Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. MENGOZZI

van 18 oktober 2007 1(1)

Zaak C-103/06

Philippe Derouin

tegen

Union pour le recouvrement des cotisations de sécurité sociale et d’allocations familiales de Paris – Région parisienne (Urssaf)

[verzoek van het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Paris (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikelen 8, 14 bis, lid 2, 14 quinquies, lid 1 – Zelfstandigen – Algemene sociale bijdrage – Bijdrage ter vereffening van de sociale schuld – Inaanmerkingneming van in een andere lidstaat verworven inkomsten die in die lidstaat belastbaar zijn op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting”






I –    Inleiding

1.        In de onderhavige zaak wordt het Hof gevraagd om uitlegging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996(2) en verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998(3) (hierna: „verordening nr. 1408/71”)(4), en naar de verhouding tussen deze verordening en de bepalingen van een belastingverdrag – dat in casu is gesloten tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland – ter voorkoming van dubbele belasting van de inkomsten die zijn verworven door een in Frankrijk woonachtige zelfstandige die aldaar is aangesloten bij het stelsel van sociale zekerheid en in beide lidstaten tegelijkertijd zelfstandige beroepswerkzaamheden uitoefent.

2.        Meer specifiek gaat het om de vraag of de bepalingen van verordening nr. 1408/71 aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat, in casu de Franse Republiek, op grond van de bepalingen van het betrokken belastingverdrag over een gedeelte van de inkomsten uit arbeid van deze zelfstandige geen bijdragen heft die volgens de rechtspraak van het Hof binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen.

II – Rechtskader

A –    De communautaire regeling

3.        Volgens artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 is deze verordening van toepassing op werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.

4.        Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 bepaalt: „Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.”

5.        Volgens artikel 13, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71, is, onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17, op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont.

6.        Artikel 14 bis van verordening nr. 1408/71 bepaalt: „Ten aanzien van de in artikel 13, lid 2, sub b, neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:

[...]

2)      Op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, is de wetgeving van de lidstaat van toepassing op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die lidstaat uitoefent. [...].”

7.        Artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71, luidt: „De in [...] artikel 14 bis, sub 2, 3 en 4 [...] bedoelde persoon wordt voor de toepassing van de wetgeving welke is vastgesteld overeenkomstig deze bepalingen, aangemerkt alsof hij zijn volledige beroepswerkzaamheden uitoefende op het grondgebied van de betrokken lidstaat.”

B –   De nationale wetgeving en het tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting

8.        De contribution sociale généralisée (algemene sociale bijdrage; hierna: „CSG”) is ingevoerd bij de loi de finances nr. 90-1168 van 29 december 1990(5), waarvan de relevante bepalingen zijn gecodificeerd in de artikelen L. 136-1 en volgende van de code de la sécurité sociale (socialezekerheidswetboek; hierna: „code”).

9.        Volgens artikel L. 136-1 van de code wordt de CSG geheven over de inkomsten uit arbeid en de vervangende inkomsten van natuurlijke personen die voor de vaststelling van de inkomstenbelasting als woonachtig in Frankrijk worden beschouwd en bovendien, om welke reden dan ook, bij een verplicht Frans stelsel van ziektekostenverzekering zijn aangesloten. De beroepsinkomsten van zelfstandigen zijn eveneens onderworpen aan de CSG. Volgens artikel L. 136-5 van de code wordt de over de inkomsten uit arbeid geheven CSG geïnd door de organen die zijn belast met de inning van de premies voor het algemene stelsel van sociale zekerheid, en wel volgens dezelfde regels, waarborgen en sancties die gelden voor de inning van de bijdragen voor het algemene stelsel ten aanzien van dezelfde categorie inkomsten. Op grond van artikel L 136-8 van de code bedraagt het tarief van de over de in artikel L. 136-1 van deze code bedoelde inkomsten geheven CSG 7,5 % van het brutobedrag ervan.(6) De opbrengst van de over de inkomsten uit arbeid en de vervangende inkomsten geheven CSG wordt volgens de verdeelsleutel van artikel L. 136-8, IV, van de code doorgestort aan de Caisse nationale des allocations familiales (nationale kas voor gezinsbijslagen), het Fonds de solidarité vieillesse (solidariteitsfonds voor de ouderdom)(7), de verplichte ziektekostenverzekeringsstelsels en, sinds 1 juli 2004, de Caisse nationale de solidarité pour l’autonomie (nationale solidariteitskas voor de zelfstandigheid).(8)

10.      De contribution pour le remboursement de la dette sociale (bijdrage ter vereffening van de sociale schuld; hierna: „CRDS”) is ingevoerd bij artikel 14-1 van ordonnance nr. 96-50 van 24 januari 1996 relative au remboursement de la dette sociale(9) (hierna: „ordonnance 96-50”). De CRDS wordt geheven over de inkomsten bedoeld in de artikelen L. 136-2 tot en met L. 136-4 en in artikel L. 136-8, III, van de code de la sécurité sociale, onder de in deze artikelen voorziene voorwaarden. Het tarief ervan bedraagt 0,5 % van de belastbare inkomsten en zij wordt geheven over de tussen 1 februari 1996 en 31 januari 2009 verkregen inkomsten. Krachtens artikel 15-III, sub 1, van ordonnance nr. 96-50 zijn de inkomsten uit arbeid en de vervangende inkomsten uit buitenlandse bron waarover in Frankrijk inkomstenbelasting is verschuldigd, met inachtneming van de ter voorkoming van dubbele belasting gesloten belastingverdragen, eveneens aan de CRDS onderworpen. Volgens ordonnance 96-50 valt de opbrengst van de CRDS toe aan de Caisse d’amortissement de la dette sociale [Kas voor de aflossing van de sociale schuld (CADES)], een nationale openbare instelling van administratieve aard.

11.      Op 22 mei 1968 hebben de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen ondertekend, dat op 29 oktober 1969(10) in werking is getreden (hierna: „belastingverdrag”).

12.      Volgens artikel 1, lid 1, van het belastingverdrag zijn de belastingen die binnen de werkingssfeer ervan vallen, wat de Franse Republiek betreft, de belasting op het inkomen van natuurlijke personen, de vennootschapsbelasting alsook alle bronheffingen, alle voorheffingen of betaalde voorschotten op deze belastingen. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat het belastingverdrag „van toepassing [is] op iedere toekomstige belasting van gelijke of vergelijkbare aard die een van de verdragsluitende staten of de regering van een van de grondgebieden waarop dit verdrag zich uitstrekt [...] aan de bestaande belastingen toevoegt of daarvoor in de plaats stelt. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten stellen elkaar in kennis van de wijzigingen van hun respectieve belastingwetgeving.”

13.      Volgens artikel 14, lid 1, van het belastingverdrag zijn de inkomsten die een inwoner van een verdragsluitende staat verkrijgt uit zelfstandige werkzaamheden uitsluitend in deze staat belastbaar, tenzij hij in de andere staat gewoonlijk de beschikking heeft over een vaste inrichting voor de uitoefening van deze werkzaamheden. Indien hij over een dergelijke inrichting beschikt, zijn de inkomsten belastbaar in de andere staat, maar enkel voor zover zij toe te rekenen zijn aan de genoemde vaste inrichting. Lid 2 van deze bepaling definieert „zelfstandige werkzaamheden” als alle werkzaamheden, andere dan werkzaamheden in de handel, de industrie of de landbouw, die worden verricht door een persoon die de daaruit voortvloeiende winsten ontvangt of verliezen draagt.

14.      Blijkens het dossier zal het belastingverdrag worden vervangen zodra het op 28 januari 2004 door de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk ondertekende verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is bekrachtigd. Laatstgenoemd verdrag vermeldt uitdrukkelijk dat de CSG en de CRDS binnen de werkingssfeer ervan vallen.

III – Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15.      Derouin woont in Frankrijk, waar hij als zelfstandig advocaat werkzaam is; ook is hij vennoot van het partnership (stille vennootschap) naar Engels recht Linklaters. Linklaters heeft zijn hoofdvestiging in het Verenigd Koninkrijk, maar heeft ook kantoren in andere lidstaten, waaronder Frankrijk.

16.      Derouin is ingeschreven als advocaat bij de Cour d’appel de Paris (Frankrijk) en tegelijkertijd als Registered Foreign Lawyer bij de Supreme Court of England and Wales. Hij vervult zijn taken als advocaat in het kader van de werkzaamheden van het Parijse kantoor van Linklaters, en als bezoldiging ontvangt hij een aandeel in de door het kantoor Linklaters gemaakte winst.

