Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. WATHELET

van 3 mei 2017 (1)

Zaak C-189/16

Boguslawa Zaniewicz-Dybeck

tegen

Pensionsmyndigheten

[verzoek van de Högsta förvaltningsdomstol (hoogste bestuursrechter, Zweden) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid van migrerende werknemers en hun gezinnen – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 46, lid 2 – Artikel 47, lid 1, onder d) – Artikel 50 – Gegarandeerd pensioen – Berekening van pensioenrechten – Berekeningsgrondslag – Pro-rataberekening – Theoretisch bedrag”







I.      Inleiding

1.        Deze prejudiciële verwijzing van 23 maart 2016 van de Högsta förvaltningsdomstol (hoogste bestuursrechter, Zweden), ingekomen ter griffie van het Hof op 4 april 2016, betreft de uitlegging van artikel 46, lid 2, en artikel 47, lid 1, onder d), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996(2), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006(3) (hierna: „verordening nr. 1408/71”).(4)

2.        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Zaniewicz-Dybeck en de pensioendienst over de berekening van een ouderdomspensioen in de vorm van een gegarandeerd pensioen.

3.        De verwijzende rechter wenst met name te vernemen of artikel 46, lid 2, en artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71 impliceren dat het mogelijk is om bij de berekening van het Zweedse gegarandeerde pensioen, aan in een andere lidstaat van de Europese Unie vervulde tijdvakken van verzekering een waarde toe te kennen die overeenkomt met de gemiddelde waarde van de in Zweden vervulde tijdvakken van verzekering.

II.    Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

4.        Artikel 4 van verordening nr. 1408/71, „Materiële werkingssfeer”, bepaalt:

„[...]

2.      Deze verordening is van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al of niet op premie- of bijdragebetaling berusten [...].

[...]”

5.        Titel III, „Bijzondere bepalingen met betrekking tot de verschillende soorten prestaties”, hoofdstuk 3, „Ouderdom en overlijden (pensioenen)”, van verordening nr. 1408/71 omvat de artikelen 44 tot en met 51 bis.

6.        Artikel 44 van die verordening, „Algemene bepalingen inzake de vaststelling van uitkeringen wanneer de werknemer of zelfstandige aan de wetgevingen van twee of meer lidstaten onderworpen is geweest”, luidt als volgt:

„1.      Het recht op uitkeringen van een werknemer of zelfstandige of van diens nagelaten betrekkingen wordt, zo deze werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest aan de wetgevingen van twee of meer lidstaten, overeenkomstig dit hoofdstuk vastgesteld.

[...]”

7.        Artikel 46 van die verordening, „Vaststelling van uitkeringen”, bepaalt:

„[...]

2.      Wanneer aan de bij de wetgeving van een lidstaat voor het recht op uitkeringen gestelde voorwaarden eerst is voldaan na toepassing van artikel 45 en/of artikel 40, lid 3, gelden de volgende regels:

a)      het bevoegde orgaan berekent het theoretische bedrag van de uitkering waarop de betrokkene aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering en/of wonen, welke zijn vervuld krachtens de wetgeving van de lidstaten waaraan de werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest, in de betrokken staat en krachtens de op de datum van vaststelling van de uitkering door dit orgaan toegepaste wetgeving zouden zijn vervuld. Indien het bedrag van de uitkering volgens deze wetgeving onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken, wordt dit bedrag beschouwd als het in deze alinea bedoelde theoretische bedrag;

b)      het bevoegde orgaan stelt op basis van het onder a) bedoelde theoretische bedrag vervolgens het werkelijke uitkeringsbedrag vast naar verhouding van de duur van de tijdvakken van verzekering of van wonen welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, tot de totale duur van de tijdvakken van verzekering en van wonen welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wetgeving van alle betrokken lidstaten zijn vervuld.

[...]”

8.        Artikel 47, lid 1, van verordening nr. 1408/71, „Aanvullende bepalingen ter berekening van de uitkeringen”, bepaalt:

„1.      De berekening van het in artikel 46, lid 2, bedoelde theoretische bedrag en pro-ratabedrag vindt als volgt plaats:

[...]

d)      het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van het bedrag der verdiensten, der premies of bijdragen of der verhogingen, stelt de verdiensten, de premies of bijdragen, of de verhogingen waarmede op grond van de krachtens de wetgeving van andere lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen rekening moet worden gehouden, vast op grond van het gemiddelde der verdiensten, der premies of bijdragen, of der verhogingen dat is geconstateerd over de tijdvakken van verzekering, welke krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld;

[...]”

9.        Artikel 50 van verordening nr. 1408/71, „Toekenning van een aanvulling wanneer het bedrag van de uitkeringen, verschuldigd krachtens de wetgevingen van de verschillende lidstaten, minder is dan het minimum dat is vastgesteld in de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de rechthebbende woont”, bepaalt:

„Degene die een uitkering geniet waarop dit hoofdstuk is toegepast, kan in de staat op het grondgebied waarvan hij woont en krachtens de wetgeving waarvan hem een uitkering verschuldigd is, geen lagere uitkering ontvangen dan de minimumuitkering welke door de wetgeving is vastgesteld voor een tijdvak van verzekering of van wonen, dat gelijk is aan de gezamenlijke tijdvakken welke overeenkomstig de voorgaande artikelen voor de vaststelling van zijn uitkering in aanmerking zijn genomen. Het bevoegde orgaan van deze staat betaalt hem, in voorkomend geval, gedurende de gehele tijd dat hij op het grondgebied van deze staat woont een aanvullend bedrag uit dat gelijk is aan het verschil tussen de som van de krachtens dit hoofdstuk verschuldigde uitkeringen en het bedrag van de minimumuitkering.”

B.      Zweeds recht

10.      Het Zweedse pensioenstelsel bestaat uit verschillende delen. De onderhavige zaak betreft het algemene ouderdomspensioen in de vorm van het evenredige pensioen, het aanvullende pensioen en het gegarandeerde pensioen.

11.      Het evenredige pensioen en het aanvullende pensioen zijn inkomensgerelateerde pensioenen. Zij zijn op arbeid gebaseerde uitkeringen die voornamelijk worden gefinancierd uit premies of bijdragen.

12.      Het gegarandeerde pensioen is een op de woonplaats gebaseerde uitkering die wordt gefinancierd uit belastingen. Het heeft tot doel te komen tot een nieuwe basisbescherming voor personen met een laag of geen inkomen. Volgens de verwijzende rechter is dit pensioen, dat wordt vastgesteld naargelang van de andere pensioeninkomsten, naar zijn aard een sociale uitkering. Het wordt bijgevolg stapsgewijs verlaagd, rekening houdend met het evenredige pensioen, het aanvullende pensioen en bepaalde andere uitkeringen. Wie inkomsten uit de hiervoor genoemde pensioenen en uitkeringen boven een bepaald bedrag heeft, ontvangt geen gegarandeerd pensioen.

