ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
21 februari 2013 (*)
„Directe levensverzekering – Jaarlijkse taks op verzekeringsverrichtingen – Richtlijn 2002/83/EG – Artikelen 1, lid 1, sub g, en 50 – Begrip ,lidstaat van verbintenis’– In Nederland gevestigde verzekeringsonderneming – Verzekeringnemer die verzekeringsovereenkomst in Nederland sluit en na afsluiten van overeenkomst zijn gewone verblijfplaats naar België overbrengt – Vrij verrichten van diensten”
In zaak C-243/11,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) bij beslissing van 6 mei 2011, ingekomen bij het Hof op 20 mei 2011, in de procedure
RVS Levensverzekeringen NV
tegen
Belgische Staat,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet, M. Ilešič, E. Levits (rapporteur) en J.-J. Kasel, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 juni 2012,
gelet op de opmerkingen van:
– RVS Levensverzekeringen NV, vertegenwoordigd door S. Lodewijckx en A. Claes, advocaten,
– de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en J.-C. Halleux als gemachtigden,
– de Estse regering, vertegenwoordigd door M. Linntam als gemachtigde,
– de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Yerrell, K.-P. Wojcik en F. Wilman als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 september 2012,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1, lid 1, sub g, en 50 van richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB L 345, blz. 1) en van de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU.
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen RVS Levensverzekeringen NV (hierna: „RVS”) en de Belgische Staat over de betaling van de jaarlijkse taks op levensverzekeringsovereenkomsten.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 Richtlijn 2002/83 is met ingang van 1 november 2012 ingetrokken door richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335, blz. 1). Toch is richtlijn 2002/83 nog van toepassing op het hoofdgeding.
4 In punt 3 van de considerans van richtlijn 2002/83 wordt verklaard:
„De interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf dient zowel uit het oogpunt van de vrijheid van vestiging in de lidstaten als uit dat van het aldaar vrij verrichten van diensten te worden voltooid, opdat het voor verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben, gemakkelijker wordt gemaakt in de Gemeenschap verbintenissen aan te gaan en aan de verzekeringnemers de mogelijkheid wordt geboden om niet alleen op in hun land gevestigde verzekeraars een beroep te doen, maar ook op verzekeraars die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben en in andere lidstaten zijn gevestigd.”
5 Punt 13 van de considerans van deze richtlijn luidt:
„Om praktische redenen moet bij het omschrijven van dienstverrichting rekening worden gehouden met enerzijds de vestiging van de verzekeraar en anderzijds de plaats van verbintenis. Derhalve moet eveneens een omschrijving worden gegeven van verbintenis. [...]”
6 Punt 55 van de considerans van richtlijn 2002/83 bepaalt:
„De verzekeringsverrichtingen zijn in sommige lidstaten niet onderworpen aan enige vorm van indirecte belasting, terwijl in de meeste lidstaten bijzondere heffingen en andere vormen van belasting van toepassing zijn. Deze heffingen en belastingen in de lidstaten waar zij gelden, verschillen qua structuur en tarieven aanzienlijk. Voorkomen moet worden dat de bestaande verschillen ernstige concurrentiedistorsies tussen de lidstaten met zich brengen op het gebied van verzekeringdiensten. Onder voorbehoud van een latere harmonisatie kan de toepassing van de belastingregeling en van de andere heffingen van de lidstaat waar de verbintenis is aangegaan, een dergelijk bezwaar ondervangen en het is de taak van de lidstaten de nadere regels voor het innen van deze heffingen en belastingen vast te stellen.”
7 In artikel 1, lid 1, van deze richtlijn wordt bepaald:
„In deze richtlijn wordt verstaan onder:
[...]
d) ,verbintenis’: een verbintenis die wordt geconcretiseerd in de vorm van een verzekering of verrichting als bedoeld in artikel 2;
[...]
g) ,lidstaat van de verbintenis’: de lidstaat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, de lidstaat waar zich de vestiging van deze rechtspersoon bevindt waarop de overeenkomst betrekking heeft;
h) ,lidstaat van dienstverrichting’: de lidstaat van de verbintenis wanneer de verbintenis wordt aangegaan door een in een andere lidstaat gevestigde verzekeringsonderneming of bijkantoor;
[...]”
8 Artikel 32 van deze richtlijn luidt:
„1. Het recht dat van toepassing is op de overeenkomsten met betrekking tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden is het recht van de lidstaat van de verbintenis. Indien zulks volgens het recht van deze staat mogelijk is, kunnen de partijen evenwel het recht van een ander land kiezen.