17.      Derouin heeft zijn fiscale woonplaats in Frankrijk en wordt in Frankrijk en in elk land waar Linklaters is gevestigd, belast voor zijn aandeel in het resultaat van iedere vestiging.

18.      Derouin is in Frankrijk verplicht aangesloten bij een stelsel van ziektekostenverzekering en is tegelijkertijd als zelfstandige ingeschreven bij de Union pour le recouvrement des cotisations de sécurité sociale et d’allocations familiales de Paris – Région parisienne (federatie voor de inning van de premies voor de sociale zekerheid en de gezinsbijslagen; hierna: „Urssaf”).

19.      Met ingang van het jaar 2000 heeft Urssaf de premies voor gezinsbijslagen evenals de CSG en de CRDS berekend over de beroepsinkomsten van Derouin uit zijn werkzaamheden op het advocatenkantoor Linklaters in Frankrijk en over het aandeel in het resultaat dat Linklaters realiseert in het Verenigd Koninkrijk.

20.      Derouin heeft de door hem verschuldigde premies voor gezinsbijslagen betaald, die waren berekend over zijn totale beroepsinkomsten (met inbegrip van die uit Britse bron). Daarentegen weigerde hij betaling van de bedragen ter zake van de CSG en de CRDS die over zijn inkomsten uit Britse bron waren berekend, op grond dat deze bijdragen geen socialezekerheidspremies zijn, maar belastingen. Volgens Derouin kunnen de CSG en de CRDS, aangezien de uit het Verenigd Koninkrijk afkomstige inkomsten overeenkomstig het belastingverdrag aldaar worden belast, enkel over de in Frankrijk belastbare inkomsten worden geheven.

21.      Urssaf stelde daarentegen dat laatstgenoemde bijdragen naar hun aard socialezekerheidspremies zijn, dat zij binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen en dat zij dus dienen te worden berekend over alle – zowel Britse als Franse – inkomsten die Derouin heeft verkregen.

22.      Om op dit punt duidelijkheid te verkrijgen, heeft het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Paris (Frankrijk) bij beslissing van 12 april 2005 de Cour de cassation verzocht om een advies over de vraag of de CSG en de CRDS als belastingen in de zin van het belastingverdrag dienen te worden beschouwd.

23.      Volgens de Cour de cassation „dient de vraag of verordening nr. 1408/71 [...] aldus dient te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een verdrag als het verdrag [ter voorkoming van dubbele belasting] bepaalt dat in het Verenigd Koninkrijk verworven inkomsten van in Frankrijk woonachtige werknemers die aldaar zijn aangesloten bij het stelsel van sociale zekerheid, zijn uitgesloten van de berekeningsgrondslag van de CSG en de CRDS die in Frankrijk worden geïnd, te worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen [...]”.

24.      Van mening dat het rechtskarakter van de CSG en de CRDS doorslaggevend is voor de oplossing van het aan hem voorgelegde probleem en dat de beslechting van het hoofdgeding afhangt van de vraag of de toepassing van de bepalingen van het belastingverdrag op de CSG en de CRDS in strijd is met de communautaire regels, heeft het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Paris de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Dient verordening nr. 1408/71 [...] aldus te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een verdrag als het verdrag [ter voorkoming van dubbele belasting] bepaalt dat in het Verenigd Koninkrijk verworven inkomsten van in Frankrijk woonachtige werknemers en zelfstandigen die aldaar zijn aangesloten bij het stelsel van sociale zekerheid, zijn uitgesloten van de berekeningsgrondslag van de [CSG] en [CRDS] die in Frankrijk worden geheven?”

IV – Procesverloop voor het Hof

25.      Overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie hebben Derouin, Urssaf, de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen schriftelijke opmerkingen ingediend. Deze partijen zijn ook gehoord ter terechtzitting, die op 7 maart 2007 is gehouden.

V –    Analyse

A –    Inleidende opmerkingen

26.      Verordening nr. 1408/71 voert een stelsel van coördinatie van de nationale socialezekerheidsstelsels van de lidstaten in en bevat een reeks bepalingen die in elk concreet geval de toe te passen nationale wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid bepalen. Deze bepalingen hebben tot doel te verzekeren dat een persoon die zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend, in beginsel slechts wordt onderworpen aan de wetgeving van één lidstaat (zogenoemde „beginsel van één toepasselijke wetgeving”)(11) en dat hij derhalve slechts premies voor de sociale zekerheid hoeft te betalen in de lidstaat waarvan de wetgeving toepasselijk is. Het door verordening nr. 1408/71 ingevoerde systeem voor de regeling van wetsconflicten op socialezekerheidsgebied strekt er als uitvloeisel daarvan met name toe dat een werknemer of zelfstandige die zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend, met betrekking tot dezelfde inkomsten niet aan dubbele premieheffing blootstaat.(12)

27.      De doelstellingen van de bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting van inkomsten uit beroepsactiviteiten komen overeen met die van verordening nr. 1408/71 wat de premies voor de sociale zekerheid betreft. Terwijl de eerstgenoemde de verdragsluitende staten namelijk in staat stellen, buiten elke relevante unificatie- of harmonisatiemaatregel op het niveau van de Gemeenschap, de heffingsbevoegdheid onderling te verdelen om de dubbele belasting van dezelfde inkomsten die in een van deze staten zijn verworven af te schaffen of te verzachten(13), verbiedt de laatstgenoemde in beginsel dat personen die binnen de werkingssfeer ervan vallen, met betrekking tot dezelfde inkomsten aan dubbele socialepremieheffing worden onderworpen ten gevolge van de gelijktijdige toepassing van twee nationale socialezekerheidswetgevingen.(14)

28.      Men zou dus kunnen menen dat de regels die in deze twee soorten instrumenten, de ene internationaal en de andere communautair, zijn vastgesteld voor de oplossing van wetsconflicten, ieder van toepassing zijn op de materie die zij betreffen, zonder dat er a priori sprake is van een relatie, laat staan van een gespannen relatie tussen beide.

29.      De situatie wordt evenwel gecompliceerd door wat sommigen „de geleidelijke fiscalisering van de sociale zekerheid”(15) noemen, een praktijk of verschijnsel dat in wezen erin bestaat de nationale socialezekerheidsstelsels te financieren door heffingen die, althans volgens het nationale recht, de kenmerken van belastingen hebben, maar die, vanuit het oogpunt van gemeenschapsrecht, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 kunnen vallen. In dat geval, dat precies overeenstemt met de onderhavige zaak zoals in deze conclusie nog zal worden uiteengezet, rijst de vraag van de verhouding tussen verordening nr. 1408/71 en verdragen ter voorkoming van dubbele belasting.

30.      Dit is zeker niet de eerste keer dat bij het Hof een zaak aanhangig wordt gemaakt over de kwestie of de CSG en/of de CRDS naar aard een belasting dan wel een socialezekerheidspremie is.

31.      Anders dan de motivering van de verwijzingsbeschikking suggereert, denk ik evenwel niet dat het Hof in de onderhavige zaak de vraag naar de aard van deze bijdragen hoeft te beslissen. Dat heeft het ook niet gedaan in de zaken die hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten Commissie/Frankrijk, waarin het Hof oordeelde dat de kwalificatie als belasting in het nationale recht niet belette dat de twee betrokken bijdragen binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 kunnen vallen, omdat zij specifiek en rechtstreeks bestemd zijn voor de financiering van de sociale zekerheid in Frankrijk en dus een rechtstreekse en voldoende relevante samenhang vertonen met de wetten die de in artikel 4 van deze verordening genoemde takken van sociale zekerheid regelen.(16)

32.      In casu kan namelijk worden volstaan met de opmerking, zoals de Franse regering overigens ter terechtzitting heeft erkend, dat geen van de partijen die in deze zaak opmerkingen hebben ingediend, na de reeds aangehaalde arresten en, wat de CSG betreft, na het recentere en enigszins dubbelzinnige arrest Pérez Naranjo(17) serieus betwist dat de CSG en de CRDS wel degelijk binnen de materiële werkingssfeer van de bepalingen van verordening nr. 1408/71 vallen. Hoe dan ook, indien de CRDS, zoals Derouin voor het Hof heeft gesteld, sinds het jaar 2002 niet meer zou voldoen aan de criteria van de eerdergenoemde arresten van 15 februari 2000, zou de verwijzende rechter moeten nagaan of de eventuele door de Franse regeling ingevoerde wijzigingen met betrekking tot deze bijdrage tot gevolg kunnen hebben dat de CRDS niet meer specifiek en rechtstreeks bestemd is voor de financiering van het Franse socialezekerheidsstelsel, maar van de algemene behoeften van de overheid en dus buiten de bepalingen van verordening nr. 1408/71 valt. Indien dat het geval zou zijn, en voor zover de CRDS binnen de werkingssfeer van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting valt, zou de prejudiciële vraag uiteraard gedeeltelijk irrelevant zijn. De premisse waarop de prejudiciële vraag berust is evenwel dat de CRDS, net als de CSG, binnen de materiële werkingssfeer van de bepalingen van verordening nr. 1408/71 blijft vallen. Bij mijn analyse zal ik dus van die premisse uitgaan.