13.      De nationale bepalingen inzake het gegarandeerde pensioen die relevant zijn voor de onderhavige zaak, zijn die van lag (1998:702) om garantipension [wet (1998:702) betreffende het gegarandeerde pensioen], die is vervangen door de socialförsakringsbalk [wet (2010:110) betreffende het wetboek sociale zekerheid; hierna: „SFB”].

14.      De verwijzende rechter geeft aan dat hoofdstuk 67, § 15, SFB „bepaalt dat het gegarandeerde pensioen [...] moet worden berekend op basis van het inkomensgerelateerde ouderdomspensioen waarop de verzekerde voor dezelfde jaren recht heeft, met de wijzigingen en verhogingen die in een aantal bepalingen zijn aangegeven [hoofdstuk 67, §§ 16 tot en met 20, SFB] (berekeningsgrondslag)”.(5)

15.      Het basisbedrag van het gegarandeerde pensioen is vastgesteld in hoofdstuk 2, § 7, SFB. Dit bedrag wordt geïndexeerd op basis van het algemene prijsniveau. In het in casu relevante jaar bedroeg het 39 400 SEK.

16.      Om tot het definitieve bedrag van het gegarandeerde pensioen te komen worden op het basisbedrag de verhogingen en verminderingen van hoofdstuk 67, §§ 23 en 24, SFB toegepast.

17.      Het gegarandeerde pensioen wordt uitgekeerd aan wie de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en een tijdvak van verzekering van ten minste drie jaar heeft vervuld. Voor de bepaling van het tijdvak van verzekering wordt voorts rekening gehouden met de tijd dat iemand in Zweden heeft gewoond. Hoofdstuk 67, § 25, SFB bepaalt dat voor wie zich voor het gegarandeerde pensioen niet kan beroepen op een tijdvak van verzekering van 40 jaar, alle met het in de §§ 21 tot en met 24 vermelde basisbedrag verband houdende bedragen moeten worden verminderd naar evenredigheid van het quotiënt van het tijdvak van verzekering gedeeld door 40 (pro-rataberekening).

18.      De Försäkringskassa (nationaal verzekeringsfonds, Zweden), die voorheen bepaalde vragen inzake ouderdomspensioenen behandelde, gaf in zijn interne richtsnoeren (standpunt nr. 2 van 2007; hierna „richtsnoeren”) aan dat „[b]ij een pro-rataberekening van met name het gegarandeerde pensioen in de vorm van een ouderdomspensioen uitgekeerd aan een in 1938 of daarna geboren persoon, [...] het nationaal verzekeringsfonds bij de berekening van het theoretische bedrag aan elk in andere betrokken lidstaten vervuld tijdvak van verzekering een pensioenwaarde [moet] toekennen die overeenkomt met de gemiddelde pensioenwaarde van de in Zweden vervulde tijdvakken van verzekering. Sinds 1 januari 2010 is de beantwoording van alle vragen met betrekking tot het algemene ouderdomspensioen voorbehouden aan [de pensioendienst]. Het hiervoor genoemde standpunt [...] blijft voor de beslissingen van die dienst als richtsnoer dienen”.(6)

19.      Volgens de verwijzende rechter is het nationaal verzekeringsfonds het gegarandeerde pensioen na de vaststelling van de richtsnoeren gaan berekenen door aan elk in een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering een pensioenwaarde toe te kennen die overeenkomt met de gemiddelde pensioenwaarde van de in Zweden vervulde tijdvakken.

III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

20.      Zaniewicz-Dybeck, een Pools staatsburger, is geboren in 1940 en heeft Polen in 1980 verlaten om zich in Zweden te vestigen. Zij heeft gedurende 19 jaar in Polen gewerkt, heeft 24 jaar in Zweden gewoond en heeft daar gedurende 23 jaar gewerkt.

21.      Op 5 augustus 2008 heeft het nationaal verzekeringsfonds op een door Zaniewicz-Dybeck ingediend verzoek om een algemeen ouderdomspensioen beslist en bij die gelegenheid het bedrag van het gegarandeerde pensioen vastgesteld op 0 SEK.

22.      In een besluit op bezwaar van 1 september 2008 handhaafde het nationaal verzekeringsfonds zijn eerste besluit op grond dat Zaniewicz-Dybeck tijdvakken van verzekering had vervuld in zowel Zweden als Polen. Daarom was het gegarandeerde pensioen deels berekend krachtens de Zweedse nationale bepalingen en deels volgens het pro-ratabeginsel van artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71.

23.      De verwijzende rechter merkt op dat, op basis van de inkomsten van Zaniewicz-Dybeck, die 75 216 SEK bedroegen, eerst aan het Zweedse pensioen een jaarlijkse waarde van 3 134 SEK (75 216 SEK / 24) was toegekend voor de 24 verzekeringsjaren in Zweden. Dat bedrag was vervolgens vermenigvuldigd met de maximale verzekeringsduur voor het gegarandeerde pensioen, dat wil zeggen 40 jaar (3 134 SEK × 40 = 125 360 SEK). De Zweedse autoriteiten meenden daarom dat het pensioen van Zaniewicz-Dybeck te hoog was voor het uitkeren van een gegarandeerd pensioen.

24.      Zaniewicz-Dybeck heeft het besluit van het nationaal verzekeringsfonds betwist bij de Förvaltningsrätt i Stockholm (bestuursrechter in eerste aanleg Stockholm, Zweden), die vaststelde dat de door het nationaal verzekeringsfonds verrichte berekening in overeenstemming was met verordening nr. 1408/71 en het beroep heeft verworpen. Zaniewicz-Dybeck heeft tegen het vonnis van de Förvaltningsrätt i Stockholm hoger beroep ingesteld bij de Kammarrätt i Stockholm (bestuursrechter in tweede aanleg Stockholm, Zweden), die het hoger beroep heeft verworpen.

25.      Zaniewicz-Dybeck heeft daarop beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij voerde aan dat het theoretische bedrag van het gegarandeerde pensioen moest worden berekend overeenkomstig verordening nr. 1408/71, zonder toepassing van de door het nationaal verzekeringsfonds vastgestelde richtsnoeren. Volgens Zaniewicz-Dybeck is artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71 niet van toepassing op de berekening van het gegarandeerde pensioen, omdat het Zweedse gegarandeerde pensioen uitsluitend berust op de totale duur van de tijdvakken van verzekering verminderd met het vastgestelde inkomensgerelateerde Zweedse pensioen. Zij wees erop dat de berekeningsmethode als voorzien in de richtsnoeren nadelig was voor een belangrijke groep immigranten uit andere Uniestaten die een aan een laag inkomen gerelateerd pensioen ontvingen.

