Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Voorlopige editie

23 november 2023 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 53 – Dienst bestaande in het verlenen van toegang tot vermakelijkheidsevenementen – Plaats van een dienst – Streamen van interactieve videosessies – Ter beschikking stellen van een lokaal en van de benodigde hardware om videobeelden van shows te maken, alsmede ondersteuning bij het leveren van kwaliteitsshows”

In zaak C-532/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Curte de Apel Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië) bij beslissing van 3 juni 2022, ingekomen bij het Hof op 9 augustus 2022, in de procedure

Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Cluj-Napoca,

Administrația Județeană a Finanțelor Publice Cluj

tegen

SC Westside Unicat SRL,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan (rapporteur), president van de Vijfde kamer, waarnemend voor de kamerpresident, I. Jarukaitis en D. Gratsias, rechters,

advocaat-generaal: L. Medina,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        SC Westside Unicat SRL, vertegenwoordigd door L. M. Roman, avocată,

–        de Roemeense regering, vertegenwoordigd door E. Gane en O.-C. Ichim als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Armenia en T. Isacu de Groot als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 53 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 (PB 2008, L 44, blz. 11) (hierna: „btw-richtlijn”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SC Westside Unicat SRL (hierna: „Westside Unicat”) en de Direcție Generală Regională a Finanțelor Publice Cluj-Napoca (belastingdienst, regionale hoofddirectie Cluj-Napoca, Roemenië) en de Administrație Județeană a Finanțelor Publice Cluj (belastingdienst, kantoor Cluj, Roemenië) (hierna samen: „belastingautoriteit”) betreffende het besluit van die autoriteit om de door deze onderneming verrichte diensten aan te merken als diensten die in Roemenië aan de belasting over de toegevoegde waarde (btw) zijn onderworpen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Btw-richtlijn

3        Titel V van de btw-richtlijn („Plaats van de belastbare handelingen”) bevat een hoofdstuk 3 („Plaats van een dienst”). Hoofdstuk 3, afdeling 2 („Algemene bepalingen”), bevat de artikelen 44 en 45.

4        Artikel 44 van deze richtlijn bepaalt:

„De plaats van een dienst, verricht voor een als zodanig handelende belastingplichtige, is de plaats waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Worden deze diensten evenwel verricht voor een vaste inrichting van de belastingplichtige op een andere plaats dan die waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt. Bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, geldt als plaats van de diensten de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de belastingplichtige die deze diensten afneemt.”

5        Artikel 45 van die richtlijn luidt:

„De plaats van een dienst, verricht voor een niet-belastingplichtige, is de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Worden deze diensten evenwel verricht vanuit een vaste inrichting van de dienstverrichter, op een andere plaats dan die waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt. Bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, geldt als plaats van de diensten de woonplaats of de gebruikelijke verblijfplaats van de dienstverrichter.”

6        Hoofdstuk 3 van titel V van diezelfde richtlijn bevat ook een afdeling 3 („Bijzondere bepalingen”) waarin de artikelen 46 tot en met 59 bis van de btw-richtlijn zijn opgenomen.

7        Artikel 53 van deze richtlijn luidt als volgt:

„De plaats van een voor een belastingplichtige verrichte dienst bestaande in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen, zoals beurzen en tentoonstellingen, en met de toegangverlening samenhangende diensten, is de plaats waar deze evenementen daadwerkelijk plaatsvinden.”

8        In artikel 54 van die richtlijn staat te lezen:

„1.      De plaats van voor een niet-belastingplichtige verrichte diensten en van daarmee samenhangende diensten, in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten, zoals beurzen en tentoonstellingen, inclusief de dienstverrichtingen van de organisatoren van dergelijke activiteiten, is de plaats waar die activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden.

2.      De plaats van de volgende voor niet-belastingplichtigen verrichte diensten is de plaats waar die diensten daadwerkelijk worden verricht:

a)      activiteiten die met vervoer samenhangen, zoals laden, lossen, intern vervoer en soortgelijke activiteiten;

b)      expertises en werkzaamheden met betrekking tot roerende lichamelijke zaken.”