33.      Voorts moet worden gepreciseerd dat het Hof niet wordt gevraagd – en terecht – het tussen de Franse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk gesloten belasting verdrag uit te leggen, meer specifiek de kwestie of de CSG en de CRDS binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen. Het Hof is namelijk uitsluitend bevoegd om het gemeenschapsrecht uit te leggen, hoewel het in voorkomend geval, om een uitlegging van dat recht te geven die nuttig is voor de nationale rechter, de bepalingen van een belastingverdrag in aanmerking kan nemen wanneer dat volgens de presentatie van de verwijzende rechter deel uitmaakt van het in het hoofdgeding toepasselijk rechtskader.(18) In casu moet ervan worden uitgegaan, om een nuttig effect te geven aan de vraag van de verwijzende rechter, dat de CSG en de CRDS op grond van artikel 1, lid 2, van het belastingverdrag onder de bepalingen daarvan vallen.

34.      Anders dan in de zaken die ten grondslag liggen aan de arresten Commissie/Frankrijk, werpt de onderhavige zaak voorts niet het probleem op van de bij de artikelen 13 en volgende van verordening nr. 1408/71 verboden cumulatieve toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de woonstaat en de werkstaat van de werknemers of zelfstandigen, omdat in casu namelijk vaststaat, zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, dat Derouin als zelfstandige die in Frankrijk woont en aldaar sociaal verzekerd is, onderworpen is aan de Franse socialezekerheidswetgeving en dat, zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk ter terechtzitting heeft bevestigd, het Verenigd Koninkrijk geen socialezekerheidsbijdragen heft over de inkomsten die Derouin ontvangt uit zijn aldaar uitgeoefende werkzaamheden.

35.      Zoals de Franse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk hebben beklemtoond, heeft de verwijzende rechter niet duidelijk aangegeven volgens welke bepaling van verordening nr. 1408/71 Derouin binnen de personele werkingssfeer ervan valt. Op dit punt heeft de verwijzende rechter enerzijds artikel 13, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71 genoemd, dat in de geest van het beginsel van één toepasselijke socialezekerheidswetgeving bepaalt dat op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont, en anderzijds artikel 14 bis, lid 2, van deze verordening, dat in afwijking van artikel 13, lid 2, sub b, bepaalt dat op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont van toepassing is, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die lidstaat uitoefent.

36.      Mijns inziens kan de twijfel van de verwijzende rechter worden verklaard door het feit dat Derouin inkomsten ontvangt uit het Verenigd Koninkrijk vanwege zijn deelneming als vennoot van Linklaters naar Engels recht, terwijl hij in werkelijkheid zijn beroepswerkzaamheden als zelfstandige uitoefent in Frankrijk, waar hij woont. Deze twijfel lijkt ook te zijn ingegeven door de argumentatie van Derouin, die stelt dat hij zijn beroepswerkzaamheden uitsluitend in Frankrijk uitoefent, en daarmee tegelijkertijd de toepasselijkheid van verordening nr. 1408/71 lijkt te ontkennen omdat hij zich niet heeft beroepen op het recht van vrij verkeer, in casu de vrijheid van vestiging. Ter terechtzitting heeft ook de Franse regering twijfel geopperd aan de toepasselijkheid van verordening nr. 1408/71 in het geval dat Derouin volgens verwijzende rechter zijn beroepswerkzaamheden slechts in Frankrijk uitoefent en uit het Verenigd Koninkrijk alleen maar inkomsten verkrijgt, een situatie waardoor hij de status van migrerende zelfstandige zou verliezen. Indien dat het geval zou zijn, zou volgens deze regering het probleem van de verenigbaarheid van het belastingverdrag met verordening nr. 1408/71 niet meer aan de orde zijn.

37.      In het kader van de procedure van artikel 234 EG staat het uiteraard niet aan het Hof de feiten vast te stellen, noch de communautaire regels toe te passen op een bepaald geval, noch de verenigbaarheid van het nationale recht of van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting met het gemeenschapsrecht te onderzoeken. Indien de verwijzende rechter evenwel de door Derouin en de Franse regering beschreven feitelijke situatie zou bevestigen, zou de door het Hof gegeven uitlegging van het gemeenschapsrecht als antwoord op de hier gestelde prejudiciële vraag zeker geen nuttige werking meer hebben.

38.      Mijns inziens is dit gevaar evenwel om twee redenen beperkt. In de eerste plaats heeft de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeschikking reeds geoordeeld dat Derouin wel degelijk binnen de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt, zonder dat het Hof deze beoordeling kan aantasten. In de tweede plaats wil Derouin blijkens het dossier in aanmerking komen voor toepassing van artikel 14, lid 1, van het belastingverdrag, dat in wezen voorziet in de toepassing van de belastingwetgeving van het Verenigd Koninkrijk wanneer een Franse ingezetene in de eerstgenoemde verdragsluitende staat gewoonlijk de beschikking heeft over een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn zelfstandige werkzaamheden. Het valt dus nauwelijks aan te nemen dat Derouin geen zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent in het Verenigd Koninkrijk, een lidstaat waar hij, zoals gezegd, als registered foreign lawyer is ingeschreven bij de Supreme Court of England and Wales. De toepasselijkheid van artikel 14 bis, lid 2, van verordening nr. 1408/71 op een situatie als die van Derouin is mijns inziens dus geenszins uitgesloten, zodat ik ook daarvan zal uitgaan bij de beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter.

39.      Het meningsverschil tussen de partijen die in deze procedure opmerkingen hebben ingediend, ligt per saldo heel anders. Het gaat in wezen om de vraag of de bepalingen van verordening nr. 1408/71 aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat die krachtens deze verordening bevoegd is voor de heffing van bijdragen als de CSG en de CRDS over de inkomsten die een zelfstandige verkrijgt die in die lidstaat sociaal verzekerd is, met inbegrip van het aandeel van de inkomsten van die zelfstandige die in een andere lidstaat zijn verworven en waarover in die staat belasting moet worden betaald(19), afziet van een dergelijke heffing over de laatstgenoemde inkomsten op grond dat die bijdragen onder het tussen deze twee lidstaten gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting vallen.

40.      Anders gezegd, de vraag is of verordening nr. 1408/71 de bevoegde lidstaat ertoe verplicht, in de berekeningsgrondslag van bijdragen als de CSG en de CRDS de inkomsten te betrekken uit zelfstandige beroepswerkzaamheden van een zelfstandige die in de eerstgenoemde lidstaat sociaal verzekerd is.

B –    De verplichting om in de berekeningsgrondslag van bijdragen als de CSG en de CRDS alle inkomsten uit zelfstandige werkzaamheden van de zelfstandige te betrekken (artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71)

41.      Bij de beantwoording van de vraag van het vorige punt moet primair worden bedacht dat de bij verordening nr. 1408/71 ingevoerde regeling slechts in een coördinatie voorziet, waarbij het in het bijzonder in titel II van deze verordening (waartoe de artikelen 13 en 14 behoren) gaat om de vaststelling van de wetgeving of wetgevingen die van toepassing is of zijn op werknemers en zelfstandigen die in verschillende omstandigheden gebruik maken van hun recht van vrij verkeer.(20) Het Hof heeft gepreciseerd dat het bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau een aangelegenheid van de wetgever van elke betrokken lidstaat is, de voorwaarden waaronder een persoon zich kan of moet aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid alsmede de hoogte van de door de verzekerden verschuldigde premies vast te stellen en te bepalen welke inkomsten bij de berekening van deze premies in aanmerking moeten worden genomen.(21)

42.      Op grond van deze rechtspraak heeft het Hof in het arrest Nikula(22) het beginsel verworpen, dat een lidstaat de sociale bijdragen niet zou mogen heffen over door een andere lidstaat uitgekeerde pensioenen. In het geval waarin een orgaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan een persoon woont, aan hem een pensioen uitkeert en een orgaan van dezelfde lidstaat zorgt voor de dekking van de ziekteverzekeringskosten, heeft het Hof namelijk verklaard dat geen enkele bepaling van verordening nr. 1408/71 deze lidstaat verbiedt om het bedrag van de sociale bijdragen of premies van deze persoon te berekenen over het geheel van zijn inkomsten, of deze nu afkomstig zijn van in de lidstaat van de woonplaats uitgekeerde pensioenen dan wel van in andere lidstaten uitgekeerde pensioenen.(23) Het Hof heeft er evenwel in algemene zin op gewezen dat de betrokken lidstaat bij de uitoefening van zijn bevoegdheid het gemeenschapsrecht moet eerbiedigen(24), hetgeen in die zaak impliceerde dat de door de woonstaat ingevoerde regeling rekening moest houden met de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering die de pensioentrekkers reeds hadden betaald tijdens de jaren waarin zij werkzaam waren geweest in een andere lidstaat dan de woonstaat.(25)

43.      Verplichten nu de bepalingen van verordening nr. 1408/71 de woonstaat bijdragen als de CSG en de CRDS te berekenen over de totale inkomsten van een zelfstandige als Derouin, wat zij in het bovengenoemde geval niet verbieden?