26.      Volgens de pensioendienst geven de in een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering recht op pensioen van die lidstaat, en zou, omdat het gegarandeerde pensioen aanvullend van aard is, de berekening van het pensioen zonder toepassing van artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71 tot gevolg hebben dat de rechthebbende op pensioen die tijdvakken van verzekering in een andere lidstaat heeft vervuld, zou worden overgecompenseerd, voor zover het gegarandeerde pensioen hoger zou zijn dan dat van degene die zich niet op dergelijke tijdvakken kan beroepen.

27.      Bovendien zou, volgens die dienst, het niet toekennen van een pensioenwaarde aan in het buitenland vervulde tijdvakken van verzekering tot gevolg hebben dat aan de in het buitenland vervulde tijdvakken van verzekering een lagere waarde wordt gegeven dan die van de overeenkomstige in Zweden vervulde tijdvakken (de facto geen enkele waarde). Hij was van mening dat het onredelijk zou zijn dat het gegarandeerde pensioen, een inkomensgerelateerde basisbescherming, zou kunnen worden uitgekeerd zonder rekening te houden met de pensioenwaarde van in het buitenland vervulde pensioenjaren en de inkomensgerelateerde pensioenen die door een andere Uniestaat worden uitgekeerd. De pensioendienst wees erop dat, indien het zo te werk zou gaan, de rechthebbende op een inkomensgerelateerd pensioen dat hem door een andere Uniestaat wordt uitgekeerd, dus een hoger Zweeds gegarandeerd pensioen zou ontvangen dan een rechthebbende op pensioen die enkel verzekerd is geweest en rechten heeft opgebouwd in het kader van een Zweeds inkomensgerelateerd pensioen.

28.      De verwijzende rechter heeft ter motivering van zijn prejudiciële verzoek gepreciseerd dat „het Hof in het arrest van 22 oktober 1998, Conti (C-143/97, EU:C:1998:501), heeft vastgesteld dat nationale bepalingen inzake vermindering niet aan de in verordening nr. 1408/71 gestelde voorwaarden en toepassingsbeperkingen kunnen worden onttrokken door ze aan te merken als bepalingen inzake berekening. Een nationale regel moet als bepaling inzake vermindering worden aangemerkt, indien de daarbij opgelegde berekening tot gevolg heeft dat het bedrag van het pensioen waarop betrokkene aanspraak kan maken wordt verminderd doordat hij een uitkering in een andere lidstaat geniet (punten 24 en 25).”(7) Hij voegde daaraan toe dat „Zweden uit dit arrest heeft geconcludeerd dat de [...] vermindering van het gegarandeerde pensioen die rekening houdt met het inkomensgerelateerde ouderdomspensioen niet moet worden beschouwd als een regel voor berekening, maar als een regel voor vermindering voor de toepassing van verordening nr. 1408/71 [...]. Om die reden zijn de Zweedse autoriteiten de regels zodanig gaan toepassen dat het gegarandeerde pensioen niet wordt verminderd met het door een andere [Uniestaat] uitgekeerde pensioen. In plaats daarvan worden de pensioenrechten voor wie zowel in Zweden als in andere [Uniestaten] heeft gewerkt pro rata berekend.”(8)

29.      De verwijzende rechter merkt op dat na de vaststelling van de richtsnoeren(9) is overgegaan tot het berekenen van het gegarandeerde pensioen door aan ieder in een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering een pensioenwaarde toe te kennen die overeenkomt met de gemiddelde pensioenwaarde van de in Zweden vervulde verzekeringstijdvakken.

30.      Volgens de verwijzende rechter rijst in casu de vraag of artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71 op het onderhavige geval moet worden toegepast en, zo ja, of het mogelijk is om, bij de pro-rataberekening die krachtens artikel 46, lid 2, van die verordening moet worden verricht, aan de in een andere Uniestaat vervulde tijdvakken van verzekering een fictieve waarde toe te kennen die overeenkomt met de gemiddelde waarde van de in Zweden vervulde tijdvakken.

31.      Daarop heeft de Högsta förvaltningsdomstol de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Betekent het bepaalde in artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71 dat, wanneer het bevoegde orgaan overeenkomstig artikel 46, lid 2, van deze verordening een pro-rataberekening verricht, het mogelijk is om, bij de berekening van het Zweedse gegarandeerde pensioen, aan in een andere lidstaat van de Unie vervulde tijdvakken van verzekering een pensioenwaarde toe te kennen die overeenkomt met de gemiddelde waarde van de in Zweden vervulde tijdvakken?

2)      Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan het bevoegde orgaan dan bij zijn berekening van het recht op een gegarandeerd pensioen rekening houden met de pensioeninkomsten die een verzekerde van een andere lidstaat van de Unie ontvangt, zonder in conflict te komen met het bepaalde in verordening nr. 1408/71?”

IV.    Procedure bij het Hof

32.      De pensioendienst, het Koninkrijk Zweden, de Tsjechische Republiek en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Zij hebben, met uitzondering van de Tsjechische Republiek, mondelinge opmerkingen gemaakt ter terechtzitting van 9 maart 2017.

V.      Analyse

A.      Inleidende opmerkingen

33.      De twee door de verwijzende rechter gestelde vragen betreffen de berekening van het Zweedse gegarandeerde pensioen en de eventuele toepassing van bepalingen van verordening nr. 1408/71.

34.      Ter beantwoording van deze vragen zij eraan herinnerd dat verordening nr. 1408/71 geen gemeenschappelijk stelsel van sociale zekerheid heeft ingevoerd, maar de verschillende nationale stelsels laat voortbestaan en uitsluitend de coördinatie ervan beoogt. Volgens vaste rechtspraak blijven de lidstaten derhalve bevoegd om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten. Bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Unie staat het derhalve elke lidstaat vrij met name de voorwaarden vast te stellen waaronder recht op uitkeringen bestaat. Bij de uitoefening van die bevoegdheid dienen de lidstaten niettemin het Unierecht in acht te nemen en, in het bijzonder, de bepalingen van het VWEU betreffende de vrijheid van elke burger van de Unie om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.(10)

35.      In dit verband moet worden opgemerkt dat verordening nr. 1408/71 de lidstaten niet verplicht te voorzien in een minimumouderdomsuitkering als het Zweedse gegarandeerde pensioen. Het is echter vaste rechtspraak dat verordening nr. 1408/71 weliswaar veronderstelt dat „niet elke wettelijke regeling noodzakelijkerwijs [...] minimumuitkeringen als bedoeld [in de Zweedse wettelijke regeling] kent”(11), maar wel op die uitkeringen van toepassing is(12) wanneer zij in een nationale wettelijke regeling zijn voorzien.