 Richtlijn 2008/8

9        Overweging 6 van richtlijn 2008/8 luidt:

„In bepaalde omstandigheden zijn de algemene regels inzake de plaats van een dienst voor zowel belastingplichtigen als niet-belastingplichtigen niet van toepassing en gelden er in de plaats daarvan welomschreven uitzonderingen. Deze uitzonderingen dienen grotendeels gebaseerd te zijn op bestaande criteria en aan te sluiten bij het beginsel van belastingheffing op de plaats van verbruik, zonder dat aan bepaalde handelaren onevenredig zware administratieve lasten worden opgelegd.”

10      Met name zijn bij artikel 3 van deze richtlijn met ingang van 1 januari 2011 de artikelen 53 en 54 van de btw-richtlijn ingevoerd in de versie die in de punten 7 en 8 van dit arrest is weergegeven.

 Uitvoeringsverordening nr. 282/2011

11      Artikel 32, leden 1 en 2, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van de btw-richtlijn betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2011, L 77, blz. 1), luidt als volgt:

„1.      Diensten die bestaan in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen als bedoeld in artikel 53 van [de btw-richtlijn] omvatten diensten die er in essentie in bestaan dat in ruil voor een biljet of tegen betaling, inclusief betaling in de vorm van een abonnement, seizoensticket of periodieke bijdrage, toegang tot een evenement wordt verleend.

2.      Lid 1 is in het bijzonder van toepassing op:

a)      het verlenen van toegang tot shows, schouwburgvoorstellingen, circusvoorstellingen, beurzen, amusementsparken, concerten, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen;

[...]”

12      Artikel 33 van de uitvoeringsverordening bepaalt:

„De in artikel 53 van [de btw-richtlijn] bedoelde samenhangende diensten omvatten de diensten die rechtstreeks met het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen samenhangen en die afzonderlijk onder bezwarende titel worden verstrekt aan degene die het evenement bijwoont.

Die samenhangende diensten omvatten met name het gebruik van vestiaires of sanitaire voorzieningen maar niet de loutere diensten van tussenpersonen met betrekking tot de verkoop van toegangsbiljetten.”

13      Artikel 33 bis van de voornoemde uitvoeringsverordening, zoals toegevoegd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1042/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 (PB 2013, L 284, blz. 1), bepaalt:

„De verstrekking van toegangsbewijzen voor een cultureel, artistiek, sportief, wetenschappelijk, onderwijs-, amusements- of soortgelijk evenement door een tussenpersoon die in eigen naam maar voor rekening van de organisator handelt of door een andere belastingplichtige dan de organisator die voor eigen rekening handelt, valt onder artikel 53 en artikel 54, lid 1, van [de btw-richtlijn].”

 Uitvoeringsverordening nr. 1042/2013

14      In overweging 15 van uitvoeringsverordening nr. 1042/2013 staat te lezen:

„Overeenkomstig [de btw-richtlijn] moet het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen in alle omstandigheden worden belast op de plaats waar het evenement plaatsvindt. Er dient te worden verduidelijkt dat dit ook geldt wanneer toegangsbewijzen voor dergelijke evenementen niet rechtstreeks door de organisator worden verkocht maar via tussenpersonen worden verstrekt.”

 Richtlijn 2022/542

15      In overweging 18 van richtlijn (EU) 2022/542 van de Raad van 5 april 2022 tot wijziging van richtlijnen 2006/112/EG en (EU) 2020/285 wat de btw-tarieven betreft (PB 2022, L 107, blz. 1), wordt gepreciseerd:

„Om de belastingheffing in de lidstaat van verbruik te waarborgen, moeten alle diensten die langs elektronische weg aan een afnemer kunnen worden verstrekt, belastbaar zijn op de plaats waar de afnemer is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft. Daarom moeten de regels betreffende de plaats van de dienst in verband met dergelijke activiteiten worden gewijzigd.”

