht op vrij verkeer binnen de Gemeenschap gebruik hebben gemaakt.

26.   De regel dat de prestaties niet afhankelijk zijn van het bedrag van de betaalde bijdragen of premies, zoals die in de Finse wetgeving is vastgesteld, is een organisatorische regel van het nationale socialezekerheidsstelsel waarvan de inrichting volgens vaste rechtspraak tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort.(15) Dat er geen nauwkeurige overeenstemming bestaat tussen het bedrag van de bijdragen of premies en de kwaliteit of de omvang van de verleende prestaties is een sociaal-economische beleidskeuze van de betrokken lidstaat welke vanuit gemeenschapsrechtelijk oogpunt irrelevant is. Wat dit betreft is enkel van belang dat de bijdragen of premies worden ingehouden in ruil voor aan de belanghebbende door de bevoegde staat verleende prestaties.

27.   Hier vloeit ontegenzeglijk uit voort dat de door de Republiek Finland gekozen wijze van berekening minder gunstig voor de belanghebbende kan blijken te zijn dan die van de andere lidstaat waarvan zij een deel van haar pensioenen ontvangt. Er kan echter niet van worden uitgegaan dat hier sprake is van een duidelijke beperking van het vrij verkeer van werknemers, zoals de Spaanse regering beweert. Ik herinner eraan dat het Verdrag niet heeft voorzien in de harmonisatie van de socialezekerheidswetgevingen van de lidstaten. Het stelt enkel een stelsel tot coördinatie van deze wetgevingen in met inachtneming van de eigen kenmerken van de nationale wetgevingen.(16) In deze omstandigheden kan het gemeenschapsrecht niet aan een verzekerde garanderen dat een verplaatsing naar een andere lidstaat voor de sociale zekerheid neutraal is.(17) Gelet op de verschillen tussen de regelingen van de lidstaten ter zake, kan een dergelijke verplaatsing naargelang het geval op het vlak van zijn bijdragen of premies meer of minder voordelig uitvallen.(18) De belanghebbende kan dus niet uit het gemeenschapsrecht het recht afleiden om op dezelfde wijze te worden behandeld in alle lidstaten waaruit zij een pensioen ontvangt en op het grondgebied waarvan zij zich genoodzaakt kan zien zich te vestigen, welke behandeling bovendien gebaseerd is op de wettelijke regeling die voor haar het gunstigst is.

28.   Een tegenovergestelde uitlegging zou tot gevolg hebben dat alleen aan de verzekerden die binnen de Gemeenschap hebben verkeerd, een voordeliger behandeling ten deel valt. Dit is echter niet de strekking en evenmin het doel van het communautaire stelsel tot coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels. Enkel moet „in het kader van deze coördinatie [...] worden gegarandeerd dat binnen de Gemeenschap alle werknemers die onderdaan zijn van de lidstaten, alsmede hun rechthebbenden en nabestaanden, gelijke behandeling genieten ten opzichte van de verschillende nationale wetgevingen”.(19)

29.   Het valt overigens moeilijk in te zien hoe de toepassing van de Finse wettelijke bepalingen zou kunnen leiden tot wat de Portugese regering een „quasi-harmonisatie van de wetgevingen” noemt. Zeker, met de door de Zweedse organen uitgekeerde pensioenen wordt rekening gehouden bij de grondslag voor de berekening van de ingehouden bijdragen of premies. Doch dit geschiedt als inkomsten die de in Finland woonachtige en verzekerde belanghebbende heeft ontvangen. Het Zweedse stelsel van pensioenen dan wel van bijdragen of premies wordt geenszins beïnvloed door dergelijke bepalingen.

30.   Bij het ontbreken van harmonisatie blijven de lidstaten dus in beginsel vrij om de wijze van berekening vast te stellen van de bijdragen of premies van verzekerden voor de dekking van prestaties bij ziekte die worden verleend aan rechthebbenden op pensioenen of renten. Deze vrijheid is overigens niet onbegrensd.