36.      Voorts zij eraan herinnerd dat het gegarandeerde pensioen wordt berekend door op het basisbedrag van hoofdstuk 2, § 7, SFB de verhogingen en verminderingen van hoofdstuk 67, §§ 23 en 24, SFB toe te passen. Uit het bij het Hof ingediende dossier blijkt dat die verhogingen en verminderingen tot doel hebben om met name rekening te houden met de persoonlijke situatie(13) en de andere pensioeninkomsten van de betrokkene. Daaruit volgt dat het gegarandeerde pensioen geen vast bedrag is en dat de berekening ervan varieert naargelang van de specifieke omstandigheden van de betrokkene. Niettegenstaande het variabele bedrag ervan, dat 0 SEK kan bedragen indien de inkomsten van de betrokkene te hoog zijn, is het doel(14) van het gegarandeerde pensioen een basisinkomen te verzekeren voor wie een laag beroeps- en aanvullend pensioen ontvangt.(15) Omdat het nodig is de betrokken minimumuitkering te kwalificeren, ben ik van mening dat zij een niet op premie- of bijdragebetaling gebaseerde uitkering bij ouderdom vormt als bedoeld in artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1408/71 en dat de rechten van de ontvanger in dit geval, volgens artikel 44 van deze verordening, moeten worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van titel III, hoofdstuk 3, ervan, en in het bijzonder overeenkomstig de artikelen 46 en 51 bis.(16)

37.      Ik wijs erop dat het Koninkrijk Zweden ter terechtzitting van 9 maart 2017 heeft benadrukt dat het gegarandeerde pensioen deel uitmaakt van het algemene pensioen. Anders dan het Koninkrijk Zweden lijkt te stellen vormt het gegarandeerde pensioen mijns inziens echter geen uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 4, lid 1, onder c), van verordening nr. 1408/71. Aangezien het gegarandeerde pensioen uit belastingen wordt gefinancierd(17), wordt het niet berekend op basis van eigen bijdragen van de rechthebbenden en de duur van hun aansluiting bij het verzekeringsstelsel.(18) Bovendien blijkt uit de bepalingen inzake toekenning van het gegarandeerde pensioen dat het niet alleen wordt uitgekeerd aan rechthebbenden op een beroeps- en/of aanvullend pensioen.(19) Het gegarandeerde pensioen wordt immers uitgekeerd aan wie de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en een verzekeringstijdvak van ten minste drie jaar heeft vervuld, waarbij rekening wordt gehouden met de verblijfsduur in Zweden en eventuele andere pensioeninkomsten van de betrokkene.

38.      Het Koninkrijk Zweden heeft voorts het bestaan vermeld van een andere ouderdomsuitkering voor het garanderen van een minimum voor levensonderhoud. Laatstgenoemde uitkering lijkt mij, onder voorbehoud van beoordeling door de verwijzende rechter, in casu niet aan de orde. Zij valt bovendien onder artikel 4, lid 2 bis, van verordening nr. 1408/71, dat betrekking heeft op „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties waarop wetgeving van toepassing is die [...] kenmerken heeft van zowel [...] socialezekerheidswetgeving als van de bijstand” en die zijn opgesomd in bijlage II bis bij de verordening, te weten „[b]ijstandsuitkering voor bejaarden (wet 2001:853)”.(20)

39.      Hoe dan ook, uit de arresten van 22 april 1993, Levatino (C-65/92, EU:C:1993:149, punt 21), en 24 september 1998, Stinco en Panfilo (C-132/96, EU:C:1998:427, punten 19-21), blijkt dat artikel 46, lid 2, en artikel 50 van verordening nr. 1408/71 van toepassing zijn op de uitkeringen als bedoeld in artikel 4, lid 2, en artikel 4, lid 2 bis, van die verordening.

B.      Prejudiciële vragen

1.      Eerste vraag

40.      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, wanneer het bevoegde orgaan overeenkomstig artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71 een pro-rataberekening van het Zweedse gegarandeerde pensioen verricht, het mogelijk is om, overeenkomstig artikel 47, lid 1, onder d), van die verordening, aan de in een andere lidstaat, in casu in Polen, vervulde tijdvakken van verzekering een pensioenwaarde toe te kennen die overeenkomt met de gemiddelde waarde van de in Zweden vervulde tijdvakken van verzekering.

41.      Aangezien artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71 een aanvullende regel vormt voor de berekening van het theoretische bedrag en het pro-ratabedrag als bedoeld in artikel 46, lid 2, van die verordening en dus in het licht van laatstgenoemde bepaling moet worden uitgelegd(21), moet eerst worden nagegaan of, en zo ja, hoe artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71 van toepassing is op de berekening van het Zweedse gegarandeerde pensioen.(22)

42.      Wanneer het recht op een uitkering volgens de wetgeving van een lidstaat afhangt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, verlangt artikel 45 van verordening nr. 1408/71 dat het bevoegde orgaan van die lidstaat, waarvan de wetgeving de verkrijging, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, rekening houdt met de krachtens de wetgeving van elke lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, alsof deze tijdvakken krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving waren vervuld. Anders gezegd, de in de verschillende lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering moeten worden samengeteld.(23)

43.      In dat geval is artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71 van toepassing. Dat bepaalt dat het bevoegde orgaan het theoretische bedrag van de uitkering waarop de betrokkene aanspraak kan maken, berekent alsof alle tijdvakken van arbeid die hij in verschillende lidstaten heeft vervuld, in de lidstaat van het bevoegde orgaan waren vervuld.

44.      Vervolgens stelt het bevoegde orgaan, overeenkomstig artikel 46, lid 2, onder b), van verordening nr. 1408/71 het werkelijke uitkeringsbedrag vast op basis van het theoretische bedrag naar verhouding van de duur van de tijdvakken van verzekering en/of wonen in de lidstaat van het bevoegde orgaan, tot de totale duur van de in de verschillende lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering en/of wonen.(24)

45.      Uit het bij het Hof ingediende dossier blijkt dat het nationaal verzekeringsfonds, om vast te stellen of Zaniewicz-Dybeck, die tijdvakken van verzekering en/of wonen had vervuld in Polen en in Zweden, recht had op het Zweedse gegarandeerde pensioen, overeenkomstig hoofdstuk 67, § 25, SFB en de richtsnoeren een proratiseringsmethodiek heeft toegepast („pro-rataberekening” genoemd)(25) op het bedrag van de Zweedse inkomensgerelateerde pensioenen(26) (evenredig en aanvullend) (te weten een bedrag van 75 216 SEK).(27) Die berekening resulteerde in een veel hoger bedrag dan het laatstgenoemde (te weten een bedrag van 125 360 SEK)(28), dat dus ook te hoog was voor toekenning van een recht op een gegarandeerd pensioen.

46.      Deze methodiek(29) is onjuist, want het recht op het gegarandeerde Zweedse pensioen moet mijns inziens worden beoordeeld overeenkomstig de Zweedse wetgeving en artikel 50 van verordening nr. 1408/71(30), zonder toepassing van de proratiseringsmethodiek van hoofdstuk 67, § 25, SFB en de richtsnoeren.