16      Artikel 1 van richtlijn 2022/542 heeft artikel 53 van de btw-richtlijn gewijzigd om daar de volgende alinea aan toe te voegen:

„Dit artikel is niet van toepassing op het verlenen van toegang tot de in de eerste alinea bedoelde evenementen indien de aanwezigheid virtueel is.”

 Roemeens recht

 Belastingwetboek

17      Artikel 278 van Lege nr. 227/2015 privind Codul fiscal (wet nr. 227/2015 houdende het belastingwetboek) van 8 september 2015 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 688 van 10 september 2015) (hierna: „belastingwetboek”), met als opschrift „Plaats van een dienst”, bepaalt met name:

„(2)      De plaats van een dienst, verricht voor een als zodanig handelende belastingplichtige, is de plaats waar de dienstontvanger de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. [...]

[...]

(6)      In afwijking van het bepaalde in lid 2, wordt de plaats van de volgende diensten geacht te zijn gelegen:

[...]

b)      op de plaats waar de evenementen daadwerkelijk plaatsvinden, voor een aan een belastingplichtige verrichte dienst die bestaat in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen, zoals beurzen en tentoonstellingen, en voor daarmee samenhangende diensten. [...]”

 Bepalingen houdende uitvoering van het belastingwetboek

18      Punt 22, leden 4, 5, 7 en 8, van de Hotărâre Guvernului nr. 1 din 6 ianuarie 2016 pentru aprobarea Normelor metodologice de aplicare a Legii nr. 227/2015 privind Codul fiscal (besluit nr. 1 van de regering van 6 januari 2016 tot goedkeuring van de regeling voor de toepassing van wet nr. 227/2015 houdende het belastingwetboek) (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 22 van 13 januari 2016), bepaalt:

„(4)      Diensten die bestaan in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve-, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen als bedoeld in artikel 278, lid 6, onder b), van het belastingwetboek, omvatten diensten die er in essentie in bestaan dat in ruil voor een biljet of tegen betaling, inclusief betaling in de vorm van een abonnement, seizoensticket of periodieke bijdrage, toegang tot een evenement wordt verleend.

(5)      Lid 4 omvat met name de toekenning van:

a)      het verlenen van toegang tot shows, schouwburgvoorstellingen, circusvoorstellingen, beurzen, amusementsparken, concerten, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen;

[...]

(7)      De in artikel 278, lid 6, onder b), van het belastingwetboek bedoelde samenhangende diensten omvatten de diensten die rechtstreeks met het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen samenhangen en die afzonderlijk onder bezwarende titel worden verstrekt aan degene die het evenement bijwoont. Die samenhangende diensten omvatten met name het gebruik van vestiaires of sanitaire voorzieningen maar niet de loutere diensten van tussenpersonen met betrekking tot de verkoop van toegangsbiljetten.

(8)      De verstrekking van toegangsbewijzen voor een cultureel, artistiek, sportief, wetenschappelijk, onderwijs-, vermakelijkheids- of soortgelijk evenement door een tussenpersoon die in eigen naam maar voor rekening van de organisator handelt of door een andere belastingplichtige dan de organisator die voor eigen rekening handelt, valt onder artikel 278, lid 5, onder f), en lid 6, onder b), van het belastingwetboek.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

19      Westside Unicat is een in Roemenië gevestigde vennootschap die een video-opnamestudio exploiteert. Haar voornaamste economische activiteit bestaat erin om bij StreamRay USA Inc. (hierna: „StreamRay”) erotisch digitaal materiaal op de markt te brengen, met name in de vorm van online face-to-face visuele communicatiesessies (hierna: „videochat”) met modellen.

20      StreamRay is een in de Verenigde Staten geregistreerde rechtspersoon die de video’s van deze sessies rechtstreeks op haar website uitzendt en haar klanten, natuurlijke personen, de interface ter beschikking stelt die nodig is om met de modellen te communiceren.

