1977L0388 — NL — 01.01.2006 — 013.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
►B |
ZESDE RICHTLIJN VAN DE RAAD van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (77/388/EEG) (PB L 145, 13.6.1977, p.1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
M1 |
ELFDE RICHTLIJN VAN DE RAAD van 26 maart 1980 (80/368/EEG) |
L 90 |
41 |
3.4.1980 |
►M2 |
TIENDE RICHTLIJN VAN DE RAAD van 31 juli 1984 (84/386/EEG) |
L 208 |
58 |
3.8.1984 |
►M3 |
ACHTTIENDE RICHTLIJN VAN DE RAAD van 18 juli 1989 (89/465/EEG) |
L 226 |
21 |
3.8.1989 |
►M4 |
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 16 december 1991 (91/680/EEG) |
L 376 |
1 |
31.12.1991 |
►M5 |
RICHTLIJN 92/77/EEG VAN DE RAAD van 19 oktober 1992 |
L 316 |
1 |
31.10.1992 |
►M6 |
RICHTLIJN 92/111/EEG VAN DE RAAD van 14 december 1992 |
L 384 |
47 |
30.12.1992 |
►M7 |
RICHTLIJN 94/4/EG VAN DE RAAD van 14 februari 1994 |
L 60 |
14 |
3.3.1994 |
►M8 |
RICHTLIJN 94/5/EG VAN DE RAAD van 14 februari 1994 |
L 60 |
16 |
3.3.1994 |
►M9 |
RICHTLIJN 94/76/EG VAN DE RAAD van 22 december 1994 |
L 365 |
53 |
31.12.1994 |
►M10 |
RICHTLIJN 95/7/EG VAN DE RAAD van 10 april 1995 |
L 102 |
18 |
5.5.1995 |
►M11 |
RICHTLIJN 96/42/EG VAN DE RAAD van 25 juni 1996 |
L 170 |
34 |
9.7.1996 |
M12 |
RICHTLIJN 96/95/EG VAN DE RAAD van 20 december 1996 |
L 338 |
89 |
28.12.1996 |
►M13 |
RICHTLIJN 98/80/EG VAN DE RAAD van 12 oktober 1998 |
L 281 |
31 |
17.10.1998 |
►M14 |
RICHTLIJN 1999/49/EG VAN DE RAAD van 25 mei 1999 |
L 139 |
27 |
2.6.1999 |
►M15 |
RICHTLIJN 1999/59/EG VAN DE RAAD van 17 juni 1999 |
L 162 |
63 |
26.6.1999 |
►M16 |
RICHTLIJN 1999/85/EG VAN DE RAAD van 22 oktober 1999 |
L 277 |
34 |
28.10.1999 |
►M17 |
RICHTLIJN 2000/17/EG VAN DE RAAD van 30 maart 2000 |
L 84 |
24 |
5.4.2000 |
►M18 |
RICHTLIJN 2000/65/EG VAN DE RAAD van 17 oktober 2000 |
L 269 |
44 |
21.10.2000 |
►M19 |
RICHTLIJN 2001/4/EG VAN DE RAAD van 19 januari 2001 |
L 22 |
17 |
24.1.2001 |
►M20 |
RICHTLIJN 2001/115/EG VAN DE RAAD van 20 december 2001 |
L 15 |
24 |
17.1.2002 |
►M21 |
RICHTLIJN 2002/38/EG VAN DE RAAD van 7 mei 2002 |
L 128 |
41 |
15.5.2002 |
M22 |
RICHTLIJN 2002/93/EG VAN DE RAAD van 3 december 2002 |
L 331 |
27 |
7.12.2002 |
►M23 |
RICHTLIJN 2003/92/EG VAN DE RAAD van 7 oktober 2003 |
L 260 |
8 |
11.10.2003 |
►M24 |
RICHTLIJN 2004/7/EG VAN DE RAAD van 20 januari 2004 |
L 27 |
44 |
30.1.2004 |
M25 |
RICHTLIJN 2004/15/EG VAN DE RAAD van 10 februari 2004 |
L 52 |
61 |
21.2.2004 |
►M26 |
RICHTLIJN 2004/66/EG VAN DE RAAD van 26 april 2004 |
L 168 |
35 |
1.5.2004 |
►M27 |
RICHTLIJN 2005/92/EG VAN DE RAAD van 12 december 2005 |
L 345 |
19 |
28.12.2005 |
►M28 |
RICHTLIJN 2006/18/EG VAN DE RAAD van 14 februari 2006 |
L 51 |
12 |
22.2.2006 |
Gewijzigd bij:
A1 |
Toetredingsakte van Griekenland |
L 291 |
17 |
19.11.1979 |
►A2 |
|
L 302 |
23 |
15.11.1985 |
►A3 |
Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond |
L 236 |
33 |
23.9.2003 |
Gerectificeerd bij:
►C1 |
Rectificatie, PB L 272, 17.9.1992, blz. 72 (91/680) |
►C2 |
Rectificatie, PB L 197, 6.8.1993, blz. 57 (92/111) |
C3 |
Rectificatie, PB L 026, 27.1.2001, blz. 40 (01/4) |
C4 |
Rectificatie, PB L 018, 23.1.2003, blz. 55 (02/93) |
NB: Deze geconsolideerde versie bevat referenties naar de Europese rekeneenheid en/of ecu. Vanaf 1 januari 1999 moeten beide worden gelezen als referentie naar de euro — Verordening (EEG) nr. 3308/80 van de Raad (PB L 345 van 20.12.1980, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad (PB L 162 van 19.6.1997, blz. 1). |