47.      Aangezien verordening nr. 1408/71 niet eist dat de lidstaten voorzien in minimumouderdomsuitkeringen als het gegarandeerde Zweedse pensioen, bevat niet noodzakelijk elke wetgeving die minimumuitkeringen. Het zou dus moeilijk te begrijpen zijn dat artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71 specifieke en gedetailleerde regels oplegt voor de berekening van die minimumuitkering.(31)

48.      Daarentegen moet het overeenkomstig de nationale wetgeving berekende bedrag van het Zweedse gegarandeerde pensioen(32) krachtens artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71(33) in aanmerking worden genomen voor de berekening van het Zweedse inkomensgerelateerde pensioen, zonder toepassing van de proratiseringsmethodiek van hoofdstuk 67, § 25, SFB en de richtsnoeren.

49.      Benadrukt moet worden dat het Hof in punt 21 van het arrest van 24 september 1998, Stinco en Panfilo (C-132/96, EU:C:1998:427)(34), voor recht heeft verklaard dat „een door de wetgeving van een lidstaat gewaarborgde minimumuitkering in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van het theoretische bedrag bedoeld in artikel 46, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71”.(35)

50.      Uit de arresten van 24 september 1998, Stinco en Panfilo (C-132/96, EU:C:1998:427, punt 22), en 21 juli 2005, Koschitzki (C-30/04, EU:C:2005:492, punt 23), blijkt immers duidelijk dat het bevoegde orgaan krachtens artikel 46, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 voor de vaststelling van het theoretische bedrag van het pensioen op basis waarvan het pro-ratapensioen wordt berekend, een aanvulling tot het bij de nationale wetgeving bepaalde gegarandeerde of minimumpensioen in aanmerking moet nemen.

51.      De krachtens artikel 46, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 te verrichten berekening heeft tot doel „de werknemer het maximale theoretische bedrag te verzekeren waarop hij aanspraak zou kunnen maken indien hij al zijn verzekeringstijdvakken in de betrokken lidstaat had vervuld”.(36)

52.      Indien derhalve het theoretische bedrag van het pensioen dat als basis dient voor de berekening van het pro-ratapensioen, waarop Zaniewicz-Dybeck recht zou hebben als zij gedurende haar gehele werkzame leven in Zweden had gewerkt lager is dan het bedrag van het overeenkomstig de Zweedse wettelijke regeling berekende gegarandeerde pensioen, moet het theoretische bedrag worden aangevuld tot het bedrag van het gegarandeerde pensioen.

53.      Aangezien het Zweedse inkomensgerelateerde pensioen berust op „het bedrag der verdiensten, der premies of bijdragen, of der verhogingen”, ben ik van mening dat uit de bewoordingen van artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71, een dwingende bepaling, duidelijk blijkt dat het bevoegde orgaan(37), bij de berekening overeenkomstig artikel 46, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 van het theoretische bedrag van het pensioen dat als basis dient voor de berekening van het pro-ratapensioen, het bedrag van de verdiensten, premies of bijdragen, of verhogingen die uit hoofde van de krachtens de wetgeving van andere lidstaten(38) vervulde tijdvakken van verzekering en/of wonen in aanmerking moeten worden genomen, moet vaststellen op basis van het bedrag van de verdiensten, premies of bijdragen, of verhogingen dat is bepaald voor de tijdvakken van verzekering en/of wonen die zijn vervuld krachtens de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving(39). De toepassing van artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71 verzekert immers dat de betrokken berekeningsbasis voor de migrerende werknemer dezelfde is als wanneer hij zijn recht op vrij verkeer niet had uitgeoefend, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld in overeenstemming met het doel van artikel 48 VWEU.(40)

54.      Bovendien is het van belang erop te wijzen dat, ten gevolge van de toepassing van de proratiseringsmethodiek van artikel 46, lid 2, onder b), van verordening nr. 1408/71, het voordeel van de eventuele aanvulling van het theoretische bedrag van het pensioen dat als basis dient voor de berekening van het pro-ratapensioen, tot het bedrag van het Zweedse gegarandeerde pensioen, strikt is beperkt tot de tijdvakken van verzekering van Zaniewicz-Dybeck in Zweden, waardoor iedere vermeende overcompensatie wordt vermeden.(41)

55.      Concluderend ben ik van mening dat het recht op een minimumouderdomsuitkering als het Zweedse gegarandeerde pensioen moet worden beoordeeld overeenkomstig de Zweedse wetgeving, zonder toepassing van de proratiseringsmethodiek van hoofdstuk 67, § 25, SFB en de richtsnoeren, en overeenkomstig artikel 50 van verordening nr. 1408/71. Het bevoegde orgaan moet bij de berekening overeenkomstig artikel 46, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 van het theoretische bedrag van het pensioen dat als basis dient voor de berekening van het pro-ratapensioen, rekening houden met een door de wetgeving van zijn lidstaat gegarandeerde minimumouderdomsuitkering, teneinde de werknemer te verzekeren van het maximale theoretische bedrag van het pensioen dat als basis voor de berekening van het pro-ratapensioen dient, waarop hij aanspraak had kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering in de betrokken staat waren vervuld. Bovendien moet het bevoegde orgaan, overeenkomstig artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71 bij de berekening van dat theoretische bedrag het bedrag van de verdiensten, premies of bijdragen, of verhogingen die uit hoofde van de krachtens de wetgeving van andere lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering en/of wonen in aanmerking moeten worden genomen, vaststellen op basis van het bedrag van de verdiensten, premies of bijdragen, of verhogingen dat is bepaald voor de tijdvakken van verzekering en/of wonen die zijn vervuld krachtens de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving.

2.      Tweede vraag

56.      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of verordening nr. 1408/71 bepaalt dat het bevoegde orgaan bij de berekening van het recht op een gegarandeerd pensioen rekening kan houden met pensioeninkomsten die een verzekerde van een andere lidstaat van de Unie ontvangt.

57.      Voor de beantwoording van die vraag moet mijns inziens worden herinnerd aan de in punt 9 van deze conclusie weergegeven titel en bewoordingen van artikel 50 van verordening nr. 1408/71.(42)

58.      In de punten 5 en 6 van het arrest van 30 november 1977, Torri (C-64/77, EU:C:1977:197), heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 50 van verordening nr. 1408/71 „ziet op de gevallen waarin de arbeidstijdvakken van de werknemer onder de wettelijke regelingen der staten waaraan hij onderworpen is geweest betrekkelijk kort zijn, zodat het totale bedrag van de door deze staten verschuldigde uitkeringen geen redelijk levenspeil bereikt”. „[T]en einde in die situatie te voorzien [...] bepaalt [dit artikel] dat, wanneer in de wettelijke regeling van de staat van verblijf een minimumuitkering is vastgesteld, de door deze staat verschuldigde uitkering wordt verhoogd met een aanvullend bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen de som van de uitkeringen verschuldigd door de verschillende staten aan welker wettelijke regelingen de werknemer onderworpen is geweest en deze minimumuitkering”.(43)

