Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság - Hongarije) – PORR Építési Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
(Zaak C-292/19)1
[Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Maatstaf van heffing – Verlaging – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 90 – Beginsel van fiscale neutraliteit – Schuldvordering die ten gevolge van een faillissementsprocedure oninbaar geworden is]
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: PORR Építési Kft.
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
Dictum
Artikel 90 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat een verlaging van de maatstaf van heffing van de belasting over de toegevoegde waarde moet toestaan wanneer de belastingplichtige kan aantonen dat de schuldvordering die hij ten aanzien van zijn schuldenaar heeft definitief oninbaar is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, daar deze toestand geen geval van niet-betaling vormt dat kan vallen onder de in lid 2 van dat artikel bedoelde afwijking van de verplichting om de maatstaf van heffing van de belasting over de toegevoegde waarde te verlagen.
____________
1 PB C 220 van 1.7.2019.