2. Wanneer de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is en zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die waarvan hij onderdaan is, kunnen de partijen het recht kiezen van de lidstaat waarvan hij onderdaan is.
[...]”
9 Artikel 36 van richtlijn 2002/83, met als opschrift „Informatie aan verzekeringnemers”, bepaalt:
„1. Vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst dienen aan de verzekeringnemer ten minste de in bijlage III, onder A, vermelde gegevens te worden medegedeeld.
2. De verzekeringnemer dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te worden ingelicht over elke wijziging van de in bijlage III, onder B, vermelde gegevens.
[...]”
10 Artikel 41 van deze richtlijn, met als opschrift „Vrijheid van dienstverrichting: voorafgaande kennisgeving aan de lidstaat van herkomst”, luidt:
„Elke verzekeringsonderneming die voornemens is haar werkzaamheden voor het eerst in het kader van het vrij verrichten van diensten in één of meer lidstaten uit te oefenen, is gehouden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan vooraf in kennis te stellen, met opgave van de aard van de verbintenissen die zij voornemens is aan te gaan.”
11 Onder titel IV, „Bepalingen ten aanzien van het recht tot vrije vestiging en ten aanzien van de vrijheid van dienstverrichting”, bepaalt artikel 50 van richtlijn 2002/83, met als opschrift „Belastingen en heffingen op premies”:
„1. Onverminderd een latere harmonisatie is elke verzekeringsovereenkomst uitsluitend onderworpen aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies die bestaan in de lidstaat van de verbintenis [...].
2. Het recht dat krachtens artikel 32 op de overeenkomst van toepassing is, is niet van invloed op de belastingregeling die van toepassing is.
3. Behoudens een latere harmonisatie past elke lidstaat op de verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied verbintenissen aangaan, zijn nationale bepalingen toe betreffende de maatregelen met het oog op de inning van de verschuldigde indirecte belastingen en parafiscale heffingen in de zin van lid 1.”
Belgisch recht
12 Artikel 173 van het Wetboek diverse rechten en taksen (hierna: „WDRT”) bepaalt:
„De verzekeringsverrichtingen zijn onderworpen aan een jaarlijkse taks wanneer het risico in België is gelegen.
Het risico van de verzekeringsverrichting wordt geacht in België gelegen te zijn indien de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats in België heeft, of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, indien de vestiging van deze rechtspersoon waarop de overeenkomst betrekking heeft zich in België bevindt.
[...]
Onder vestiging, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan de hoofdvestiging van de rechtspersoon en elke andere duurzame aanwezigheid van die rechtspersoon in welke vorm ook.”
13 Artikel 175/3 WDRT luidt:
„De taks wordt verminderd tot 1,10 pct. voor de verrichtingen van levensverzekeringen, ook indien deze met een beleggingsfonds verbonden zijn, en de vestigingen van lijfrenten of tijdelijke renten, wanneer ze worden aangegaan door natuurlijke personen.
Het begrip levensverzekering duidt op de personenverzekeringen tot uitkering van een vast bedrag, waarbij het zich voordoen van het verzekerde voorval alleen afhankelijk is van de menselijke levensduur.”
14 Overeenkomstig artikel 176/1 WDRT wordt de invorderbare taks berekend op het totaalbedrag van de premies, persoonlijke bijdragen en werkgeversbijdragen, verhoogd met de lasten, in de loop van het belastingjaar te betalen of te dragen door hetzij de verzekeringnemers, hetzij de aangeslotenen en hun werkgevers.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15 RVS is een Nederlandse verzekeringsonderneming die in België geen hoofdinrichting, agentschap, bijkantoor, vertegenwoordiger of zetel voor haar verrichtingen heeft. RVS heeft levensverzekeringen afgesloten met een aantal personen die ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst in Nederland woonden maar naderhand naar België zijn verhuisd.
16 Tussen RVS en de Belgische belastingadministratie is betwisting gerezen omtrent de vraag of de met ingang van 1 januari 2006 ingevoerde jaarlijkse taks van 1,10 % op verzekeringsverrichtingen van natuurlijke personen ook verschuldigd is op levensverzekeringsovereenkomsten die zijn gesloten bij een in Nederland gevestigde verzekeraar zonder vestiging in België wanneer de verzekeringnemer ten tijde van de ondertekening van de verzekeringsovereenkomst in Nederland woonde maar naderhand naar België is verhuisd.