21      De modellen die van de dienst van Westside Unicat gebruikmaken, sluiten met deze vennootschap een overeenkomst die in de verwijzingsbeslissing als „samenwerkingsovereenkomst” wordt aangeduid. Zij ondertekenen tevens een verklaring waarin zij aan StreamRay bevestigen de studio Westside Unicat aan te wijzen om „alle bedragen te innen en in te vorderen” die hun verschuldigd zijn uit hoofde van de shows die in het kader van deze videochats worden opgevoerd, en uitdrukkelijk aanvaarden dat deze bedragen hun door de studio worden betaald.

22      StreamRay, die in eigen naam diensten verricht, stelt de commerciële voorwaarden vast waaronder haar klanten de shows in kwestie kunnen bekijken en met de modellen kunnen interageren. Deze vennootschap bepaalt met name de door haar klanten te betalen prijs en int deze. Van de aldus ontvangen prijs wordt een percentage doorgestort aan Westside Unicat, die op haar beurt een deel aan de modellen overmaakt.

23      Na een belastingcontrole over de vaststelling van de af te dragen btw over het tijdvak van 1 september 2019 tot en met 30 juni 2020 heeft de belastingdienst op 13 november 2020 een naheffingsgaanslag opgelegd op grond waarvan Westside Unicat een btw-naheffing van 640 433 Roemeense leu (RON) verschuldigd was.

24      Dit besluit was gebaseerd op het feit dat – anders dan Westside Unicat bij de uitreiking van de facturen aan StreamRay had geoordeeld – de plaats van de diensten die zij ten behoeve van StreamRay had verricht, overeenkomstig artikel 278, lid 6, onder b), van het belastingwetboek, geacht werd Roemenië te zijn. Westside Unicat is immers de organisator van de interactieve shows in kwestie, zoals blijkt uit de met StreamRay gesloten overeenkomsten. Deze shows zijn vermakelijkheidsevenementen in de zin van artikel 53 van de btw-richtlijn, zodat de in het arrest van 8 mei 2019, Geelen (C-568/17, EU:C:2019:388), gekozen oplossing moet worden toegepast volgens welke als plaats van een dienst die bestaat in het aanbieden van interactieve erotische webcamsessies die live worden uitgezonden via internet moet worden aangemerkt, de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.

25      Nadat Westside Unicat tevergeefs bezwaar had gemaakt tegen deze naheffingsaanslag heeft zij beroep ingesteld bij de Tribunal Maramureș (rechter in eerste aanleg Maramureș, Roemenië) die dit beroep bij vonnis van 19 oktober 2021 gedeeltelijk heeft toegewezen. Die rechter was namelijk van oordeel dat StreamRay de organisator van de betrokken vermakelijkheidsevenementen was, aangezien zij haar klanten toegang gaf tot de interactieve erotische videosessies.

26      De belastingdienst heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Curte de Apel Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië), de verwijzende rechter. Ter ondersteuning van dit hoger beroep voert de belastingdienst in wezen aan dat zowel de organisator van het vermakelijkheidsevenement als alle in eigen naam handelende marktdeelnemers die de toegang tot dat evenement voor het publiek mogelijk maken, worden geacht een dergelijke toegang te verlenen. In de bij de verwijzende rechter aanhangige zaak moet Westside Unicat, net als de verzoeker in het hoofdgeding in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 8 mei 2019, Geelen (C-568/17, EU:C:2019:388), als organisator van de betrokken interactieve erotische videosessies, worden geacht aan dat publiek toegang te verlenen tot die sessies.

27      In deze context heeft de verwijzende rechter twijfels over de vraag of de door Westside Unicat verrichte diensten vallen onder de notie van dienst bestaande in het verlenen van toegang tot vermakelijkheidsevenementen in de zin van artikel 53 van de btw-richtlijn en, in voorkomend geval, over de wijze waarop deze bepaling moet worden toegepast.