▼B
ZESDE RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 17 mei 1977
betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag
(77/388/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 99 en 100,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),
Overwegende dat alle Lid-Staten overeenkomstig de eerste en de tweede richtlijn van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ( 3 ) een stelsel van belasting over de toegevoegde waarde hebben ingevoerd;
Overwegende dat, op grond van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen ( 4 ), de begroting van de Gemeenschappen, onverminderd de andere ontvangsten, in haar geheel gefinancierd zal worden uit eigen middelen van de Gemeenschappen; dat deze middelen onder meer de ontvangsten uit de belasting over de toegevoegde waarde omvatten, verkregen door toepassing van een gemeenschappelijk percentage op een grondslag welke op uniforme wijze volgens communautaire voorschriften wordt vastgesteld;
Overwegende dat voortgang dient te worden gemaakt met de daadwerkelijke vrij making van het personen-, goederen-, diensten- en kapitaalverkeer en de onderlinge vervlechting van de economieën;
Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met het doel van de afschaffing van het belasten bij invoer en het ontlasten bij uitvoer in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten, onder waarborging van de neutraliteit van het gemeenschappelijk stelsel van omzetbelasting met betrekking tot de oorsprong van de goederen en diensten, opdat uiteindelijk een gemeenschappelijke markt tot stand wordt gebracht waar een gezonde mededinging bestaat en waarvan de kenmerken analoog zijn aan die van een echte binnenlandse markt;
Overwegende dat het begrip „belastingplichtige” nader moet worden omschreven en dat de Lid-Staten, ten einde een betere belastingneutraliteit te waarborgen, in staat moeten worden gesteld hieronder personen te laten vallen die incidenteel handelingen verrichten;
Overwegende dat het begrip „belastbare handeling” tot moeilijkheden heeft geleid met name voor wat betreft de met belastbare handelingen gelijkgestelde handelingen, en dat het noodzakelijk is gebleken deze begrippen nader te omschrijven;
Overwegende dat de vaststelling van de plaats van de belastbare handelingen heeft geleid tot competentieconflic ten tussen de Lid-Staten, met name met betrekking tot de levering inclusief montage van een goed en met betrekking tot diensten; dat de plaats van diensten in beginsel moet worden vastgesteld op de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, maar dat die plaats evenwel in bepaalde gevallen moet worden vastgesteld in het land van de ontvanger van de diensten, met name voor sommige diensten tussen belastingplichtigen waarvan de kosten in de prijs van de goederen worden opgenomen;
Overwegende dat de begrippen „belastbaar feit” en „verschuldigdheid van de belasting” moeten worden geharmoniseerd, opdat de toepassing en de latere wijzigingen van het communautaire tarief in alle Lid-Staten op hetzelfde tijdstip ingaan;
Overwegende dat de maatstaf van de heffing moet worden geharmoniseerd, opdat de toepassing van het communautaire tarief op de belastbare handelingen in alle Lid-Staten tot vergelijkbare resultaten leidt;