17 Na overleg met de Belgische Staat heeft RVS op 29 januari 2009 een aangifte „onder alle voorbehoud” ingediend voor de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen voor de belastingjaren 2006 en 2007, waarin zij heeft aangegeven dat de verzekeringspremies voor 2006 801 178 EUR en voor 2007 702 636 EUR bedroegen. De Belgische belastingadministratie heeft daarop voor belastingjaar 2006 een heffing van 8 813 EUR en voor belastingjaar 2007 een heffing van 7 729 EUR opgelegd. RVS heeft die heffingen op 4 februari 2009 ook onder alle voorbehoud betaald.
18 Aangezien RVS van mening was dat zij deze taks niet moest betalen, heeft zij op 16 juni 2009 de belastingadministratie verzocht om teruggave; bij beslissing van 1 september 2009 is het verzoek van RVS ongegrond verklaard.
19 Op 30 april 2010 heeft RVS bij de verwijzende rechter beroep tegen deze beslissing van 1 september 2009 ingesteld.
20 In de procedure voor deze rechter zijn de partijen in het hoofdgeding het oneens over de uitlegging van de artikelen 1, lid 1, sub g, en 50 van richtlijn 2002/83, inzonderheid over de vraag of de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer moet worden bepaald op de datum waarop de verbintenis wordt aangegaan, dan wel op de datum van betaling van de verzekeringspremie.
21 Daarop heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Verzet artikel 50 van [richtlijn 2002/83] [...] zich tegen een nationale regeling zoals voorzien in artikel 173 en 175/3 [WDRT], waarbij voorzien wordt dat verzekeringsverrichtingen (waaronder levensverzekeringen) onderworpen worden aan een jaarlijkse taks, wanneer het risico in België is gelegen, met name indien de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats in België heeft, of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, indien de vestiging van deze rechtspersoon waarop de overeenkomst betrekking heeft zich in België bevindt, zonder dat rekening wordt gehouden met de verblijfplaats van de verzekeringnemer op het moment van het aangaan van de overeenkomst?
2) Verzetten de communautaire beginselen betreffende de afschaffing tussen de lidstaten van de Gemeenschap van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen en diensten, zoals deze voortvloeien uit de artikelen 49 [VWEU] en 56 [VWEU], zich tegen een nationale regeling zoals voorzien in artikel 173 en 175/3 [WDRT], waarbij voorzien wordt dat verzekeringsverrichtingen (waaronder levensverzekeringen) onderworpen worden aan een jaarlijkse taks, wanneer het risico in België is gelegen, met name indien de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats in België heeft, of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, indien de vestiging van deze rechtspersoon waarop de overeenkomst betrekking heeft zich in België bevindt, zonder dat rekening wordt gehouden met de verblijfplaats van de verzekeringnemer op het moment van het aangaan van de overeenkomst?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
22 Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 50 van richtlijn 2002/83 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat een indirecte taks heft op premies voor levensverzekeringen die zijn betaald door verzekeringnemers die natuurlijke personen zijn en hun gewone verblijfplaats in deze lidstaat hebben, wanneer deze verzekeringsovereenkomsten zijn afgesloten in een andere lidstaat waarin deze verzekeringnemers hun gewone verblijfplaats hadden ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst.
23 Overeenkomstig vaste rechtspraak moet voor de uitlegging van een bepaling van het recht van de Unie niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie met name arresten van 17 november 1983, Merck, 292/82, Jurispr. blz. 3781, punt 12; 14 juni 2001, Kvaerner, C-191/99, Jurispr. blz. I-4447, punt 30; 1 maart 2007, Schouten, C-34/05, Jurispr. blz. I-1687, punt 25, en 19 juli 2012, ebookers.com Deutschland, C-112/11, punt 12).
24 Zoals blijkt uit punt 3 van de considerans van richtlijn 2002/83, is deze richtlijn vastgesteld wegens de noodzaak om de interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf te voltooien uit het oogpunt van zowel de vrijheid van vestiging als de vrijheid van dienstverrichting in de lidstaten, opdat het voor verzekeringsondernemingen met zetel binnen de Unie gemakkelijker wordt binnen de Unie verbintenissen aan te gaan en verzekeringnemers de mogelijkheid krijgen om niet alleen op in hun lidstaat gevestigde verzekeraars een beroep te doen, maar ook op verzekeraars die hun hoofdkantoor in de Unie hebben en in andere lidstaten zijn gevestigd.
25 Aangezien de heffing van indirecte belastingen over levensverzekeringsverrichtingen op het niveau van de Unie momenteel niet is geharmoniseerd, zoals ook in punt 55 van de considerans van richtlijn 2002/83 is vastgesteld, onderwerpen sommige lidstaten verzekeringsverrichtingen aan geen enkele vorm van indirecte belasting, terwijl in andere lidstaten daarop bijzondere heffingen en andere vormen van belasting van toepassing zijn, waarvan de structuur en het tarief aanzienlijk verschillen.