44.      Derouin en de Franse regering stellen voor deze vraag ontkennend te beantwoorden. Zij zijn in wezen van mening dat de vrijstelling van betaling van de CSG en de CRDS waarvoor Derouin in aanmerking komt uit hoofde van het belastingverdrag, niet afdoet aan de beginselen van verordening nr. 1408/71, waaronder het beginsel van slechts één toepasselijke wetgeving, daar Derouin onderworpen blijft aan de Franse socialezekerheidswetgeving en in aanmerking blijft komen voor alle prestaties waarin zij voorziet.

45.      Onder verwijzing naar het arrest Allard(26) stellen Urssaf en de Commissie daarentegen dat verordening nr. 1408/71 zich ertegen verzet dat een lidstaat ervan afziet bijdragen te heffen die binnen de werkingssfeer ervan vallen. Hoewel het Verenigd Koninkrijk in zijn schriftelijke opmerkingen het standpunt van Derouin en de Franse regering had verdedigd, heeft het zich ter terechtzitting aangesloten bij het betoog van de Commissie, dat met name inhield dat de lidstaten bij de uitoefening van hun heffingsbevoegdheid het gemeenschapsrecht moeten eerbiedigen.

46.      Ik breng in herinnering dat artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 luidt: „De in [...] artikel 14 bis, punt 2 [...] bedoelde persoon wordt voor de toepassing van de wetgeving welke is vastgesteld overeenkomstig deze [bepaling], aangemerkt alsof hij zijn volledige beroepswerkzaamheden uitoefende op het grondgebied van de betrokken lidstaat”.(27)

47.      Zoals de advocaten-generaal Jacobs en Ruiz-Jarabo Colomer terecht hebben aangegeven, regelt artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 de samenstelling van de grondslag voor de berekening van de bijdragen voor de nationale socialezekerheidsstelsels van de daarin bedoelde persoon, zodat de bijdragen die worden betaald in de lidstaat waarvan de wetgeving beslissend is, worden berekend op basis van alle inkomsten die deze persoon ontvangt in alle betrokken lidstaten.(28)

48.      Het Hof heeft deze beoordeling bevestigd in het eerdergenoemde arrest Allard. Aan dit arrest lag ten grondslag dat de in België woonachtige Allard, die in die lidstaat en in Frankrijk inkomsten verwierf uit zelfstandige beroepsactiviteiten, bestreed dat het Koninkrijk België een zogenoemde „matigingsbijdrage”, die toeviel aan de regeling inzake rust- en overlevingspensioenen van de zelfstandigen, maar geen recht gaf op een tegenprestatie, kon berekenen over al die inkomsten.(29)

49.      Het Hof, dat door een Belgische rechterlijke instantie was geadieerd, werd hoofdzakelijk gevraagd of de artikelen 13 en volgende van verordening nr. 1408/71 zich verzetten tegen de inning van een bijdrage als de matigingsbijdrage over de totale inkomsten die een zelfstandige verwierf uit in de woonstaat en in een andere lidstaat uitgeoefende zelfstandige beroepsactiviteiten.

50.      Na in herinnering te hebben gebracht dat de situatie in het hoofdgeding binnen de materiële en personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 viel, en met name dat Allard op grond van artikel 14 bis, lid 2, van verordening nr. 1408/71 onder het Belgische socialezekerheidsstelsel viel(30), heeft het Hof in verband met artikel 14 quinquies, lid 1, van die verordening geoordeeld dat „een persoon in de in de verwijzingsbeschikking beschreven situatie die zowel in België als in Frankrijk werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, voor deze laatste werkzaamheden [moet] worden onderworpen aan de desbetreffende Belgische wetgeving alsof hij die werkzaamheden anders dan in loondienst in België uitoefende”.(31) Volgens het Hof „dient bij de berekening van een sociale bijdrage zoals de door Allard in België verschuldigde matigingsbijdrage dus rekening te worden gehouden met de in Frankrijk verworven inkomsten”.(32) Het Hof heeft derhalve geconcludeerd dat „de artikelen 13 en volgende van verordening nr. 1408/71 eisen dat bij de vaststelling van een bijdrage zoals de matigingsbijdrage rekening wordt gehouden met beroepsinkomsten die een zelfstandige verwerft op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan de sociale wetgeving van toepassing is”, ook al geeft de betaling van deze bijdrage geen recht op een tegenprestatie.(33)

51.      Het is enigszins merkwaardig dat het Hof in de motivering van dit arrest geen melding heeft gemaakt van het, mijns inziens cruciale, zinsdeel van artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 dat „voor de toepassing van de wetgeving welke is vastgesteld overeenkomstig deze bepalingen” de in een andere lidstaat uitgeoefende werkzaamheden anders dan in loondienst worden gelijkgesteld met die uitgeoefend in de lidstaat die op grond van de verordening bevoegd is voor de heffing van socialezekerheidsbijdragen.(34) Deze vermelding zou tot een betere koppeling tussen de punten 21 tot en met 23 van de motivering van het arrest hebben geleid, omdat aldus duidelijk was gemaakt dat artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 zelfstandigen met name waarborgt dat de berekening van de socialezekerheidsbijdragen geschiedt overeenkomstig de wetgeving die is vastgesteld bij artikel 14 bis, lid 2, van deze verordening.

52.      Zoals de Commissie heeft uiteengezet, vloeit uit de uitlegging van artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 in het arrest Allard niettemin voort dat de lidstaat waarvan de socialezekerheidswetgeving als toepasselijk wordt aangewezen door artikel 14 bis, lid 2, van deze verordening, de binnen de werkingssfeer van de verordening vallende bijdragen moet heffen over alle inkomsten van een zelfstandige die hij verwerft uit zelfstandige werkzaamheden in de lidstaat waarvan de wetgeving toepasselijk is, en in een andere lidstaat.(35)

53.      In onze zaak betwist overigens noch Derouin, noch de Franse regering dat, anders dan de CSG en de CRDS, de door Derouin betaalde gezinsbijslagen terecht worden geheven over al zijn inkomsten uit zelfstandige werkzaamheden in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht – en dus los van de kwalificatie in het Franse nationale recht – moet de grondslag van de CSG en de CRDS, voor zover ze binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen, overeenkomstig artikel 14 quinquies, lid 1, van deze verordening worden gebaseerd op alle door Derouin verkregen inkomsten.

54.      De uit artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 voortvloeiende verplichting lijkt te worden verklaard door het streven om op het gebied van de sociale zekerheid de gelijke behandeling te waarborgen van migrerende werknemers enerzijds en alle werknemers en zelfstandigen die op het grondgebied van een lidstaat werkzaam zijn anderzijds.

55.      Wat om te beginnen de gelijke behandeling van migrerende werknemers betreft, heeft het Hof in het eerdergenoemde arrest Hervein e.a., geoordeeld dat artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71, dat ook van toepassing is op werknemers die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten uitoefenen, overeenkomstig artikel 14 quater, sub a, van verordening nr. 1408/71 dient te voorkomen dat deze werknemers „een deel van hun werkzaamheden aan elke socialezekerheidswetgeving zien ontsnappen”.(36)

56.      Het is juist dat de context van die uitspraak anders is dan die in de onderhavige zaak. In het arrest Hervein e.a. werd het Hof namelijk gevraagd naar de geldigheid van de in artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 en bijlage VII bij deze verordening voorziene afwijking van het beginsel van slechts één toepasselijke wetgeving, op grond waarvan de in bijlage VII van deze verordening genoemde lidstaten gelijktijdig de socialezekerheidswetgevingen kunnen toepassen van de twee lidstaten op het grondgebied waarvan de werknemer werkzaamheden in loondienst én zelfstandige werkzaamheden uitoefent. Na de geldigheid van de bovengenoemde bepalingen te hebben bevestigd, heeft het Hof gewezen op het in artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 geconcretiseerde streven van de gemeenschapswetgever om de gelijke behandeling van de in artikel 14 quater, sub a en b, bedoelde werknemers te waarborgen, opdat de werknemers op wie slechts één wetgeving overeenkomstig artikel 14, quater, sub a, van toepassing is, anders dan de werknemers op wie gelijktijdig twee wetgevingen overeenkomstig deze bepaling van toepassing zijn voor elk van hun werkzaamheden(37), niet voor een deel van hun werkzaamheden ontsnappen aan elke socialezekerheidswetgeving.