Overwegende dat de door de Lid-Staten toegepaste tarieven de normale aftrek van de voorbelasting mogelijk moet maken
Overwegende dat, met het oog op een vergelijkbare heffing van de eigen middelen in alle Lid-Staten, een gemeenschappelijke lijst van vrijstellingen dient te worden vastgesteld;
Overwegende dat de aftrekregelingen moeten worden geharmoniseerd voor zover hiervan invloed uitgaat op het werkelijke niveau van heffing en dat de berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek in alle Lid-Staten op overeenkomstige wijze moet geschieden;
Overwegende dat nader dient te worden bepaald wie tot voldoening van de belasting gehouden is, met name voor bepaalde diensten verricht door in het buitenland gevestigde dienstverrichters;
Overwegende dat de verplichtingen van degenen die tot voldoening van de belasting gehouden zijn, zoveel mogelijk moeten worden geharmoniseerd teneinde de nodigt waarborgen te verkrijgen met betrekking tot de gelijkheid van de belastingheffing in alle Lid-Staten; dat degenen die tot voldoening van de belasting gehouden zijn, periodiek aangifte moeten doen van het totale bedrag van hun handelingen, zowel ten opzichte van hun leveranciers als ten opzichte van hun afnemers, wanneer dat nodig is voor de vaststelling van en de controle op de grondslag van de eigen middelen;
Overwegende dat de verschillende bestaande bijzondere regelingen moeten worden geharmoniseerd; dat de Lid-Staten ten aanzien van kleine ondernemingen evenwel hun bijzondere regelingen moeten kunnen behouden, zulks overeenkomstig gemeenschappelijke voorschriften en met het oog op een verdergaande harmonisatie; dat de Lid-Staten de mogelijkheid moeten behouden om ten behoeve van landbouwers die niet onder dt normale regeling vallen, een bijzondere regeling toe te passen met een forfaitaire compensatie van de belasting over de toegevoegde waarde ten opzichte van hun leveranciers; dat de belangrijkste beginselen van deze regeling en een gemeenschapelijke methode voor de berekening van de door deze landouwers toegevoegde waarde, moeten worden vastgesteld met het oog op de heffing van de eigen middelen;
Overwegende dat het van belang is de gecoördineerde toepassing van de bepalingen van deze richtlijn te waarborgen en dat het te dien einde onontbeerlijk is een communautaire raadplegingsprocedure in stellen; dat de oprichting van een Comité voor de belasting over de toegevoegde waarde de mogelijkheid verschaft, op dit gebied een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand te brengen;
Overwegende dat de Lid-Staten, met inachtueming van bepaalde beperkingen en voorwaarden, bijzondere van de onderhavige richtlijn afwijkende maatregelen moeten kunnen treffen of handhaven, ten einde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of belastingontwijking te voorkomen;
Overwegende dat het dienstig kan blijken de Lid-Staten te machtigen met derde landen of met internationale organisaties overeenkomsten te sluiten waarin bepalingen kunnen voorkomen die van de onderhavige richtlijn afwijken;
Overwegende dat een overgangsperiode noodzakelijk is om de nationale wetgevingen op bepaalde terreinen geleidelijk aan elkaar te kunnen aanpassen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1
De Lid-Staten brengen hun huidige stelsel van belasting over de toegevoegde waarde in overeenstemming met de bepalingen van de volgende artikelen.