D –    De begrenzing

31.   Het staat immers vast dat de lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheid inzake sociale zekerheid het gemeenschapsrecht moeten eerbiedigen en in het bijzonder de bepalingen van de verordening en die van het Verdrag inzake het vrij verkeer van personen.(20)

32.   Deze bepalingen zijn overigens aanvullend. In het arrest Noij(21) luidde het stellige oordeel dat artikel 33 van de verordening past bij het doel hiervan, namelijk om bij te dragen aan de totstandkoming van een zo volledig mogelijk vrij verkeer van werknemers in de Gemeenschap. In dit arrest heeft het Hof verklaard dat „[d]e in artikel 33 [...] neergelegde regels [...] de toepassing [vormen] van een meer algemeen beginsel, te weten dat van iemand die op een pensioen of rente recht heeft omdat hij op het grondgebied van een lidstaat woont, geen premies voor de verplichte verzekering kunnen worden verlangd ter dekking van de kosten van prestaties die ten laste van een orgaan van een andere lidstaat komen”.(22) Het gaat erom te voorkomen dat de belanghebbende bijdragen of premies moet betalen die door een staat worden geheven die zelf de kosten van de verleende prestaties niet draagt. Dit arrest bevestigt dat een band moet bestaan tussen de verplichting om prestaties te verlenen en de bevoegdheid om bijdragen of premies in te houden.

33.   Het is echter waar dat deze band zou kunnen worden verbroken in een geval waarin, zoals in casu, een gepensioneerde bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering moest betalen ten tijde van zijn werkzaamheden in een andere staat dan waar hij woonachtig was. Het Koninkrijk Zweden kent blijkbaar een stelsel waarin de bijdragen of premies voor de prestaties bij ziekte ten behoeve van gepensioneerden van deze worden geheven gedurende de jaren waarin zij werkzaam waren. In dit geval brengt de toepassing van de aan de Republiek Finland toegekende bevoegdheid om vrijelijk de wijze van berekening van de bijdragen of premies te bepalen het risico van een dubbele betaling van bijdragen of premies met zich. Immers, door zijn woonplaats te verleggen van een lidstaat waar hij reeds bijdragen of premies heeft betaald naar een andere lidstaat die bevoegd is om bijdragen of premies op alle hem verschuldigde pensioenen in te houden, zou de onderdaan die zijn werkzaamheden in verschillende staten heeft uitgeoefend, dubbel voor dezelfde prestaties belast kunnen worden.

34.   Dit zou met name het geval zijn indien de nationale wettelijke regeling, zonder rekening te houden met de specifieke situatie van gepensioneerden die in hun werkzame jaren hun woonplaats hebben verlegd, van deze de betaling van bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering zou verlangen door in de grondslag voor de heffing van de bijdragen of premies de pensioenen op te nemen die door een andere lidstaat waar reeds inhoudingen ter zake hebben plaatsgevonden, worden betaald.

35.   Een dergelijk resultaat, dat de onderdanen van lidstaten die hun werkzaamheden in verschillende lidstaten hebben uitgeoefend benadeelt in vergelijking met de onderdanen die altijd in de betrokken staat hebben gewoond, is in strijd zowel met het bepaalde in artikel 33 van de verordening als met de bepalingen van het Verdrag inzake het vrij verkeer van personen.

36.   Ik ben derhalve van mening dat de autoriteiten van de lidstaat die inzake prestaties bevoegd is en die verkiest de inhouding van de bijdragen of premies op basis van de totale inkomsten van de rechthebbende op pensioenen of renten te berekenen, op grond van het gemeenschapsrecht verplicht zijn bij deze berekening rekening te houden met de bijdragen of premies die deze reeds in een andere lidstaat heeft betaald.(23)

37.   Het staat in dit geval aan de verzekerde om aan de autoriteiten van zijn woonland het bewijs te leveren dat hij werkelijk de bijdragen of premies in die andere lidstaat heeft betaald.

