Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

Zaak C-13/06

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Helleense Republiek

„Niet-nakoming – Zesde btw-richtlijn – Vrijstellingen – Artikel 13, B, sub a – Handelingen ter zake van verzekering – Organisatie die bijstand verleent bij autopech”

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 december 2006 

Samenvatting van het arrest

Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, B, sub a)

Een lidstaat die omzetbelasting heft over het verlenen van bijstand bij het intreden van het door een organisatie gedekte risico van autopech of -ongeval, waartoe deze organisatie zich tegen betaling van een vaste jaarlijkse bijdrage heeft verbonden jegens haar leden, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting. Dergelijke dienstverrichtingen vallen namelijk onder het begrip „handelingen ter zake van verzekering” in de zin van dat artikel en moeten bijgevolg worden vrijgesteld van belasting over de toegevoegde waarde.

(cf. punten 14-15 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

7 december 2006 (*)

„Niet-nakoming – Zesde btw-richtlijn – Vrijstellingen – Artikel 13, B, sub a – Handelingen ter zake van verzekering – Organisatie die bijstand verleent bij autopech”

In zaak C-13/06,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 9 januari 2006,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door P. Mylonopoulos en K. Boskovits als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, K. Schiemann (rapporteur) en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1       De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Helleense Republiek, door belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw”) te heffen over diensten bestaande in het verlenen van bijstand bij autopech, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: „Zesde richtlijn”).

2       Artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn luidt:

„Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:

a)       handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringsagenten.”

3       Artikel 15, lid 42, van Griekse wet nr. 2166/1933 (FEK A’ 137/24.8.1993) bepaalt:

„[...] natuurlijke of rechtspersonen die diensten bestaande in het verlenen van bijstand bij autopech verrichten, zijn btw-plichtig wat de bedragen betreft die zij in de vorm van een bijdrage of incidenteel ontvangen voor pechhulp of andere daarmee samenhangende individuele diensten”.

4       Aangezien zij had vastgesteld dat overeenkomstig dit artikel 15, lid 42, de door ELPA (Griekse wegenwacht), tegen betaling van een vaste jaarlijkse bijdrage, bij pech of auto-ongeval aan haar leden verleende bijstand aanleiding gaf tot btw-heffing, heeft de Commissie, van mening dat dergelijke handelingen in aanmerking moesten komen voor de vrijstelling van artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn, de Helleense Republiek op 7 juli 2004 een aanmaningsbrief gezonden.

5       Daar de Commissie geen genoegen kon nemen met het antwoord van deze lidstaat, heeft zij deze op 22 december 2004 een met redenen omkleed advies gezonden en hem verzocht de nodige maatregelen te nemen om de gestelde niet-nakoming te beëindigen.

6       In haar antwoord van 23 februari 2005 op dit met redenen omkleed advies, heeft de Griekse regering de haar verweten niet-nakoming betwist waarbij zij met name stelde dat de betrokken pechhulp, die noch door een verzekeraar, noch door een assurantiemakelaar of een verzekeringsagent wordt verleend, geen handeling ter zake van verzekering in de zin van artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn vormt.

7       De Commissie betoogt in haar verzoekschrift dat de pechhulp die door gespecialiseerde organisaties bij autopech aan hun leden wordt verstrekt, onder het begrip verzekering kan vallen aangezien het verzekerde risico een onzeker voorval betreft, dat hierin bestaat dat een auto ergens onderweg pech krijgt, in het tijdvak waarvoor de premie betaald was.

8       In haar verweerschrift betwist de Griekse regering de haar verweten niet-nakoming niet. Zij stelt slechts dat de minister van Economie en Financiën de intrekking overweegt van artikel 15, lid 42, van wet nr. 2166/1993. Aangezien de Griekse regering herhaaldelijk het voornemen te kennen heeft gegeven om de betrokken wetgeving te wijzigen, is de onderhavige zaak zonder voorwerp en staat het aan de Commissie afstand te doen van haar beroep.