59.      Daaruit volgt dat het nationaal verzekeringsfonds bij de berekening van het recht op het Zweedse gegarandeerde pensioen, tenzij het een hoger bedrag moet uitkeren(44), krachtens artikel 50 van verordening nr. 1408/71 rekening kan houden met de pensioeninkomsten die Zaniewicz-Dybeck van een andere lidstaat ontvangt.(45) Volgens deze bepaling moet het nationaal verzekeringsfonds voorts rekening houden met alle tijdvakken van verzekering en/of wonen van Zaniewicz-Dybeck die in aanmerking zijn genomen voor de vaststelling van met name ouderdomsuitkeringen. Daaruit volgt dat rekening moet worden gehouden met de tijdvakken van verzekering en/of wonen van Zaniewicz-Dybeck in Zweden en in Polen.(46)

60.      De mogelijkheid voor het bevoegde orgaan om in een andere lidstaat ontvangen ouderdomsuitkeringen en tijdvakken van verzekering en/of wonen in aanmerking te nemen voorkomt elke vermeende overcompensatie.(47)

61.      Concluderend ben ik van mening dat artikel 50 van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat het bevoegde orgaan bij de berekening van het recht op een minimumouderdomsuitkering rekening kan houden met de pensioeninkomsten die de verzekerde van een andere lidstaat ontvangt.

VI.    Conclusie

62.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Högsta förvaltningsdomstol te beantwoorden als volgt:

„1)      Het recht op een minimumouderdomsuitkering moet worden beoordeeld overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving en artikel 50 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, zonder toepassing van de proratiseringsmethodiek van hoofdstuk 67, § 25, van lag (1998:702) om garantipension [wet (1998:702) betreffende het gegarandeerde pensioen], die is vervangen door de socialförsakringsbalk [wet (2010:110) betreffende het wetboek sociale zekerheid], en van standpunt nr. 2 van 2007 van de Försäkringskassa (nationaal verzekeringsfonds, Zweden).

Bij de berekening overeenkomstig artikel 46, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, van het theoretische bedrag van het pensioen dat als basis dient voor de berekening van het pro-ratapensioen, moet het bevoegde orgaan rekening houden met een door de wetgeving van zijn lidstaat gegarandeerde minimumouderdomsuitkering, teneinde de werknemer te verzekeren van het maximale theoretische bedrag van het pensioen dat als basis voor het pro-ratapensioen dient, waarop hij aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering in de betrokken staat waren vervuld.

Artikel 47, lid 1, onder d), van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, moet aldus worden uitgelegd dat het bevoegde orgaan bij de berekening van dat theoretische bedrag, het bedrag van de verdiensten, premies of bijdragen, of verhogingen die uit hoofde van de krachtens de wetgeving van andere lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering en/of wonen in aanmerking moeten worden genomen, moet vaststellen op basis van het bedrag van de verdiensten, premies of bijdragen, of verhogingen dat is bepaald voor de tijdvakken van verzekering en/of wonen die zijn vervuld krachtens de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving.

2)      Artikel 50 van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, moet aldus worden uitgelegd dat het bevoegde orgaan bij de berekening van het recht op een minimumouderdomsuitkering rekening kan houden met de pensioeninkomsten die de verzekerde van een andere lidstaat ontvangt.”


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


2      PB 1997, L 28, blz. 1.


3      PB 2006, L 392, blz. 1.


4      Verordening nr. 1408/71 is vervangen door verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB 2009, L 284, blz. 43; hierna: „verordening nr. 883/2004”). Laatstgenoemde verordening is, volgens artikel 91 ervan, van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringsverordening ervan. Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004 (PB 2009, L 284, blz. 1) is in werking getreden op 1 mei 2010. Aangezien het door Boguslawa Zaniewicz-Dybeck op 5 augustus 2008 ingediende verzoek om een algemeen ouderdomspensioen is behandeld door de Pensionsmyndighet (pensioendienst, Zweden) en haar gegarandeerde pensioen bij die gelegenheid is berekend op 0 Zweedse kronen (SEK), is verordening nr. 1408/71 mijns inziens ratione temporis van toepassing op het hoofdgeding. Hoe dan ook, artikel 46, lid 2, artikel 47, lid 1, onder d), en artikel 50 van verordening nr. 1408/71 komen over het geheel genomen overeen met artikel 52, lid 1, artikel 56, lid 1, onder c), en artikel 58 van verordening nr. 883/2004.


5      Zie punt 18 van het prejudiciële verzoek.


6      Zie punt 22 van het prejudiciële verzoek.


7      Zie punt 29 van het prejudiciële verzoek.


8      Zie punt 30 van het prejudiciële verzoek.


9      Zie punt 18 van deze conclusie.


10      Zie arrest van 21 februari 2013, Salgado González (C-282/11, EU:C:2013:86, punten 35-37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


11      Arrest van 30 november 1977, Torri (64/77, EU:C:1977:197, punt 7).


12      Zie in die zin arrest van 17 december 1981, Browning (22/81, EU:C:1981:316, punt 10).


13      Bijvoorbeeld zijn burgerlijke staat.


14      Volgens de verwijzende rechter is „[h]et doel [van het gegarandeerde pensioen] te komen tot een nieuwe basisbescherming voor personen met een laag of geen inkomen [...]. Dit pensioen is derhalve naar zijn aard een sociale uitkering. Het gegarandeerde pensioen wordt vastgesteld naargelang van de andere pensioeninkomsten. Het wordt derhalve stapsgewijs verlaagd, rekening houdend met het evenredige pensioen, het aanvullende pensioen en bepaalde andere uitkeringen. Wie inkomsten uit de hiervoor genoemde pensioenen en uitkeringen boven een bepaald bedrag heeft, ontvangt geen gegarandeerd pensioen.” Zie punt 3 van het prejudiciële verzoek.


15      In zijn schriftelijke opmerkingen heeft het Koninkrijk Zweden erop gewezen dat „[d]e grondslag van het Zweedse algemene pensioen is dat men het recht op zijn eigen pensioen opbouwt dankzij werk en premie- of bijdragebetaling. Om verschillende redenen heeft niet iedereen die mogelijkheid en daarom bestaat er een extra, gegarandeerd pensioen, dat deel uitmaakt van het algemene pensioen, voor wie recht op een klein Zweeds inkomensgerelateerd pensioen of helemaal geen pensioen heeft opgebouwd. Dit extra, gegarandeerde pensioen is juist een gegarandeerd bedrag dat uitsluitend wordt uitgekeerd aan wie geen recht op zijn eigen Zweedse pensioen heeft kunnen opbouwen. Bijgevolg is de uitkering ervan in die zin gekoppeld aan de inkomsten van de persoon, dat zij wordt afgetrokken van het bedrag van zijn zelf opgebouwde pensioen. [...] Indien een persoon reeds voldoende pensioeninkomsten heeft, wordt er geen gegarandeerd pensioen uitgekeerd.” Zie punt 7 van de opmerkingen van het Koninkrijk Zweden.