38.   Ontegenzeglijk kan deze verplichting om met de vroeger volgens de bijzondere modaliteiten van een andere lidstaat betaalde bijdragen of premies rekening te houden, zekere praktische en administratieve moeilijkheden in het woonland met zich brengen. Het staat echter in beginsel vast dat overwegingen van praktische en administratieve aard niet kunnen rechtvaardigen dat een lidstaat afwijkt van de regels van het gemeenschapsrecht.(24) Zelfs wanneer artikel 33 van de verordening in beginsel de autonomie eerbiedigt van de lidstaten die bevoegd zijn om de wijze van berekening van de bijdragen of premies vast te stellen, dan is het derhalve geoorloofd in casu van de betrokken lidstaat te eisen dat hij een billijk systeem opzet om rekening te houden met de reeds in een andere lidstaat betaalde bijdragen of premies. Vooral moet worden gewaarborgd dat dit systeem de rechten van de onderdanen van de lidstaten die van hun recht op vrij verkeer binnen de Gemeenschap gebruik hebben gemaakt, niet aantast doordat het onmogelijk of buitengewoon moeilijk wordt gemaakt om dergelijke bijdragen of premies in aanmerking te nemen.

39.   Blijft ten slotte over een door de Republiek Finland vastgestelde begrenzing waaraan de verwijzende rechter in zijn vraag uitdrukkelijk heeft herinnerd. De Republiek Finland is van mening dat voor de mogelijkheid om uit een andere lidstaat ontvangen pensioenen bij de berekening van de bij een verzekerde geheven bijdragen of premies te betrekken, nog steeds de voorwaarde geldt dat die bijdragen of premies niet hoger zijn dan het bedrag van het door haar betaalde pensioen.

40.   Het lijkt erop dat deze begrenzing kan worden afgeleid uit de tekst zelf van de verordening. Artikel 33 ervan bepaalt dat wordt ingehouden op het pensioen dat wordt verschuldigd door de staat die bevoegd is om de prestaties te verlenen. Het is dus moeilijk voorstelbaar dat de inhoudingen hoger kunnen zijn dan het bedrag van dat betaalde pensioen. Hoe terecht deze uitlegging ook is, zij heeft evenwel het nadeel van een mogelijke onevenwichtigheid ten koste van de voor de verlening van de prestaties bevoegde staat. Deze kan zich namelijk door de verordening verplicht zien verstrekkingen te verlenen alsof de belanghebbende recht had op een pensioen op grond van alleen de wettelijke regeling van deze lidstaat, zonder de mogelijkheid te hebben bijdragen of premies te heffen op de totale inkomsten in de gevallen dat deze bijdragen of premies vanwege de toegepaste wijze van berekening hoger zijn dan het bedrag van het uitgekeerde pensioen. Deze verplichting zou in bepaalde gevallen kunnen leiden tot ongerechtvaardigde voordelen ten bate van verzekerden die van de bevoegde staat slechts een gering deel van hun pensioenen ontvangen.(25)

41.   Een dergelijke situatie is zeker te betreuren. Aangezien de tekst van artikel 33 in die zin duidelijk is, staat het evenwel enkel aan de gemeenschapswetgever om af te wegen of die verbetering behoeft.

III – Conclusie

42.   Gelet op de voorafgaande overwegingen, ben ik van mening dat de door de verwijzende rechter gestelde vraag als volgt dient te worden beantwoord:

„Artikel 33, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3096/95 van de Raad van 22 december 1995, verzet zich er niet tegen dat een lidstaat die op grond van artikel 27 van die verordening bevoegd is om prestaties te verlenen, in de grondslag voor de heffing van de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering voor rekening van een rechthebbende op een door deze lidstaat verschuldigd(e) pensioen of rente, de door een andere lidstaat betaalde pensioenen betrekt, mits hij evenwel bij zijn berekening de omstandigheid in aanmerking neemt dat daartoe reeds bijdragen of premies kunnen zijn ingehouden in deze laatste lidstaat.”


1 – Oorspronkelijke taal: Portugees.


2 – PB L 230, blz. 6, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3096/95 van de Raad van 22 december 1995 (PB L 335, blz. 10; hierna: „verordening”).


