Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

31.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 98/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 18 januari 2012 — X BV, andere partij: Staatssecretaris van Financiën

(Zaak C-24/12)

2012/C 98/23

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: X BV

Andere partij: Staatssecretaris van Financiën

Prejudiciële vragen

1)

Kan voor de toepassing van artikel 56 EG (thans: artikel 63 VWEU) de eigen LGO [landen en gebieden overzee] als derde staat worden aangemerkt, in welk geval ter zake van het kapitaalverkeer tussen een lidstaat en de eigen LGO een beroep kan worden gedaan op artikel 56 EG?

2)

a)

Moet, indien het antwoord op vraag 1) bevestigend luidt, in het onderhavige geval, waarin per 1 januari 2002 de bronheffing op deelnemingsdividenden uitgekeerd door een in Nederland gevestigde dochtervennootschap aan haar in de Nederlandse Antillen gevestigde houdstervennootschap ten opzichte van 1993 is verhoogd van 7,5 dan wel 5 percent naar 8,3 percent, voor de beantwoording van de vraag of voor de toepassing van artikel 57, lid 1, EG (thans: artikel 64, lid 1, VWEU) sprake is van een verhoging, uitsluitend acht worden geslagen op de verhoging van de Nederlandse bronheffing of moet mede in aanmerking worden genomen dat in — samenhang met de verhoging van de Nederlandse bronheffing — vanaf 1 januari 2002 door de Nederlands-Antilliaanse overheid vrijstelling wordt verleend ter zake van deelnemingsdividenden, ontvangen van een in Nederland gevestigde dochtervennootschap, terwijl voorheen die dividenden deel uitmaakten van de naar het tarief van 2,4 — 3 dan wel 5 percent belaste winst?

b)

Moeten, indien mede rekening moet worden gehouden met de door invoering van de hiervoor in 2) a. bedoelde deelnemingsvrijstelling bewerkstelligde verlaging van de belasting in de Nederlandse Antillen, voorts nog in aanmerking worden genomen Nederlands-Antilliaanse regelingen in de uitvoeringssfeer — in het onderhavige geval: de Nederlands-Antilliaanse rulingpraktijk — welke mogelijk tot gevolg hadden dat vóór 1 januari 2002 — en ook reeds in 1993 — de feitelijk verschuldigde belasting ter zake van de in Nederland gevestigde dochtervennootschap ontvangen dividenden substantieel lager was dan 8,3 percent?