9       Om te beginnen zij herinnerd aan de vaste rechtspraak, dat de vrijstellingen van artikel 13 van de Zesde richtlijn zelfstandige begrippen van gemeenschapsrecht zijn, die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het btw-stelsel tussen de lidstaten te voorkomen (zie met name arresten van 25 februari 1999, CPP, C-349/96, Jurispr. blz. I-973, punt 15, en 20 november 2003, Taksatorringen, C-8/01, Jurispr. blz. I-13711, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

10     Aangaande, meer in het bijzonder, het in artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn gehanteerde begrip „handelingen ter zake van verzekering”, dat in de richtlijn niet wordt omschreven, heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat bij een handeling ter zake van verzekering algemeen als kenmerkend wordt aangenomen, dat de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van een premie ertoe verbindt, de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico de dienst te verlenen die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen (zie met name arrest Taksatorringen, reeds aangehaald, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

11     Verder heeft het Hof nog gepreciseerd dat het niet onontbeerlijk is dat de dienstverlening waartoe de verzekeraar zich heeft verbonden in geval van schade, bestaat in betaling van een geldsom, aangezien die dienst ook kan bestaan in hulpverlening, in geld of in natura, als bedoeld in de bijlage bij de Eerste richtlijn (73/239/EEG) van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228, blz. 3), zoals gewijzigd bij richtlijn 84/641/EEG van de Raad van 10 december 1984 (PB L 339, blz. 21; hierna: „richtlijn 73/239”). Het Hof was meer in het bijzonder van oordeel dat er geen enkele reden is om de term „verzekering” anders uit te leggen naargelang hij in richtlijn 73/239 dan wel in de Zesde richtlijn wordt gebruikt (arrest CPP, reeds aangehaald, punt 18).

12     Dienaangaande moet met name worden opgemerkt dat krachtens artikel 1, lid 1, van richtlijn 73/239, de in lid 2 van dit artikel bedoelde activiteit inzake hulpverlening onder het begrip directe verzekering valt. Deze activiteit inzake hulpverlening, die betrekking heeft op het bieden van hulp aan in moeilijkheden verkerende personen die op reis zijn of zich buiten hun woonplaats of vaste verblijfplaats bevinden, bestaat erin dat tegen voorafgaande betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan om onmiddellijke hulp te verlenen aan de begunstigde van een hulpverleningsovereenkomst wanneer deze in moeilijkheden verkeert ten gevolge van het zich voordoen van een onzeker voorval. Deze hulp kan met name bestaan uit prestaties in natura, die ook kunnen worden verstrekt met gebruikmaking van eigen personeel of uitrusting van de prestatieverstrekker. Zoals blijkt uit artikel 2, lid 3, van deze richtlijn kan een dergelijke hulpverlening in geval van ongeval met of defect aan een wegvoertuig de vorm aannemen van technische hulp ter plaatse of het vervoer van het voertuig naar de plaats van reparatie.

13     Wat ten slotte de omstandigheid betreft dat ELPA niet de hoedanigheid van verzekeraar heeft, zij eraan herinnerd dat het Hof weliswaar heeft beklemtoond dat de in artikel 13 van de Zesde richtlijn bepaalde uitzonderingen strikt moeten worden uitgelegd, maar reeds heeft geoordeeld dat de uitdrukking „handelingen ter zake van verzekering” in de zin van artikel 13, B, sub a, van deze richtlijn in beginsel ruim genoeg is om ook de dekking van een verzekering te omvatten welke wordt geboden door een belastingplichtige die zelf geen verzekeraar is, maar die in het kader van een collectieve verzekering zijn klanten een dergelijke dekking verschaft door gebruik te maken van de diensten van een verzekeraar die het verzekerde risico op zich neemt (zie arrest CPP, reeds aangehaald, punt 22).

14     Uit de vorenstaande overwegingen moet worden afgeleid dat, zoals ook de Commissie op goede gronden heeft gesteld, het verlenen van bijstand bij het intreden van het door deze organisatie gedekte risico van autopech of -ongeval, waartoe een organisatie als ELPA zich, tegen betaling van een vaste jaarlijkse bijdrage, heeft verbonden ten aanzien van haar leden, onder het begrip „handelingen ter zake van verzekering”, in de zin van artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn, valt en bijgevolg moet worden vrijgesteld van btw.

15     Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat door btw te heffen over diensten bestaande in het verlenen van bijstand bij autopech, de Helleense Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn.

 Kosten

16     Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart:

1)      Door belasting over de toegevoegde waarde te heffen over diensten bestaande in het verlenen van bijstand bij autopech, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13, B, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag.

2)      De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Grieks.