57.      De uitlegging van artikel 14 quinquies, lid 1, juncto artikel 14 bis, lid 2, van verordening nr. 1408/71 kan mijns inziens evenwel niet fundamenteel verschillen van die in het eerdergenoemde arrest Hervein e.a. Meer specifiek is de redactie van artikel 14 quinquies, lid 1, van deze verordening duidelijk genoeg om op goede gronden te kunnen menen dat de gemeenschapswetgever de lidstaten niet heeft willen toestaan bilateraal overeen te komen dat een werknemer die zelfstandige beroepswerkzaamheden op hun respectieve grondgebied uitoefent, voor een deel van zijn werkzaamheden aan elke socialezekerheidswetgeving ontsnapt.

58.      Wij kunnen evenwel stellen dat dit in het hoofdgeding niet het geval is. Het feit dat de Franse Republiek over de in het Verenigd Koninkrijk door Derouin verkregen inkomsten als zelfstandige geen CSG en CRDS heft, leidt niet tot volledige vrijstelling van de in Frankrijk over die werkzaamheden verschuldigde sociale premies, en dus tot uitsluiting van de toepassing van elke socialezekerheidswetgeving met betrekking tot deze werkzaamheden, aangezien Derouin, zoals in punt 53 van deze conclusie is uiteengezet, overeenkomstig de Franse socialezekerheidswetgeving onder meer de gezinsbijslagen blijft betalen over alle inkomsten uit zijn beroepswerkzaamheden als zelfstandige in beide lidstaten.

59.      Vervolgens beoogt artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71, in samenhang met artikel 14 bis, lid 2, van deze verordening, door zelfstandigen die in meer dan één lidstaat een zelfstandige beroepswerkzaamheid uitoefenen, voor al hun inkomsten aan één enkele sociale wetgeving te onderwerpen, ook de gelijke behandeling van alle werknemers en zelfstandigen die werkzaam zijn op het grondgebied van een lidstaat te garanderen, zonder degenen te bestraffen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen.(38)

60.      Ik breng ook in herinnering dat de verplichting tot het berekenen van de bijdragen die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen, over alle inkomsten uit werkzaamheden anders dan in loondienst van een werknemer of zelfstandige die valt onder de in artikel 14 bis, lid 2, van deze verordening bedoelde situatie, als verenigbaar met artikel 43 EG is aangemerkt.(39)

61.      Derouin en de Franse regering stellen evenwel in wezen dat verordening nr. 1408/71 zich er niet tegen verzet dat een lidstaat waarvan de wetgeving overeenkomstig deze verordening toepasselijk is, op grond van zijn in het nationale recht opgenomen fiscale verdragsverplichtingen een werknemer of zelfstandige die zich op zijn recht van vrij verkeer heeft beroepen, gunstiger behandelt dan degene die al zijn zelfstandige werkzaamheden in die lidstaat uitoefent.

62.      Op het eerste gezicht en zonder de stelling te willen aanvechten dat Derouin op grond van het belastingverdrag gunstiger wordt behandeld (althans vanuit het oogpunt van de beschikbaarheid van netto-inkomsten verkregen uit de uitoefening van zijn zelfstandige beroepswerkzaamheden) dan een zelfstandige die soortgelijke werkzaamheden uitsluitend in Frankrijk uitoefent, lijkt deze analyse overtuigend. Zij stuit evenwel op verschillende bezwaren, zoals in de volgende punten zal worden uiteengezet.

C –    De bezwaren tegen de toepassing van een in een verdrag geregelde afwijking van de in artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 voorziene verplichting

63.      Zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie terecht hebben aangevoerd, moeten de lidstaten volgens vaste rechtspraak de bij hen verbleven bevoegdheid, met name op het gebied van de directe belastingen, in overeenstemming met het gemeenschapsrecht uitoefenen.(40) Zoals is aangegeven in punt 27 hierboven, blijven de lidstaten, wat het voorkomen of afschaffen van dubbele belasting betreft, buiten elke relevante unificatie- of harmonisatiemaatregel op het niveau van de Gemeenschap, bevoegd om de criteria voor de belasting van het inkomen vast te stellen teneinde, in voorkomend geval door het sluiten van verdragen, dubbele belastingheffing af te schaffen. Zoals ik reeds eerder heb gezegd(41), maakt de huidige rechtspraak van het Hof een onderscheid tussen de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten en de uitoefening van de heffingsbevoegdheid door de lidstaten, ook wanneer die voortvloeit uit een eerdere bilaterale of eenzijdige verdeling van hun heffingsbevoegdheid, waarvoor de lidstaten zich dienen te houden aan de gemeenschapsregels.(42)

64.      Het staat dus onomstotelijk vast dat de Franse Republiek bij de uitoefening van haar heffingsbevoegdheid of, in casu, bij haar keuze om geen CSG en CRDS te heffen over de inkomsten van Derouin uit werkzaamheden in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig het belastingverdrag, zich aan het gemeenschapsrecht dient te houden.

65.      Op dit punt zijn Derouin en de Franse regering van mening dat het begrip „wetgeving welke is vastgesteld” in artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 verwijst naar alle wetgeving van de bevoegde lidstaat, waaronder, in voorkomend geval en in casu, het in het Franse nationale recht opgenomen verdrag belastingverdrag. Derhalve past de Franse Republiek slechts haar eigen wetgeving toe, overeenkomstig het in de relevante bepalingen van verordening nr. 1408/71 voorziene mechanisme voor de regeling van wetsconflicten.

66.      Deze opvatting is niet overtuigend, want zij verliest uit het oog dat verordening nr. 1408/71 slechts de socialezekerheidswetgeving aanwijst die van toepassing is op werknemers en zelfstandigen in de Gemeenschap die zich in een bepaalde grensoverschrijdende situatie bevinden, en dus niet de gehele nationale wetgeving omvat, zoals bijvoorbeeld het nationale arbeidsrecht of de fiscale regelgeving. Overeenkomstig artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 en zoals Urssaf heeft gesteld, moeten de toepasselijke socialezekerheidsvoorschriften die deze bepaling uitvoeren, in de grondslag van de bijdragen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, alle inkomsten betrekken die zijn verkregen uit zelfstandige beroepswerkzaamheden door een zelfstandige die zich in de situatie van artikel 14 bis, lid 2, van deze verordening bevindt.

67.      Zelfs indien de, overigens terecht, verdedigde opvatting van de Commissie dat de betrokken bepalingen van het belastingverdrag binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen, wordt aanvaard, zou daar nog niet uit voortvloeien dat deze bepalingen behoren tot het in artikel 14 quinquies, lid 1, van deze verordening bedoelde begrip „vastgestelde wetgeving”.

68.      Volgens artikel 1, sub j, van verordening nr. 1408/71, dat het begrip „wetgeving” of „wettelijke regeling” definieert met het oog op de toepassing van de verordening, worden „ten aanzien van elke lidstaat onder ‚wetgeving’ of ‚wettelijke regeling’ verstaan de bestaande of toekomstige wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen, welke betrekking hebben op de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid, of de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis”. In deze definitie wordt dus niet gesproken van internationale overeenkomsten inzake sociale zekerheid(43) en al helemaal niet van bepalingen van andere internationale overeenkomsten die, in voorkomend geval, binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 kunnen vallen.

69.      Zoals de Commissie en Urssaf zeer juist hebben aangegeven, zijn de tussen twee of meer lidstaten gesloten verdragen inzake sociale zekerheid en de bepalingen van verdragen die, ondanks het feit dat zij formeel niet het gebied van sociale zekerheid regelen, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen, echter het voorwerp van specifieke bepalingen van de verordening, namelijk de artikelen 6 tot en met 8 ervan.