26 Uit datzelfde punt van de considerans blijkt dat de Uniewetgever met richtlijn 2002/83 ernaar heeft gestreefd te voorkomen dat de bestaande verschillen ernstige concurrentiedistorsies tussen de lidstaten op het gebied van verzekeringsdiensten met zich meebrengen, en van mening was dat onder voorbehoud van een latere harmonisatie de toepassing van de belastingregeling en van andere heffingen van de lidstaat waar de verbintenis is aangegaan, een dergelijk bezwaar kan ondervangen.
27 Bijgevolg bepaalt artikel 50 van richtlijn 2002/83, dat valt onder titel IV met de bepalingen ten aanzien van het recht tot vrije vestiging en ten aanzien van de vrijheid van dienstverrichting, in lid 1 dat onverminderd een latere harmonisatie elke verzekeringsovereenkomst uitsluitend onderworpen is aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies die bestaan in de lidstaat van de verbintenis. De lidstaat van de verbintenis is in artikel 1, lid 1, sub g, van deze richtlijn omschreven als de lidstaat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft wanneer de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is.
28 In deze context voeren RVS en de Estse regering in wezen aan dat artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1, sub g, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaat van de verbintenis de lidstaat is waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats heeft ten tijde van het sluiten van de levensverzekeringsovereenkomst, en deze lidstaat van de verbintenis niet wijzigt wanneer deze verzekeringnemer naar een andere lidstaat verhuist met behoud van zijn levensverzekeringsovereenkomst. Zij zijn, in een dergelijke situatie, voorstander van wat zij een „statische” uitlegging van het begrip „lidstaat van de verbintenis” noemen.
29 De Belgische regering en de Oostenrijkse regering alsmede de Europese Commissie zijn daarentegen van mening dat de lidstaat van de verbintenis wordt bepaald op de datum van betaling van de verzekeringspremie waarover de belasting moet worden geheven. Deze regeringen pleiten samen met de Commissie voor wat zij een „dynamische” uitlegging van dit begrip noemen.
30 Allereerst zij in dit verband opgemerkt dat artikel 1, lid 1, sub g, van richtlijn 2002/83, met de definitie van de „lidstaat van de verbintenis” in de zin van deze richtlijn, niet voorschrijft op welke datum de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer moet worden bepaald, en evenmin preciseert of feitelijke wijzigingen van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst van invloed kunnen zijn op de definitie van de lidstaat van de verbintenis.
31 Artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 preciseert evenmin dat rekening moet worden gehouden met de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer op de datum waarop de verzekeringsovereenkomst is afgesloten, en bepaalt ook geen andere vaste datum aan de hand waarvan moet worden uitgemaakt welke lidstaat bevoegd is om gedurende de gehele looptijd van de verzekeringsovereenkomst deze overeenkomst aan indirecte belastingen en parafiscale heffingen te onderwerpen, ook al wijzigt de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer in de loop van de verzekeringsovereenkomst.
32 Op basis van een analyse van de bewoordingen van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1, sub g, ervan, kan immers enkel worden vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer het relevante criterium is aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt welke lidstaat bevoegd is om een verzekeringsovereenkomst aan indirecte belastingen en parafiscale heffingen op de verzekeringspremies te onderwerpen.
33 Zoals de Commissie terecht opmerkt, is de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer van nature uit een criterium dat kan veranderen, meer bepaald tijdens een langlopend contract zoals een levensverzekeringsovereenkomst.
34 De „dynamische” uitlegging van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 vindt bijgevolg steun in de bewoordingen ervan, aangezien voor dat criterium wordt gekozen en niet wordt verwezen naar de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer ten tijde van het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst of naar een andere relevante vaste datum.
35 Vervolgens moet met betrekking tot de algemene systematiek van richtlijn 2002/83 in de eerste plaats worden vastgesteld dat uit de analyse van artikel 50, lid 3, van deze richtlijn volgt dat de tot belastingheffing bevoegde lidstaat zijn nationale bepalingen toepast betreffende de maatregelen met het oog op de inning van de verschuldigde indirecte belastingen en betrokken heffingen. Op basis van deze regel kan evenwel niet worden uitgemaakt hoe deze bevoegde lidstaat moet worden bepaald.