3 – Zaak Commissie/Finland (C-105/05, aanhangig voor het Hof). Ik wijs erop dat een soortgelijke procedure tegen het Koninkrijk der Nederlanden is ingeleid en ten slotte voor het Hof is gebracht (Commissie/Nederland, C-66/05, aanhangig voor het Hof).


4 – Arrest van 10 mei 2001 (C-389/99, Jurispr. blz. I-3731).


5 – Punt 49, laatste volzin, van het arrest Rundgren, reeds aangehaald.


6 – Zie met name arrest van 23 september 1982, Kuijpers (276/81, Jurispr. blz. 3027, punt 10).


7 – Arrest van 26 januari 1999 (C-18/95, Jurispr. blz. I-345, punt 51).


8 – A contrario is vastgesteld dat de termen van een gemeenschapsrechtelijk bepaling die niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst „[in de regel] in de gehele Gemeenschap autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd” (zie met name arrest van 19 september 2000, Linster, C-287/98, Jurispr. blz. I-6917, punt 43).


9 – Er bestaan inderdaad gevallen waarin de verordening vereist dat een nationale wettelijke regeling bepaalt dat in de berekening van een sociale bijdrage of premie de inkomsten die in een andere lidstaat zijn ontvangen, worden opgenomen (arrest van 26 mei 2005, Allard, C-249/04, Jurispr. blz. I-4535).


10 – Punt 20 van de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in die zaak (arrest van 6 juli 2000, C-73/99, Jurispr. blz. I-5625). Ik wijs erop dat het Hof in dit arrest zich op dit punt niet behoefde uit te spreken.


11 – Punt 49 van het arrest Rundgren, reeds aangehaald.


12 – Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van verordening nr. 1408/71, en van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 [COM(2003) 468 def.]. De Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement hebben echter besloten deze wijziging niet op te nemen in verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1), waarbij verordening nr. 1408/71 wordt ingetrokken. Hoewel de Raad het beginsel heeft erkend dat „er een evenwicht moet zijn tussen premie-inhouding en uitgekeerde bedragen”, heeft hij zich op het standpunt gesteld dat deze wijziging in de volgende toepassingsverordening diende te worden opgenomen [gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 7/2005 vastgesteld door de Raad, 15 november 2004 (PB 2005, C 38 E, blz. 21, met name blz. 34)].


13 – Punt 47 van het arrest Rundgren, reeds aangehaald.


14 – Arresten van 15 februari 1996, Kemmler (C-53/95, Jurispr. blz. I-703), en 19 maart 2002, Hervein e.a. (C-393/99 en C-394/99, Jurispr. blz. I-2829).


15 – Zie met name arrest van 12 juli 2001, Smits en Peerbooms (C-157/99, Jurispr. blz. I-5473, punt 44).


16 – Aldus de vierde overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71.


17 – Zie naar analogie arrest Hervein e.a., reeds aangehaald, punten 50 en 51.


18 – Zie naar analogie arrest van 12 juli 2005, Schempp (C-403/03, Jurispr. blz. I-06421, punt 45).


19 – Aldus de vijfde overweging van de considerans van de verordening.


20 – Zie met name arrest van 23 november 2000, Elsen (C-135/99, Jurispr. blz. I-10409, punt 33).


21 – Arrest van 21 februari 1991 (C-140/88, Jurispr. blz. I-387, punt 13).


22 – Punt 14 van het arrest Noij, reeds aangehaald.


23 – Zie naar analogie arrest van 15 juni 2000, Sehrer (C-302/98, Jurispr. blz. I-4585).


24 – Arrest Terhoeve, reeds aangehaald, punt 45.


25 – De Nederlandse regering noemt in haar schriftelijke opmerkingen als voorbeeld een situatie waarin, in het kader van het in deze zaak onderzochte stelsel, het Finse pensioen slechts 5 % bedraagt van de totale pensioeninkomsten die de rechthebbende erop heeft ontvangen, terwijl 95 % van deze inkomsten uit een andere lidstaat afkomstig is.