28      Daarop heeft de Curte de Apel Cluj de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 53 van [de btw-richtlijn] aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op diensten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, namelijk diensten die de videochatstudio ten behoeve van de website-exploitant verricht in de vorm van interactieve erotische sessies die worden gefilmd en rechtstreeks worden uitgezonden via internet (livestreaming van digitaal materiaal)?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is dan voor de uitlegging van de zinsnede ‚de plaats waar deze evenementen daadwerkelijk plaatsvinden’, die is vervat in artikel 53 van de btw-richtlijn, de plaats waar de modellen voor de webcam verschijnen, de plaats waar de organisator van de sessies is gevestigd, de plaats waar de gebruikers de beelden bekijken of nog een andere plaats relevant?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

29      Zoals duidelijk blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing bestaan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten in het produceren van digitaal materiaal in de vorm van interactieve erotische videosessies die door een opnamestudio worden gefilmd, met het oog op de terbeschikkingstelling van deze sessies aan die exploitant voor streaming op dat platform.

30      Teneinde de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven moet de eerste vraag bijgevolg aldus worden opgevat dat deze rechter wenst te vernemen of artikel 53 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is op diensten die door een opnamestudio voor videochats worden geleverd aan de exploitant van een online-streamingplatform en die erin bestaan digitaal materiaal te produceren in de vorm van interactieve erotische videosessies die door deze opnamestudio worden gefilmd, met het oog op de terbeschikkingstelling van deze sessies aan die exploitant voor streaming op dat platform.

31      Dienaangaande zij er ten eerste aan herinnerd dat de artikelen 44 en 45 van de btw-richtlijn een algemene regel bevatten ter bepaling van de plaats waar een dienst voor de belastingheffing moet worden geacht te zijn verricht, terwijl de artikelen 46 tot en met 59 bis van die richtlijn in een reeks specifieke aanknopingspunten voorzien (arrest van 13 maart 2019, Srf konsulterna, C-647/17, EU:C:2019:195, punt 20).

32      Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof, hebben de artikelen 44 en 45 van de btw-richtlijn geen voorrang op de artikelen 46 tot en met 59 bis van deze richtlijn. Voor elke situatie moet de vraag worden gesteld of zij overeenkomt met een van de gevallen die worden vermeld in de artikelen 46 tot en met 59 bis van diezelfde richtlijn. Zo niet, dan valt de betreffende situatie onder de artikelen 44 en 45 van deze richtlijn (arrest van 13 maart 2019, Srf konsulterna, C-647/17, EU:C:2019:195, punt 21).

33      Bijgevolg dient artikel 53 van de btw-richtlijn niet te worden beschouwd als een restrictief uit te leggen uitzondering op een algemene regel (arrest van 13 maart 2019, Srf konsulterna, C-647/17, EU:C:2019:195, punt 22).

34      Wat ten tweede interactieve erotische webcamsessies die live via internet worden uitgezonden betreft, heeft het Hof in het arrest van 8 mei 2019, Geelen (C-568/17, EU:C:2019:388, punten 36-41), weliswaar geoordeeld dat dergelijke sessies vermakelijkheidsactiviteiten zijn, aangezien zij ertoe strekken aan hun verkrijgers een bron van vermaak te verschaffen en dat het begrip „vermakelijkheidsactiviteiten” zich niet beperkt tot diensten die worden verricht in fysieke aanwezigheid van de ontvangers van die activiteit.

35      Hoewel het Hof in dat arrest vervolgens uit deze overwegingen heeft afgeleid dat dergelijke diensten binnen de werkingssfeer vielen van de bijzondere aanknopingsregel die destijds was opgenomen in artikel 9, lid 2, onder c), eerste streepje, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/38/EG van de Raad van 7 mei 2002 (PB 2002, L 128, blz. 41), en artikel 52, onder a), van de btw-richtlijn, in de versie die gold ten tijde van de feiten van de zaak die aan dat arrest ten grondslag lag, moet worden vastgesteld dat de in het onderhavige arrest gestelde vraag geen betrekking heeft op de uitlegging van die bijzondere aanknopingsregel, maar op de uitlegging van een andere bijzondere aanknopingsregel die bij richtlijn 2008/8 is ingevoerd maar ten tijde van de feiten van de zaak die aanleiding heeft gegeven tot genoemd arrest nog niet van kracht was en niet in het recht van de lidstaten was omgezet.