36 Anders dan RVS aanvoert, kan uit het gebruik, in een aantal taalversies van deze bepaling zoals de Franse en de Nederlandse taalversie, van de woorden „verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied verbintenissen aangaan” tot aanduiding van de ondernemingen waarop de bevoegde lidstaat deze maatregelen toepast, immers niet worden opgemaakt dat de heffingsbevoegdheid wordt bepaald aan de hand van de datum waarop de verzekeringsovereenkomst is ondertekend.
37 Afgezien van het feit dat de bewoordingen in deze taalversies voor velerlei interpretatie vatbaar zijn aangezien zij zowel op de ondertekening van de verzekeringsovereenkomst kunnen duiden als op de plaats waar de verbintenissen zijn gelegen, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 40 van haar conclusie, weerleggen andere taalversies, zoals de Engelse taalversie, de door RVS voorgestane lezing. In deze taalversie, waarin het duidelijk gaat over de ondernemingen die in een bepaalde lidstaat gelegen verbintenissen dekken, wordt immers niet verwezen naar het afsluiten of de ondertekening van de verzekeringsovereenkomst.
38 In de tweede plaats moet met betrekking tot artikel 32, lid 1, van richtlijn 2002/83, waarop RVS en de Estse regering zich beroepen en dat bepaalt dat het recht dat van toepassing is op de overeenkomsten met betrekking tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden het recht van de lidstaat van de verbintenis is, worden vastgesteld dat ook al kan deze bepaling inderdaad aldus worden uitgelegd dat het toepasselijke recht niet wijzigt wanneer de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats verplaatst, dit niet betekent dat een dergelijke uitlegging ook opgaat voor artikel 50, lid 1, van deze richtlijn.
39 Ten eerste wordt, zoals is opgemerkt in punt 30 van het onderhavige arrest, in de definitie van de „lidstaat van de verbintenis” van artikel 1, lid 1, sub g, van richtlijn 2002/83 niet aangegeven aan welke relevante datum de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer moet worden gerelateerd. Bijgevolg kan het begrip „lidstaat van de verbintenis”, zoals de advocaat-generaal in punt 43 van haar conclusie heeft opgemerkt, verschillend worden bepaald naargelang van de bepaling waarin het wordt gebruikt, aangezien de relevante datum niet in de definitie van dat begrip is opgenomen.
40 Ten tweede bepaalt artikel 50, lid 2, van richtlijn 2002/83 dat het recht dat krachtens artikel 32 van deze richtlijn van toepassing is, niet van invloed is op de toepasselijke belastingregeling, hetgeen aantoont, zoals de advocaat-generaal in punt 45 van haar conclusie heeft opgemerkt, dat het toepasselijke recht en de toepasselijke belastingregeling van elkaar onafhankelijk zijn.
41 In de derde plaats voert de Estse regering aan dat artikel 41 van richtlijn 2002/83, dat bepaalt dat elke verzekeringsonderneming die voornemens is haar werkzaamheden voor het eerst in het kader van het vrij verrichten van diensten in één of meer lidstaten uit te oefenen, gehouden is de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan vooraf in kennis te stellen, met opgave van de aard van de risico’s en van de verbintenissen die zij voornemens is aan te gaan, in de weg staat aan een „dynamische” uitlegging van het begrip „lidstaat van de verbintenis”. Wanneer voor de bepaling van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer de datum van betaling van de verzekeringspremie relevant is, kan immers een situatie ontstaan waarin de verzekeringsonderneming, zonder zich daarvan bewust te zijn en zonder de toezichthoudende instantie daarvan in kennis te hebben gesteld, haar werkzaamheden in het kader van het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst uitoefent.
42 In dit verband zij opgemerkt dat als gevolg van de omstandigheid dat de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer is overgebracht naar een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging van de verzekeringsonderneming waarmee de levensverzekeringsovereenkomst is afgesloten, een situatie als die in het hoofdgeding onder de bepalingen inzake de vrijheid van dienstverrichting kan vallen, welke belastingregeling ook op deze overeenkomst van toepassing is. Opdat een beroep kan worden gedaan op de bepalingen van het VWEU inzake de vrijheid van dienstverrichting, volstaat het immers dat diensten ten behoeve van onderdanen van een lidstaat worden verricht op het grondgebied van een andere lidstaat (zie in die zin arrest van 28 oktober 1999, Vestergaard, C-55/98, Jurispr. blz. I-7641, punt 18).