16      Zie arrest van 22 april 1993, Levatino (C-65/92, EU:C:1993:149, punt 21).


17      Daaruit volgt dat het niet dezelfde financieringsbronnen heeft als het beroepspensioen en het aanvullende pensioen. Zie, a contrario, arrest van 20 januari 2005, Noteboom (C-101/04, EU:C:2005:51, punt 27).


18      In punt 14 van het arrest van 5 juli 1983, Valentini (171/82, EU:C:1983:189) heeft het Hof voor recht verklaard dat „de in de artikelen 4, lid 1, onder c), en 46 van verordening nr. 1408/71 bedoelde ouderdomsuitkeringen als voornaamste kenmerk hebben dat zij het levensonderhoud moeten waarborgen van personen die op een bepaalde leeftijd hun betrekking opgeven en niet meer verplicht zijn zich ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling te houden. Bovendien gaat het stelsel van samentelling en proratisering in artikel 46 ervan uit dat deze uitkeringen in de regel worden gefinancierd door en verkregen op grond van de eigen bijdragen van de betrokkenen en worden berekend op basis van de duur van hun aansluiting bij het verzekeringsstelsel” (cursivering van mij). Zie ook arrest van 18 december 2007, Habelt e.a. (C-396/05, EU:C:2007:810, punten 66-69), over de tijdvakken van premie- of bijdragebetaling.


19      Het gegarandeerde pensioen heeft dus niet noodzakelijkerwijs dezelfde rechthebbenden als het beroepspensioen en het aanvullende pensioen. Zie, a contrario, arrest van 20 januari 2005, Noteboom (C-101/04, EU:C:2005:51, punt 27). Het gegarandeerde pensioen kan immers worden uitgekeerd aan wie geen inkomsten heeft, met name geen ouderdomspensioen. Zie in die zin punt 12 van deze conclusie.


20      Zie arrest van 29 april 2004, Skalka (C-160/02, EU:C:2004:269, punten 25 en 26). Volgens artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71 ontvangen de personen op wie deze verordening van toepassing is de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, uitsluitend op het grondgebied van de lidstaat waar zij wonen. Daaruit volgt dat die uitkeringen niet „exporteerbaar” zijn.


21      Zie naar analogie arresten van 9 oktober 1997, Naranjo Arjona e.a. (C-31/96C-33/96, EU:C:1997:475, punt 20), en 21 februari 2013, Salgado González (C-282/11, EU:C:2013:86, punt 42).


22      In punt 43 van het arrest van 21 februari 2013, Salgado González (C-282/11, EU:C:2013:86), oordeelde het Hof dat „de artikelen 46, lid 2, en 47, lid 1, van verordening nr. 1408/71 [moeten] worden uitgelegd in het licht van het doel van artikel 48 VWEU, dat met name inhoudt dat voor migrerende werknemers de uitoefening van hun recht van vrij verkeer niet tot vermindering van het bedrag van hun socialezekerheidsuitkeringen mag leiden” (cursivering van mij).


23      Daaruit volgt dat Zaniewicz-Dybeck, krachtens artikel 45 van verordening nr. 1408/71, mag vragen om samentelling van de in Polen en Zweden vervulde tijdvakken van verzekering, voor met name de opbouw van het recht op een evenredig en een aanvullend pensioen.


24      Een concreet voorbeeld van deze methodiek is gegeven in punt 5 van de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in de zaak Stinco en Panfilo (C-132/96, EU:C:1997:436), dat luidt: „Indien iemand dus 10 jaar lang in lidstaat A heeft gewerkt en 20 jaar in lidstaat B zou hij, zelfs wanneer hij volgens de wetgeving van lidstaat A geen recht op pensioen had voor een verzekeringsperiode van 10 jaar (bijvoorbeeld omdat die lidstaat eist dat aanvragers daar 15 jaar hebben gewerkt), krachtens artikel 46, lid 2, in lidstaat A recht hebben op een derde van de uitkering waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij er 30 jaar had gewerkt. De eerste stap in de hierboven beschreven procedure [dat wil zeggen de berekening van het theoretische bedrag volgens artikel 46, lid 2, onder a)] staat bekend als samentelling en de tweede stap [dat wil zeggen de berekening van het pro-ratapensioen volgens artikel 46, lid 2, onder b)] als proratisering”.


25      Zie punt 17 van deze conclusie.


26      Zie punt 23 van deze conclusie. Anders gezegd, het nationaal verzekeringsfonds heeft bij de berekening van het recht van Zaniewicz-Dybeck op het gegarandeerde pensioen geen rekening gehouden met het bedrag van het ouderdomspensioen dat haar was toegekend uit hoofde van de tijdvakken van verzekering die zij in Polen had vervuld.


27      Zie punten 17 en 18 van deze conclusie. Zie ook punt 23 van deze conclusie.


28      Zie punt 23 van deze conclusie. Het komt mij, onder voorbehoud van beoordeling door de verwijzende rechter, voor dat het nationaal verzekeringsfonds, door deze methodiek te gebruiken, als het ware een theoretisch bedrag voor het gegarandeerde pensioen van Zaniewicz-Dybeck heeft gesimuleerd. Dat herinnert aan de methodiek van samentelling en proratisering van artikel 46, lid 2, onder a) en b), van verordening nr. 1408/71.


29      Gesteld dat het gegarandeerde pensioen 100 EUR bedraagt voor een tijdvak van verzekering van 40 jaar in lidstaat A en dat X een ouderdomspensioen van 70 EUR heeft in lidstaat A (voor een tijdvak van verzekering van 20 jaar) en van 10 EUR in lidstaat B (voor een tijdvak van verzekering van 20 jaar), dan had X, overeenkomstig de methodiek van hoofdstuk 67, § 25, SFB en de richtsnoeren, voor de 40 jaar tijdvakken van verzekering in de lidstaten A en B, geen recht op een aanvulling tot het bedrag van het gegarandeerde pensioen. Volgens die methodiek zou de jaarlijkse pensioenwaarde van zijn pensioen in lidstaat A immers 3,5 EUR (70 / 20) zijn. Wanneer dit bedrag wordt vermenigvuldigd met de maximumduur van 40 jaar voor het gegarandeerde pensioen, is het bedrag dat daaruit resulteert hoger dan het gegarandeerde pensioen (te weten 3,5 × 40 = 140 EUR). Zie voor de toepassing van deze methodiek in de onderhavige zaak punt 23 van deze conclusie.