36      Terwijl de bijzondere aanknopingsregel van artikel 9, lid 2, onder c), eerste streepje, van de Zesde richtlijn (77/388) en artikel 52, onder a), van de btw-richtlijn, zoals die bepalingen van kracht waren ten tijde van de feiten van de zaak die heeft geleid tot het arrest van 8 mei 2019, Geelen (C-568/17, EU:C:2019:388), in het algemeen betrekking had op culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs- en vermakelijkheidsactiviteiten of soortgelijke activiteiten alsmede, in voorkomend geval, op daarmee samenhangende diensten, ziet de bijzondere aanknopingsregel die in artikel 53 van de btw-richtlijn is opgenomen in het bijzonder op de voor een belastingplichtige verrichte dienst die bestaat in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke evenementen, zoals beurzen en tentoonstellingen, en de met die toegangverlening samenhangende diensten.

37      Bijgevolg kan de conclusie waartoe het Hof in het arrest van 8 mei 2019, Geelen (C-568/17, EU:C:2019:388), is gekomen met betrekking tot de draagwijdte van de destijds in artikel 9, lid 2, onder c), eerste streepje, van de Zesde richtlijn (77/388) en artikel 52, onder a), van de btw-richtlijn neergelegde bijzondere aanknopingsregel, niet worden toegepast op de bijzondere aanknopingsregel van artikel 53 van de btw-richtlijn, die van toepassing was ten tijde van de feiten in het hoofdgeding.

38      Wat daarentegen de draagwijdte van deze tweede regel betreft, zij opgemerkt dat de term „evenement” in zijn gebruikelijke betekenis verwijst naar een publieke vertoning. Bij gebreke van een specifieke definitie in de btw-richtlijn kan daaruit bijgevolg worden afgeleid dat het begrip „dienst bestaande in het verlenen van toegang tot een evenement”, zoals gehanteerd in artikel 53 van die richtlijn, moet worden opgevat als een verwijzing naar een dienst die wordt verricht na de organisatie van het evenement waarop de voorstelling betrekking heeft en die ertoe strekt het publiek de toegang tot dat evenement te verlenen.

39      Deze conclusie vindt om te beginnen steun in artikel 33 van uitvoeringsverordening nr. 282/2011, dat preciseert dat de in artikel 53 van de btw-richtlijn bedoelde samenhangende diensten de diensten omvatten die rechtstreeks met het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen samenhangen en die afzonderlijk onder bezwarende titel worden verstrekt aan degene die het evenement bijwoont. Aangezien de samenhangende diensten de diensten omvatten die afzonderlijk worden verricht ten behoeve van de persoon die een evenement bijwoont, moet de hoofddienst namelijk worden geacht de dienst te zijn die aan diezelfde persoon wordt verricht om hem het recht op toegang tot dat evenement te verlenen.

40      Vervolgens preciseert artikel 32 van deze uitvoeringsverordening dat de in artikel 53 van de btw-richtlijn bedoelde diensten die bestaan in het verlenen van toegang tot amusementsevenementen, diensten omvatten die er in essentie in bestaan dat in ruil voor een biljet of tegen betaling toegang tot een evenement wordt verleend, hetgeen betekent dat de aldus bedoelde diensten uitsluitend die diensten betreffen welke betrekking hebben op de verkoop aan klanten van het recht op toegang tot het betrokken evenement.

41      Ten slotte blijkt uit artikel 33 bis van die uitvoeringsverordening, gelezen in het licht van overweging 15 van uitvoeringsverordening nr. 1042/2013, dat artikel 53 van de btw-richtlijn van toepassing is wanneer de toegangsbewijzen voor evenementen niet rechtstreeks door de organisator worden verkocht maar worden verdeeld door tussenpersonen die in eigen naam handelen, hetgeen eveneens impliceert dat de in artikel 53 van de btw-richtlijn bedoelde diensten verband houden met de verkoop aan klanten van het recht op toegang tot het betrokken evenement.