43 Richtlijn 2002/83 definieert in artikel 1, lid 1, sub h, ook het begrip „lidstaat van dienstverrichting” als de lidstaat van de verbintenis wanneer de verbintenis wordt aangegaan door een in een andere lidstaat gevestigde verzekeringsonderneming. Uit punt 13 van de considerans van deze richtlijn blijkt dat om praktische redenen bij de omschrijving van de dienstverrichting rekening is gehouden met enerzijds de vestiging van de verzekeringsonderneming en anderzijds de plaats van de verbintenis.
44 Het antwoord op de vraag in hoeverre de uit artikel 41 van richtlijn 2002/83 voortvloeiende verplichtingen gelden voor een verzekeringsonderneming die een overeenkomst heeft gesloten met een verzekeringnemer wiens gewone verblijfplaats in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging van deze verzekeraar is gelegen doordat de verzekeringnemer in de loop van de overeenkomst deze verblijfplaats heeft gewijzigd, vloeit voort uit de uitlegging van dat artikel 41, gelezen in samenhang met de in het vorige punt genoemde bepalingen, maar maakt geen verschil uit wanneer moet worden bepaald welke lidstaat heffingsbevoegd is in de zin van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83.
45 In de vierde plaats dient te worden vastgesteld dat het feit dat aan de verzekeringnemer overeenkomstig bijlage III, punt A, van richtlijn 2002/83, waarnaar artikel 36, lid 1, verwijst, vóór de sluiting van de overeenkomst is meegedeeld welke belastingregeling op het type polis van toepassing is, maar hij daarover niet hoeft te worden geïnformeerd gedurende de looptijd van de verzekeringsovereenkomst, zoals blijkt uit bijlage III, punt B, van richtlijn 2002/83, waarnaar artikel 36, lid 2, verwijst, niet betekent dat de „dynamische” uitlegging van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 van de hand moet worden gewezen.
46 Vaststaat immers dat bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Unie een lidstaat te allen tijde een indirecte heffing op verzekeringsverrichtingen kan invoeren of afschaffen, of het tarief of de belastbare grondslag ervan kan wijzigen. Artikel 36, lid 2, van richtlijn 2002/83 en bijlage III, punt B, ervan schrijven evenmin voor dat een dergelijke wijziging in de belastingregeling van eenzelfde lidstaat aan de verzekeringnemer moet worden meegedeeld. Ook al wordt aan artikel 50, lid 1, van deze richtlijn een „statische” uitlegging gegeven, de verzekeringnemer kan derhalve worden geconfronteerd met een wezenlijke wijziging van de aanvankelijk op de verzekeringsovereenkomst toepasselijke belastingregeling, zonder dat de verzekeringsonderneming verplicht is hem dergelijke wijzigingen mee te delen.
47 Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de bewoordingen van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 en de uitlegging ervan in samenhang met andere bepalingen van deze richtlijn zich tot zowel de ene als de andere uitlegging van deze bepaling lenen, en dat de draagwijdte ervan dus dient te worden afgebakend, hoofdzakelijk in het licht van de met deze bepaling en met richtlijn 2002/83 in haar geheel nagestreefde doelstellingen.
48 Door te bepalen dat elke verzekeringsovereenkomst uitsluitend onderworpen is aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies die bestaan in de lidstaat van de verbintenis, heeft artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 tot doel de heffingsbevoegdheid ter zake van levensverzekeringspremies toe te kennen aan één bepaalde lidstaat teneinde aldus dubbele heffingen op deze premies te vermijden.
49 Hoewel volgens de rechtspraak van het Hof deze bevoegdheid zo veel mogelijk moet worden toegekend op basis van een materieel en objectief criterium (zie in die zin arrest Kvaerner, reeds aangehaald, punt 52), wijst niets erop dat de volgens dat criterium gedane bevoegdheidstoekenning tijdens de gehele duur van de overeenkomst ongewijzigd moet blijven.
50 Het in richtlijn 2002/83 gekozen criterium impliceert dat de bevoegdheid van een lidstaat om indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies te heffen ervan afhangt of tussen het grondgebied van die lidstaat en de verzekeringnemer een band bestaat, die wordt gevormd door diens gewone verblijfplaats.
51 De „statische” uitlegging van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 zou tot gevolg hebben dat een band die bestond op de datum van ondertekening van de verzekeringsovereenkomst, de bovenhand krijgt over een actuele band die bestaat op de datum van betaling van de verzekeringspremies.
52 Zoals zowel RVS als de Belgische regering heeft aangevoerd, is voor indirecte belastingen op verzekeringspremies het belastbare feit evenwel niet het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst maar de betaling van de verzekeringspremies.