70.      Zoals bekend voert artikel 6 van verordening nr. 1408/71 het beginsel in, dat deze verordening in de plaats treedt van met name elk verdrag inzake sociale zekerheid dat uitsluitend voor twee lidstaten verbindend is. Dit beginsel zou mijns inziens ook moeten gelden voor de bepalingen van andere bilaterale verdragen die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen. Een andere uitlegging zou de lidstaten in staat stellen, het bij artikel 6 van verordening nr. 1408/71 ingevoerde beginsel te ontwijken en via simpele classificatie verdragsbepalingen die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen, daaraan te onttrekken.

71.      Op de principiële vervanging van de tussen de lidstaten gesloten bilaterale verdragen door verordening nr. 1408/71 bestaan evenwel verscheidene uitzonderingen, waarvan ik slechts de voor de onderhavige zaak relevante zal noemen.

72.      Om te beginnen heeft het Hof op basis van de bepalingen van het EG-Verdrag de toepassing van de regel van artikel 6 van verordening nr. 1408/71 beperkt tot situaties waarin de betrokken werknemers geen aanspraak kunnen maken op verworven rechten op handhaving van gunstigere bepalingen van een verdrag dat verbindend is voor twee lidstaten en is gesloten vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1408/71 of vóór de toetreding van een van de betrokken lidstaten tot de Gemeenschappen, en de betrokken werknemer zijn recht van vrij verkeer op een van deze data heeft uitgeoefend.(44)

73.      Het in artikel 6 van verordening nr. 1408/71 voorziene beginsel blijft daarentegen onverlet en in overeenstemming met de bepalingen van het EG-Verdrag wanneer de werknemer of zelfstandige zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend na de inwerkingtreding van deze verordening, dus op een moment waarop het bilaterale verdrag inzake sociale zekerheid reeds door deze verordening was vervangen, ook indien de toepassing van dat verdrag voor de verzekerde gunstiger zou zijn geweest.(45)

74.      Op grond van deze tweedeling, waaraan mijns inziens niet hoeft te worden getornd, zou Derouin geen beroep kunnen doen op de bepalingen van het belastingverdrag die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen, omdat vaststaat dat hij zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend na de inwerkingtreding van deze verordening, hetgeen wordt bevestigd door het feit dat, zoals ter terechtzitting is gepreciseerd, de bijdragen waarvan Urssaf betaling eist, betrekking hebben op diverse perioden tussen 2000 en 2005.

75.      Vervolgens zou in de onderhavige zaak, zoals de gemachtigde van de Commissie ter terechtzitting heeft aangegeven, artikel 8 van verordening nr. 1408/71 van belang kunnen zijn, waarvan, zoals bekend, het eerste lid in afwijking van het eerdergenoemde artikel 6 bepaalt dat twee of meer lidstaten onderling „overeenkomsten welke op de beginselen en de geest van [de] verordening berusten” kunnen sluiten.(46)

76.      Hoewel artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1408/71 slechts betrekking heeft op „nieuwe” overeenkomsten, dat wil zeggen na de inwerkingtreding ervan gesloten overeenkomsten(47), is het mijns inziens namelijk niet onredelijk deze aan de lidstaten verleende mogelijkheid uit te breiden tot internationale overeenkomsten die, al zijn ze op een ander terrein dan dat van de sociale zekerheid en vóór de inwerkingtreding van de verordening gesloten, bepalingen bevatten waarvan de nieuwheid en/of de wijzingen die erin zijn aangebracht in het kader van de verdragsbetrekkingen van de lidstaten, ertoe leiden dat deze bepalingen binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen. Deze bepalingen zouden, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft opgemerkt, evenwel altijd gebaseerd moeten zijn op de beginselen en de geest van verordening nr. 1408/71. Ze zouden ook aan de in het tweede lid van artikel 8 van deze verordening gestelde formele eisen moeten voldoen, volgens welke de overeenkomstsluitende lidstaten overeenkomstig artikel 97, lid 1, van verordening nr. 1408/71 kennis moeten geven van de betrokken overeenkomsten.(48)

77.      Het lijdt echter geen twijfel dat van de bepalingen van het belastingverdrag die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen, geen kennis is gegeven, ook niet na de eerdergenoemde arresten Commissie/Frankrijk, waarin het Hof heeft geoordeeld dat de CSG en de CRDS binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen, ondanks het fiscale karakter dat ze volgens het Franse nationale recht hebben.

78.      Verordening nr. 1408/71 lijkt zich dus ertegen te verzetten dat de Franse Republiek op grond van de bepalingen van het belastingverdrag die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, het gedeelte van de door Derouin verkregen inkomsten uit zijn in het Verenigd Koninkrijk als zelfstandige uitgeoefende beroepswerkzaamheden niet betrekt in de berekeningsgrondslag van de CSG en de CRDS, aldus afwijkend van artikel 14 quinquies, lid 1.

79.      Mijns inziens impliceert deze vaststelling niet dat de lidstaat waarvan de wetgeving overeenkomstig verordening nr. 1408/71 toepasselijk is, het gevaar loopt inbreuk te maken op de bepalingen van het EG-Verdrag vanwege het feit dat de nationale maatregelen die de in artikel 14 quinquies, lid 1, van deze verordening voorziene verplichting uitvoeren, de uitoefening van een van de verkeersvrijheden van dit Verdrag hinderen.

80.      Zoals het Hof heeft gepreciseerd, biedt het EG-Verdrag een werknemer namelijk niet de garantie dat de uitbreiding van zijn werkzaamheden naar meer dan één lidstaat neutraal is voor de sociale zekerheid. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidswetgevingen van de lidstaten kan een dergelijke uitbreiding naargelang het geval voor de werknemer meer of minder voordelig of nadelig uitvallen. Een nationale socialezekerheidswetgeving blijft aldus, zelfs wanneer de toepassing ervan minder gunstig is, in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 39 EG en 43 EG indien zij a) de betrokken werknemer niet benadeelt ten opzichte van degenen die al hun werkzaamheden uitoefenen in de lidstaat waar zij van toepassing is, of ten opzichte van diegenen die reeds voordien daaronder vielen, en b) niet zonder meer ertoe leidt dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat er een prestatie tegenover staat.(49)

81.      Door de in artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 voorziene verplichting toe te passen op alle door Derouin verkregen inkomsten benadelen de Franse autoriteiten hem niet ten opzichte van de zelfstandigen die al hun beroepswerkzaamheden op het Franse grondgebied uitoefenen en over al hun beroepsinkomsten uit die werkzaamheden onderworpen zijn aan de binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallende heffingen. Overigens leidt de heffing van de CSG en de CRDS over het gedeelte van Derouins inkomsten uit het Verenigd Koninkrijk evenmin ertoe dat hij deze bijdragen moet betalen zonder dat er een prestatie tegenover staat. Ook al geeft de betaling van deze bijdragen geen recht op een rechtstreekse en identificeerbare tegenprestatie in de vorm van sociale uitkeringen(50), dekt zowel de CSG als de CRDS overeenkomstig het beginsel van solidariteit waarop deze heffingen berusten, namelijk de financieringsbehoeften en de verplichtingen van de Franse sociale zekerheid, die anders waarschijnlijk hadden moeten worden gecompenseerd door ofwel verhoging van de socialezekerheidsbijdragen ofwel verlaging van de socialezekerheidsuitkeringen.(51)

82.      Aanvaarding van een andere oplossing dan de in punt 78 hierboven genoemde brengt in een situatie als die van het hoofdgeding mijns inziens het reële risico mee dat een bres wordt geslagen in de in artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 „voor de toepassing van de [vastgestelde] [socialezekerheids]wetgeving” voorziene gelijke behandeling van alle zelfstandigen die werkzaam zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat. Buiten de afwijkingen die uitdrukkelijk in de verordening zijn voorzien, heeft de gemeenschapswetgever mijns inziens een dergelijke bres niet beoogd. Zoals beschreven in de punten 79 tot en met 81 hierboven, lijkt zij evenmin te worden vereist door artikel 43 EG.

83.      Voorts zou het toestaan van een dergelijke afwijking erop neerkomen dat de uitlegging van artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 afhangt van de specifieke kenmerken van de concrete gevallen die aan het Hof worden voorgelegd, en zou het Hof de voorwaarden moeten aangeven waaronder deze afwijking geldt, en in voorkomend geval deze voorwaarden preciseren naar gelang van de bij hem aangebrachte zaken.

84.      Afgezien van de zojuist uiteengezette juridische bezwaren is het mijns inziens niet opportuun een dergelijke richting in te slaan.