42      Hieruit volgt dat de bijzondere aanknopingsregel van artikel 53 van de btw-richtlijn in die zin moet worden begrepen dat deze niet van toepassing is op diensten die worden verricht met het oog op het uitoefenen van een activiteit die tot een evenement aanleiding geeft, maar enkel op diensten die bestaan in de verkoop aan klanten van het recht op toegang tot een dergelijk evenement.

43      Derhalve moet worden vastgesteld dat de dienst die door een opnamestudio voor videochats wordt verricht ten behoeve van de exploitant van een online-streamingplatform en die erin bestaat digitaal materiaal te produceren in de vorm van interactieve erotische videosessies die door deze opnamestudio worden gefilmd, met het oog op de terbeschikkingstelling van deze sessies aan die exploitant voor streaming op dat platform, niet onder artikel 53 van de btw-richtlijn valt. Dergelijke diensten zijn namelijk geen diensten die erop gericht zijn de klanten het recht op toegang tot dat materiaal te verlenen, noch zijn zij daarmee samenhangende diensten, maar veeleer diensten die noodzakelijk zijn voor het uitzenden van dat materiaal door die exploitant onder zijn eigen klanten.

44      De opnamestudio voor videochats beschikt weliswaar over de apparatuur die wordt gebruikt om de erotische show die aldus zal worden uitgezonden vast te leggen en op te nemen, maar een dergelijke omstandigheid volstaat niet om aan te nemen dat deze studio toegang verleent tot de daaruit voortvloeiende interactieve videosessies, aangezien noch het bezit van die apparatuur noch de bediening ervan op zich impliceert dat deze sessies aan het publiek worden vertoond.

45      Een dergelijke overweging strookt overigens met de benadering van het btw-comité, een bij artikel 398 van de btw-richtlijn ingesteld raadgevend comité. Uit de richtsnoeren van dit comité – die zijn voortgekomen uit zijn vergadering van 19 april 2021 [Document B – taxud.c.1(2021)6378389 – 1016] – blijkt immers dat dit comité bijna unaniem is overeengekomen dat wanneer in de vorm van interactieve sessies gefilmde en rechtstreeks via internet uitgezonden diensten (zoals bijvoorbeeld videochat) worden verricht door een belastingplichtige eigenaar van digitaal materiaal aan een eindgebruiker, te weten een toeschouwer, terwijl dat materiaal aan die belastingplichtige is geleverd door een andere belastingplichtige, de levering van het digitaal materiaal door laatstgenoemde niet inhoudt dat toegang wordt verleend tot een vermakelijkheidsevenement in de zin van artikel 53 van de btw-richtlijn.

46      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 53 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling niet van toepassing is op diensten die door een opnamestudio voor videochats worden geleverd aan de exploitant van een online-streamingplatform en die erin bestaan digitaal materiaal te produceren in de vorm van interactieve erotische videosessies die door deze opnamestudio worden gefilmd, met het oog op de terbeschikkingstelling van deze sessies aan die exploitant voor streaming op dat platform.

 Tweede vraag

47      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de tweede vraag slechts is gesteld voor het geval dat uit het antwoord op de eerste vraag zou blijken dat artikel 53 van de btw-richtlijn van toepassing is op diensten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn.

48      Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

49      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 53 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008,

moet aldus worden uitgelegd dat

deze bepaling niet van toepassing is op diensten die door een opnamestudio voor videochats worden geleverd aan de exploitant van een online-streamingplatform en die erin bestaan digitaal materiaal te produceren in de vorm van interactieve erotische videosessies die door deze opnamestudio worden gefilmd, met het oog op de terbeschikkingstelling van deze sessies aan die exploitant voor streaming op dat platform.

ondertekeningen


*      Procestaal: Roemeens.