53 Daaruit volgt dat de ter zake van de verzekeringspremies heffingsbevoegde lidstaat de lidstaat moet zijn met het grondgebied waarvan de verzekeringnemer op de datum van betaling van deze premies een band heeft in vorm van zijn gewone verblijfplaats, en dat aan artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 de „dynamische” uitlegging moet worden gegeven.
54 Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door de noodzaak om bij elke betaling van de verzekeringspremie de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer te bepalen.
55 Zelfs als de andere uitlegging wordt gevolgd, volgens welke de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer slechts éénmaal wordt bepaald, namelijk op de datum van ondertekening van de verzekeringsovereenkomst, zou er immers telkens nadat de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, op de datum van betaling van de verzekeringspremie moeten worden uitgemaakt waar zijn gewone verblijfplaats was gelegen op de datum van het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst.
56 Voor langlopende overeenkomsten, zoals levensverzekeringsovereenkomsten in de meeste gevallen, kan het echter moeilijker zijn om het bewijs van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer op de datum van het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst te leveren dan om zijn actuele situatie te bewijzen.
57 Voorts dient artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 te worden onderzocht in het licht van zijn doelstelling die erin bestaat dat wordt voorkomen dat de bestaande verschillen tussen de in de verschillende lidstaten geldende belastingregelingen concurrentiedistorsies op het gebied van verzekeringsdiensten tussen de lidstaten met zich meebrengen.
58 Door de heffingsbevoegdheid ter zake van verzekeringspremies te relateren aan de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer, beoogt richtlijn 2002/83 te waarborgen dat het voor een verzekeringnemer beschikbare aanbod van levensverzekeringsovereenkomsten aan dezelfde belastingregeling onderworpen is, ongeacht de lidstaat van vestiging van de verzekeringsonderneming, en dat de keuze van levensverzekeraar bijgevolg niet wordt beïnvloed door overwegingen in verband met de belasting op deze premies. Aldus worden verzekeringsondernemingen bevoordeeld noch benadeeld door een gunstigere of minder gunstige belastingregeling in hun lidstaat van herkomst en kunnen zij op voet van gelijkheid de concurrentiestrijd aangaan met verzekeringsondernemingen die gevestigd zijn in de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer.
59 Alleen de „dynamische” uitlegging van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 maakt het echter mogelijk deze gelijkheid te waarborgen en concurrentiedistorsies te voorkomen door te waarborgen dat dezelfde belastingregeling geldt voor zowel een lopend contract als een eventueel nieuw contract.
60 Zoals de advocaat-generaal in de punten 67 en 70 van haar conclusie heeft opgemerkt, bestaat er concurrentie tussen lopende verzekeringsovereenkomsten en verzekeringsovereenkomsten die eventueel bij een andere verzekeringsonderneming worden afgesloten, wanneer het gaat om verzekeringnemers die van verzekeringsonderneming veranderen, ook al is deze concurrentie beperkter dan de concurrentie die speelt bij het aanbod van nieuwe verzekeringsovereenkomsten. De mogelijkheid om na wijziging van de lidstaat van de gewone verblijfplaats het voordeel te houden van de belastingregeling van de lidstaat waar de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats had ten tijde van het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst, die gunstiger is dan de belastingregeling van de lidstaat van zijn nieuwe gewone verblijfplaats, kan de verzekeringnemer ervan afhouden van verzekeraar te veranderen. Bij een „dynamische” uitlegging van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 is er evenwel geen sprake van een dergelijke ontrading uit fiscale overwegingen.
61 Daaruit volgt dat de door artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 nagestreefde doelstellingen het mogelijk maken rekening te houden met de wijziging van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer.
62 Ook dient nog te worden nagegaan of deze uitlegging verenigbaar is met de algemene doelstelling van richtlijn 2002/83. Zoals in punt 24 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, streeft deze richtlijn naar de voltooiing van de interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf zowel uit het oogpunt van de vrijheid van vestiging als uit het oogpunt van het vrij verrichten van diensten in de lidstaten, opdat het voor verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Unie hebben, gemakkelijker wordt gemaakt in de Unie verbintenissen aan te gaan en de verzekeringnemers de mogelijkheid wordt geboden om niet alleen op in hun lidstaat gevestigde verzekeraars een beroep te doen, maar ook op verzekeraars die hun hoofdkantoor in de Unie hebben en in een andere lidstaat zijn gevestigd.
63 Aangezien de vraag of artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 „statisch” dan wel „dynamisch” moet worden uitgelegd, rijst wanneer de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer ten tijde van de ondertekening van de verzekeringsovereenkomst verschilt van de lidstaat van de gewone verblijfplaats op de datum van betaling van de verzekeringspremie en de verzekeringsonderneming gevestigd is of voorheen gevestigd was in een andere lidstaat dan de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer, moet de uitlegging van deze bepaling worden onderzocht uit het oogpunt van de vrijheid van dienstverrichting.