85.      Indien het Hof evenwel mocht besluiten de analyse in deze conclusie niet te volgen, zou mijns inziens de draagwijdte van een op een verdrag teruggaande afwijking van de verplichting van artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 moeten worden beperkt tot de gevallen waarin de beginselen en de geest van deze verordening niet worden aangetast. Dit zou dus betekenen dat een dergelijke afwijking met name wordt toegestaan wanneer in de eerste plaats het beginsel van slechts één toepasselijke wetgeving wordt geëerbiedigd, in de tweede plaats die afwijking niet tot gevolg heeft dat personen op wie die wetgeving van toepassing is, buiten de werkingssfeer van de als toepasselijk aangewezen wetgeving op het gebied van sociale zekerheid vallen(52), en in de derde plaats die afwijking niet meebrengt dat de betrokken werknemer of zelfstandige geen enkele socialezekerheidsbescherming geniet(53) of minder bescherming geniet dan de bescherming die hem normaal gesproken op grond van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving wordt geboden. Mijns inziens is het om redenen van rechtszekerheid en transparantie ook van belang dat een dergelijke op een verdrag teruggaande afwijking voldoet aan de formele eisen inzake kennisgeving van artikel 8, lid 2, van verordening nr. 1408/71.

86.      Na dit alles ben ik van mening dat artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat beroepsinkomsten uit als zelfstandige uitgeoefende werkzaamheden, die worden verworven in een andere lidstaat dan die waarvan de socialezekerheidswetgeving toepasselijk is, moeten worden betrokken in de berekeningsgrondslag van bijdragen als de CSG en de CRDS, die worden geheven over de inkomsten uit arbeid en de vervangende inkomsten en die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, ook wanneer de betrokken lidstaten, in casu de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk, zijn gebonden door de bepalingen van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen, zonder dat aan de voorwaarden van artikel 8 van verordening nr. 1408/71 is voldaan.

VI – Conclusie

87.      Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vraag van het Tribunal des affaires sociales de Paris als volgt te beantwoorden:

„Artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 en verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998, moet aldus worden uitgelegd, dat beroepsinkomsten uit als zelfstandige uitgeoefende werkzaamheden, die worden verworven in een andere lidstaat dan die waarvan de socialezekerheidswetgeving toepasselijk is, moeten worden betrokken in de berekeningsgrondslag van bijdragen als de algemene sociale bijdrage en de bijdrage ter vereffening van de sociale schuld, die worden geheven over de inkomsten uit arbeid en de vervangende inkomsten en die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, ook wanneer de betrokken lidstaten zijn gebonden door de bepalingen van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting inzake belastingen naar inkomen, zoals het tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland gesloten verdrag van 22 mei 1968 tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen van het inkomen, zonder dat aan de voorwaarden van artikel 8 van verordening nr. 1408/71 is voldaan.”


1 – Oorspronkelijke taal: Frans.


2 – PB 1997, L 28, blz. 1.


3 – PB L 209, blz. 1.


4 – Ik merk op dat verordening nr. 1408/71 (formeel) is vervangen door verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1, gerectificeerd in PB L 200, blz. 1), die op 20 mei 2004 in werking is getreden. Laatstgenoemde verordening is overeenkomstig artikel 91 ervan evenwel pas van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de toepassingsverordening ervan; op de datum van deze conclusie is de interinstitutionele wetgevingsprocedure nog lopende, op basis van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, ingediend door de Commissie op 31 januari 2006 [(COM)2006, 16 def.]. Op de onderhavige zaak is dus uitsluitend verordening nr. 1408/71 van toepassing.


5 – JORF van 30 december 1990, blz. 16367.


6 – Voor de werkloosheidsuitkeringen geldt evenwel momenteel een tarief van 6,2 % en voor de ouderdoms- en invaliditeitspensioenen een tarief van 6,6 %.


7 – Volgens artikel L. 135-1 van de code heeft dit fonds, dat is opgericht in de vorm van een nationale openbare instelling van administratieve aard, tot taak de lasten te dragen van de niet op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomsuitkeringen die in het kader van de nationale solidariteit worden verleend.


8 – Volgens de bepalingen van wet nr. 2004-626 van 30 juni 2004 betreffende de solidariteit voor de zelfstandigheid van ouderen en gehandicapten, JORF van 1 juli 2004, blz. 11944. De Caisse nationale de solidarité pour l’autonomie, een nationale openbare instelling van administratieve aard, heeft tot taak bij te dragen in de financiering van het behoud van de zelfstandigheid van ouderen en gehandicapten.


9 – JORF van 25 januari 1996, blz. 1226.


10 – JORF van 25 november 1969. De tekst van dit verdrag is te raadplegen via: http://www2.impots.gouv.fr/conventions_fiscales/ru68.htm.


11 – Zie met name arrest van 9 maart 2006, Piatkowski (C-493/04, Jurispr. blz. I-2369, punt 21).


12 – Zie met name arresten van 5 mei 1977, Perenboom (102/76, Jurispr. blz. 815, punt 13); 29 juni 1994, Aldewereld (C-60/93, Jurispr. blz. I-2991, punt 26), en 8 maart 2001, Commissie/Duitsland (C-68/99, Jurispr. blz. I-1865, punt 25).


13 – Volgens vaste rechtspraak blijven de lidstaten, afgezien van bepaalde gemeenschapshandelingen die niet relevant zijn voor onze zaak [richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225, blz. 6), het verdrag 90/436/EEG van 23 juli 1990 ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (PB L 225, blz. 10) en richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (PB L 157, blz. 38)], namelijk bevoegd op het gebied van de directe belastingen, met name wat de afschaffing of het voorkomen van dubbele belasting door het sluiten van overeenkomsten betreft [zie met name arresten van 12 mei 1998, Gilly (C-336/96, Jurispr. blz. I-2793, punten 24 en 30), en 12 december 2006, Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation (C-374/04, Jurispr. blz. I-11673, punt 52)].


14 – Zie in die zin arrest Piatkowski, reeds aangehaald (punten 24, 27 en 28).


15 – Aldus de door de Franse regering gebruikte uitdrukking die is overgenomen in de motivering van het arrest van 15 februari 2000, Commissie/Frankrijk (C-34/98, Jurispr. blz. I-995, punt 25) (CRDS), en het arrest Commissie/Frankrijk (C-169/98, Jurispr. blz. I-1049, punt 23) (CSG).


16 – Reeds aangehaalde arresten C-34/98 (punten 34-36) en C-169/98 (punten 32-34).


17 – Arrest van 16 januari 2007 (C-265/05, Jurispr. blz. I-347). In dit arrest werd aan het Hof de vraag voorgelegd of een aanvullende ouderdomsuitkering, die slechts wordt betaald aan Franse ingezetenen die een minimumleeftijd hebben bereikt en die is vermeld in bijlage II bis bij verordening nr. 1408/71, moest worden aangemerkt als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 4, lid 2 bis, van deze verordening, in welk geval een niet-ingezeten aanvrager er geen recht op had, dan wel niet als zodanig kon worden aangemerkt, in welk geval zij moest worden betaald aan degenen die aan het leeftijdsvereiste voldeden overeenkomstig artikel 19, lid 1, van verordening nr. 1408/71, ongeacht de woonstaat (volgens de zogenoemde regel van „exporteerbaarheid” van de prestaties). Om na te gaan of deze prestatie al dan niet op premie- of bijdrageheffing was gebaseerd, heeft het Hof conform zijn rechtspraak de daadwerkelijke financieringswijze van deze prestatie onderzocht, namelijk of deze financiering direct of indirect door sociale bijdragen dan wel door overheidsmiddelen geschiedde. Omdat de betrokken prestatie uit het Fonds de solidarité vieillesse wordt gefinancierd, dat, zoals gezegd, begunstigde is van de opbrengst van de CSG die wordt geheven over de inkomsten uit arbeid en de vervangende inkomsten, moest, zoals het Hof in punt 40 van het arrest had opgemerkt, worden „nagegaan” of de CSG als een socialezekerheidsbijdrage dan wel als overheidsmiddelen zonder de kenmerken van een dergelijke bijdrage moest worden aangemerkt. Na te hebben gewezen op de belangrijkste motivering van de aangehaalde arresten Commissie/Frankrijk heeft het Hof na een aantal overwegingen inzake met name het feit dat de financiering van de ouderdomsuitkering niet uitsluitend voortkwam uit de CSG, maar eveneens uit heffingen waarvan de kwalificatie als belasting niet werd betwist, in punt 52 van het arrest geoordeeld dat „zelfs indien wordt aangenomen dat het deel van de [CSG] dat over de inkomsten uit arbeid en de vervangende inkomsten wordt geheven, als een bijdrage veeleer dan als een financiering uit overheidsmiddelen moet worden aangemerkt, het verband tussen deze bijdrage en de aanvullende uitkering niet voldoende identificeerbaar is om deze uitkering als een op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie te kunnen aanmerken” (cursivering van mij). In het licht van dit punt van het arrest kan moeilijk een definitieve conclusie over de kwalificatie van de CSG als socialezekerheidsbijdrage worden getrokken. Dit arrest bevestigt echter wel dat de CSG wel degelijk binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt.