30      Zie, wat artikel 50 van verordening nr. 1408/71 betreft, punten 56-60 van deze conclusie. Dat artikel 50 geeft immers specifieke regels voor de beoordeling van het recht op pensioen en, in voorkomend geval, de berekening van een aanvulling om rechthebbenden op met name ouderdomsuitkeringen te verzekeren van een bedrag dat gelijk is aan dat van een door de woonstaat vastgestelde minimumuitkering als het Zweedse gegarandeerde pensioen. Deze bepaling houdt bovendien rekening met door andere lidstaten verschuldigde uitkeringen en de duur van de tijdvakken van verzekering en van wonen van de rechthebbende in die andere lidstaten. Zie, a contrario, de opmerkingen van de pensioendienst in de punten 26 en 27 van deze conclusie, waarin wordt gewezen op een risico van overcompensatie dat verband houdt met het ontbreken van een mogelijkheid om bij de berekening van het Zweedse gegarandeerde pensioen rekening te houden met, ten eerste, de pensioenwaarde van de in een andere lidstaat vervulde jaren van verzekering en, ten tweede, door een andere lidstaat uitgekeerde inkomensgerelateerde pensioenen.


31      Zie naar analogie arrest van 21 juli 2005, Koschitzki (C-30/04, EU:C:2005:492, punten 31 en 32).


32      Zie punt 16 van deze conclusie.


33      Zie punt 31 van het arrest van 21 juli 2005, Koschitzki (C-30/04, EU:C:2005:492), waarin het Hof voor recht heeft verklaard dat „[d]e verplichting om deze aanvulling in aanmerking te nemen [niet] impliceert [...] dat dit begrip inhoudelijk anders moet worden opgevat dan in de nationale wetgeving het geval is”.


34      Zie in die zin ook punt 23 van het arrest van 21 juli 2005, Koschitzki (C-30/04, EU:C:2005:492). Opgemerkt moet worden dat het Hof in punt 27 van het arrest van 22 april 1993, Levatino (C-65/92, EU:C:1993:149), heeft geoordeeld dat wanneer een lidstaat voorziet in uitkeringen als een gegarandeerd pensioen of een minimumpensioen, artikel 46 van toepassing is op de vaststelling van die uitkeringen. Het Hof was van oordeel dat uit de bepalingen van verordening nr. 1408/71 „blijkt van de bedoeling van de [Unie]wetgever om ouderdomsuitkeringen als het gewaarborgd inkomen die niet op premie- of bijdragebetaling berusten binnen de werkingssfeer van artikel 46 te brengen”. „In de eerste plaats bepaalt artikel 4, lid 2, van de verordening uitdrukkelijk dat deze van toepassing is op stelsels van sociale zekerheid welke al of niet op premie- of bijdragebetaling berusten”. „In de tweede plaats bevat artikel 46, lid 2, onder a), specifieke bepalingen voor de vaststelling van het zogenoemde ,theoretische’ bedrag van uitkeringen die niet op premie- of bijdragebetaling berusten”. Zie arrest van 22 april 1993, Levatino (C-65/92, EU:C:1993:149, punten 24-26).


35      De in die zaak betrokken uitkering viel onder artikel 4, lid 2 bis, van verordening nr. 1408/71.


36      Arrest van 21 juli 2005, Koschitzki (C-30/04, EU:C:2005:492, punt 28).


37      In casu het nationaal verzekeringsfonds.


38      In casu Polen.


39      In casu de door het nationaal verzekeringsfonds toegepaste Zweedse wetgeving.


40      Zie naar analogie arrest van 9 oktober 1997, Naranjo Arjona e.a. (C-31/96C-33/96, EU:C:1997:475, punten 20 en 21).


41      Zie punten 26 en 27 van deze conclusie.


42      Ik wijs erop dat het Hof in punt 20 van het arrest van 24 september 1998, Stinco en Panfilo (C-132/96, EU:C:1998:427), voor recht heeft verklaard dat „de in artikel 46, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 bedoelde berekening, die betrekking heeft op de vaststelling van het theoretische bedrag van een pensioen, [moet] worden onderscheiden van dat waarom het in artikel 50 gaat, namelijk de toekenning van een aanvullende uitkering boven het minimum dat krachtens de gewone regels van de wetgeving van een bepaald land verschuldigd is”. Zie ook arrest van 17 december 1981, Browning (22/81, EU:C:1981:316, punten 13 en 14). Daaruit volgt dat de eventuele aanvulling van het theoretische bedrag dat als basis dient voor de berekening overeenkomstig artikel 46, lid 2, onder b), van verordening nr. 1408/71 van het pro-ratapensioen, tot het bedrag van een minimumuitkering, los staat van de toepassing van artikel 50 van die verordening. Het bedrag van een minimumuitkering als het Zweedse gegarandeerde pensioen is immers relevant voor de toepassing van artikel 46, lid 2, onder b), van verordening nr. 1408/71 en artikel 50 van die verordening.


43      Cursivering van mij.


44      Gesteld dat het gegarandeerde pensioen 100 EUR is voor een tijdvak van verzekering van 40 jaar in lidstaat A en dat X een ouderdomspensioen van 70 EUR heeft in lidstaat A (voor een tijdvak van verzekering van 20 jaar) en van 10 EUR in lidstaat B (voor een tijdvak van verzekering van 20 jaar), dan heeft X overeenkomstig artikel 50 van verordening nr. 1408/71 recht op een aanvulling van 20 EUR in lidstaat A [namelijk 100 EUR – (70 + 10 EUR)]. Indien geen rekening zou worden gehouden met de tijdvakken van verzekering in lidstaat B zou de aanvulling 30 EUR bedragen.


45      Aangezien het in aanmerking nemen van die inkomsten specifiek is voorzien in artikel 50 van verordening nr. 1408/71, is er geen sprake van een door de nationale wetgeving voorziene bepaling inzake vermindering in de zin van het arrest van 22 oktober 1998, Conti (C-143/97, EU:C:1998:501). Zie punt 28 van deze conclusie.


46      Ik merk op dat Zaniewicz-Dybeck tijdvakken van verzekering van in totaal 19 jaar in Polen en 24 jaar in Zweden heeft. Daaruit volgt dat de som van haar tijdvakken van verzekering in de twee betrokken lidstaten meer bedraagt dan de door de betrokken wettelijke regeling voor het gegarandeerde pensioen voorziene 40 jaar. Opgemerkt moet worden dat de aanvulling van artikel 50 van verordening nr. 1408/71 door de betrokken lidstaat moet worden betaald gedurende de totale duur dat de betrokkene op het grondgebied van die lidstaat woont. Daaruit volgt dat artikel 50 van verordening nr. 1408/71 niet eist dat een eventuele overeenkomstig die bepaling betaalde aanvulling exporteerbaar is. Ter terechtzitting van 9 maart 2017 heeft het Koninkrijk Zweden aangegeven dat het Zweedse gegarandeerde pensioen volgens de Zweedse wetgeving exporteerbaar is. De „exporteerbaarheid” van het gegarandeerde pensioen overeenkomstig de nationale wetgeving verhindert mijns inziens niet de toepassing van artikel 50 van verordening nr. 1408/71 en de betaling, in voorkomend geval, van een aanvulling op het grondgebied van die staat.


47      Zie punten 26 en 27 van deze conclusie.