64 Weliswaar levert de wijziging van de op de verzekeringsovereenkomst toepasselijke belastingregeling als gevolg van het feit dat de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats verplaatst naar een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging van de verzekeringsonderneming waarmee deze overeenkomst is afgesloten, een extra last voor de verzekeringsonderneming op aangezien zij zich over verschillende belastingregels moet informeren en deze moet toepassen, hoewel het mogelijk is dat zij niet ervoor heeft gekozen in deze lidstaat verzekeringsdiensten te verrichten.
65 Toch moet voor ogen worden gehouden, zoals in punt 46 van het onderhavige arrest is opgemerkt, dat bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Unie een lidstaat te allen tijde een indirecte belasting op verzekeringsverrichtingen kan invoeren of afschaffen, of het tarief of de belastbare grondslag ervan kan wijzigen. Bijgevolg kunnen, ook al wordt aan artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 een „statische” uitlegging gegeven, de verzekeringsondernemingen geconfronteerd worden met een situatie waarin nieuwe belastingregels toepasselijk zijn op de door hen geïnde verzekeringspremies zonder dat de ter zake van verzekeringspremies heffingsbevoegde lidstaat is gewijzigd.
66 Aangaande het argument dat RVS en de Estse regering aanvoeren, betreffende de extra kosten en administratieve moeilijkheden als gevolg van de noodzaak om zich gedurende de gehele looptijd van de verzekeringsovereenkomst te informeren over de lidstaat waarin de gewone verblijfplaats van de verzekeringnemer is gelegen en over de in die lidstaat geldende belastingregeling, dient te worden opgemerkt, ten eerste, dat de verzekeringnemer in de regel zijn verzekeraar inlicht ingeval hij verhuist, of dat althans in de overeenkomst kan worden bedongen. Ten tweede geldt de verplichting om zich te informeren over de geldende wetgeving evenzeer bij een „statische” als bij een „dynamische” uitlegging van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83. Ingeval de verzekeringsdienst wordt verricht in het kader van de vrijheid van dienstverrichting en zowel de verzekeringsonderneming als de verzekeringnemer de lidstaat van dienstverrichting heeft verlaten, kan de „statische” uitlegging van deze bepaling bovendien een verzekeringsonderneming ertoe verplichten zich op de hoogte te houden van de belastingregeling van een lidstaat waarmee zijzelf noch de verzekeringnemer nog enige band heeft.
67 Het gevaar – waarop de Estse regering wijst – dat de verzekeringsovereenkomst wordt opgezegd ingeval de verzekeringnemer naar een andere lidstaat verhuist dan de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats op de datum van het afsluiten van de overeenkomst, gesteld dat een dergelijk gevaar bestaat, vloeit niet rechtstreeks voort uit de „dynamische” uitlegging van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 maar uit een toekomstige en hypothetische handeling van de verzekeringsonderneming en bijgevolg moet worden aangenomen dat dit gevaar te sterk van het toeval afhangt en te indirect is om enige invloed op de uitlegging van deze bepaling te hebben.
68 Derhalve luidt de conclusie dat de „dynamische” uitlegging van artikel 50, lid 1, van richtlijn 2002/83 geschikter is om de doelstellingen van voorkoming van dubbele belasting en concurrentiedistorsies te verwezenlijken en tegelijk verenigbaar is met de algemene doelstelling van deze richtlijn, die erin bestaat de interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf te voltooien, met name uit het oogpunt van de vrijheid van dienstverrichting.
69 Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 50 van richtlijn 2002/83 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een lidstaat een indirecte taks heft op levensverzekeringspremies die zijn betaald door verzekeringnemers die natuurlijke personen zijn en hun gewone verblijfplaats in deze lidstaat hebben, wanneer de betrokken verzekeringsovereenkomsten zijn afgesloten in een andere lidstaat waarin deze verzekeringnemers op de datum van het afsluiten van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hadden.
Tweede vraag
70 Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
71 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 50 van richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een lidstaat een indirecte taks heft op levensverzekeringspremies die zijn betaald door verzekeringnemers die natuurlijke personen zijn en hun gewone verblijfplaats in deze lidstaat hebben, wanneer de betrokken verzekeringsovereenkomsten zijn afgesloten in een andere lidstaat waarin deze verzekeringnemers op de datum van het afsluiten van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hadden.
ondertekeningen
* Procestaal: Nederlands.