18 – Zie in die zin arresten van 19 januari 2006, Bouanich (C-265/04, Jurispr. blz. I-923, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 14 december 2006, Denkavit Internationaal en Denkavit France (C-170/05, Jurispr. blz. I-11949, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook punten 46 en 47 van mijn conclusie van 29 maart 2007 in zaak C-298/05, Columbus Container Services (momenteel aanhangig).


19 – De Franse regering ontkent namelijk niet dat zij bevoegd is om dergelijke bijdragen evenals elke socialezekerheidspremie te heffen over de inkomsten van Derouin uit het Verenigd Koninkrijk op basis van objectieve criteria. Deze benadering lijkt in de omstandigheden van het hoofdgeding correct. Zie ook arrest van 18 juli 2006, Nikula (C-50/05, Jurispr. blz. I-7029, punt 31), in het geval van een lidstaat die sociale premies heft over alle inkomsten van een ingezetene die is aangesloten bij de sociale verzekering in die lidstaat, die afkomstig zijn uit pensioenen die zowel in die staat als in een andere lidstaat worden uitgekeerd.


20 – Zie met name in die zin arrest van 19 maart 2002, Hervein e.a. (C-393/99 en C-394/99, Jurispr. blz. I-2829, punt 52), en arrest Piatkowski, reeds aangehaald (punt 20).


21 – Arrest Piatkowski, reeds aangehaald (punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


22 – Reeds aangehaald (punt 26).


23 – Idem (punt 31).


24 – Ibid (punt 24). Zie ook arrest Piatkowski, reeds aangehaald (punt 33).


25 – Arrest Nikula, reeds aangehaald (punt 33). Zie ook in dezelfde zin arrest van 15 juni 2000, Sehrer (C-302/98, Jurispr. blz. I-4585, punt 36).


26 – Arrest van 26 mei 2005 (C-249/04, Jurispr. blz. I-4535).


27 – Cursivering van mij.


28 – Zie punt 68 van de conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 30 april 1998 in de zaak Terhoeve (arrest van 26 januari 1999, C-18/95, Jurispr. blz. I-345); punt 41 van zijn conclusie van 8 februari 2000 in de zaak die heeft geleid tot het arrest Sehrer, reeds aangehaald; punt 24 van zijn conclusie van 24 oktober 2000 in de zaak die heeft geleid tot het arrest Commissie/Duitsland (C-68/99, Jurispr. blz. I-1865), en punt 55 van de conclusie van advocaat- generaal Jacobs van 5 april 2001 in de zaken C-393/99 en C-394/99 die hebben geleid tot het arrest Hervein e.a., reeds aangehaald. Zie ook punt 20 van de conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 2 februari 1994 in de zaak Van Poucke (arrest van 24 maart 1994, C-71/93, Jurispr. blz. I-1101).


29 – Blijkens punt 15 van het arrest Allard leek de aard van deze bijdrage, net als de CSG en de CRDS in de onderhavige zaak, litigieus omdat de nationale rechter van mening was dat een dergelijke bijdrage meer weg had van „een soort crisisbelasting” dan van een sociale bijdrage die binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt.


30 – Arrest Allard, reeds aangehaald (punten 18 en 20).


31 – Idem, punten 21 en 22.


32 – Punt 23 (cursivering van mij).


33 – Punt 24 (cursivering van mij).


34 – Ik merk op dat punt 24 van het arrest Van Poucke, reeds aangehaald, waarnaar punt 21 van het arrest Allard verwijst, het hier bekritiseerde ontbrekende zinsdeel wel noemt.


35 – Ik merk voor zover nodig op dat deze uitlegging is overgenomen in artikel 13, lid 5, van verordening nr. 883/2004, reeds aangehaald, op grond waarvan degenen die hun werkzaamheden in twee of meer lidstaten verrichten worden beschouwd alsof zij hun werkzaamheden in loondienst en hun werkzaamheden anders dan in loondienst volledig verrichtten in de lidstaat waarvan de wetgeving is vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 van dit artikel 13 en daar al hun inkomsten verkregen.


36 – Reeds aangehaald arrest (punt 60) (cursivering van mij).


37 – Laatstgenoemde precisering komt uit het arrest Piatkowski, reeds aangehaald (punten 27-29). Hoewel verordening nr. 1408/71 dubbele premieheffing over dezelfde inkomsten verbiedt, is in de gevallen bedoeld in bijlage VII van verordening nr. 1408/71 op de verzekerde de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar hij werkzaamheden in loondienst uitoefent, voor die werkzaamheden, en de wetgeving van de lidstaat waar hij werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, voor de werkzaamheden anders dan in loondienst.


38 – Zie in die zin arrest Allard, reeds aangehaald (punt 31).


39 – Ibidem (punten 28-32 en punt 2 van het dictum).


40 – Zie met name arresten van 14 februari 1995, Schumacker (C-279/93, Jurispr. blz. I-225, punt 21); 16 juli 1998, ICI (C-264/96, Jurispr. blz. I-4695, punt 19); 6 juni 2000, Verkooijen (C-35/98, Jurispr. blz. I-4071, punt 32), en 15 januari 2002, Gottardo (C-55/00, Jurispr. blz. I-413, punt 32).


41 – Punt 84 van mijn conclusie in de zaak Columbus Container Services, reeds aangehaald.


42 – Zie met name arresten van 12 december 2002, De Groot (C-385/00, Jurispr. blz. I-11819, punten 93 en 94), en 3 oktober 2006, FKP Scorpio Konzertproduktionen (C-290/04, Jurispr. blz. I-9461, punt 55).


43 – Arrest van 2 augustus 1993, Grana-Novoa (C-23/92, Jurispr. blz. I-4505, punt 15).


44 – Zie met name arresten van 7 februari 1991, Rönfeldt (C-227/89, Jurispr. blz. I-323, punten 27-29); 5 februari 2002, Kaske (C-277/99, Jurispr. blz. I-1261, punten 27 en 28), en 24 september 2002, Martínez Domínguez e.a. (C-471/99, Jurispr. blz. I-7835, punten 28-30).


45 – Arrest van 9 november 1995, Thévenon (C-475/93, Jurispr. blz. I-3813, punten 26 en 28). In deze zaak werd de bilaterale overeenkomst in 1950 gesloten. Zie ook arresten van 9 oktober 1997, Naranjo Arjona e.a. (C-31/96C-33/96, Jurispr. blz. I-5501, punt 26), en 17 december 1998, Grajera Rodríguez (C-153/97, Jurispr. blz. I-8645, punt 28). Ik wijs erop dat al deze rechtspraak in wezen is overgenomen in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 883/2004, reeds aangehaald.


46 – Ik merk op dat deze afwijking is overgenomen in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 883/2004, reeds aangehaald.


47 – Arrest Grana-Novoa, reeds aangehaald (punt 22), en arrest van 28 april 1994, Hoorn (C-305/92, Jurispr. blz. I-1525, punt 19).


48 – Een dergelijke verplichting tot kennisgeving is ook opgenomen in artikel 9, lid 1, van verordening nr. 883/2004, reeds aangehaald.


49 – Zie in die zin reeds aangehaalde arresten Hervein e.a. (punt 51) en Piatkowski (punt 34).


50 – Reeds aangehaalde arresten Commissie/Frankrijk C-34/98, punt 39, en C-169/98, punt 37.


51 – Zie punten 9 en 26 van de conclusie van advocaat-generaal La Pergola in de zaken C-34/98 en C-169/98, Commissie/Frankrijk, alsook punt 36 van arrest Commissie/Frankrijk (C-169/98), reeds aangehaald.


52 – Zie arrest van 3 mei 1990, Kits van Heijningen (C-2/89, Jurispr. blz. I-1755, punt 20).


53 – Zie arrest Kits van Heijningen, reeds aangehaald (punt 12); arresten van 11 juni 1998, Kuusijärvi (C-275/96, Jurispr. blz. I-3419 punt 28), en 7 juli 2005, Van Pommeren-Bourgondiën (C-227/03, Jurispr. blz. I-6101, punt 34).