Zij treffen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen, opdat hun dienovereenkomstig aangepaste stelsel zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 1 januari 1978 in werking treedt.
HOOFDSTUK II
WERKINGSSEEER
Artikel 2
Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:
1. de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht;
2. de invoer van goederen.
HOOFDSTUK III
GEOGRAFISCH TOEPASSINGSGEBIED
▼M4
Artikel 3
1. In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:
— „grondgebied van een Lid-Staat”: het binnenland zoals dat in de leden 2 en 3 voor elke Lid-Staat wordt omschreven;
— „Gemeenschap” en „grondgebied van de Gemeenschap”: het binnenland van de Lid-Staten zoals dat in de leden 2 en 3 voor elke Lid-Staat wordt omschreven;
— „derdelands gebied” en „derde land”: elk ander grondgebied dan die welke in de leden 2 en 3 als het binnenland van een Lid-Staat worden omschreven.
2. Voor de toepassing van deze richtlijn komt „het binnenland” overeen met de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap zoals die in artikel 227 voor elke Lid-Staat is omschreven.
3. Het binnenland omvat niet de volgende nationale gebieden:
— Bondsrepubliek Duitsland:
—het eiland Helgoland,
het gebied Büsingen;
— Koninkrijk Spanje:
—Ceuta,
Melilla;
— Italiaanse Republiek:
—Livigno,
Campione d'Italia,
de nationale wateren van het meer van Lugano;
Het binnenland omvat ook niet de volgende nationale gebieden:
— Koninkrijk Spanje:
— Canarische Eilanden,
— Franse Republiek:
— de overzeese departementen;
— Helleense Republiek:
— Άγιο Όρος;
▼M6
4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 worden het Vorstendom Monaco en het Eiland Man, gezien de overeenkomsten en verdragen die zij respectievelijk met de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland hebben gesloten, voor de toepassing van deze richtlijn niet beschouwd als derdelandsgebieden.
De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat handelingen met als land van herkomst of bestemming:
— het Vorstendom Monaco, behandeld worden als handelingen met als land van herkomst of bestemming de Franse Republiek;
— het Eiland Man, behandeld worden als handelingen met als land van herkomst of bestemming het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
▼M4
5. Indien de Commissie van mening is dat het bepaalde in de leden 3 en 4 niet meer gerechtvaardigd is, met name uit het oogpunt van de neutraliteit ten aanzien van de mededinging of van de eigen middelen, legt zij passende voorstellen aan de Raad voor.;
▼B
HOOFDSTUK IV
BELASTINGPLICHTIGEN
Artikel 4
1. Als belastingplichtige wordt beschouwd ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een van de in lid 2 omschreven economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.
2. De in lid 1 bedoelde economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt onder andere beschouwd de exploitatie van een Iichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.
3. De Lid-Staten kunnen eveneens als belastingplichtige aanmerken ieder die incidenteel een handeling verricht die behoort tot de in lid 2 bedoelde activiteiten, met name een van de volgende handelingen:
a) de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het erbij behorend terrein vóór eerste ingebruikneming; de Lid-Staten kunnen de voorwaarden voor de toepassing van dit criterium op de verbouwing van gebouwen, alsmede het begrip „erbij behorend terrein” bepalen.
De Lid-Staten kunnen andere criteria dan dat van eerste ingebruikneming toepassen, zoals het tijdvak dat verloopt tussen de datum van voltooiing van het gebouw en die van eerste levering, of het tijdvak tussen de datum van eerste ingebruikneming en die van uiteindelijke levering, mits deze tijdvakken niet langer duren dan onderscheidenlijk vijf en twee jaar.
Als gebouw wordt beschouwd ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden.
b) de levering van een bouwterrein.
Als bouwterreinen worden beschouwd de door de Lid-Staten als zodanig omschreven al dan niet bouwrijp gemaakte terreinen.
4. De in lid 1 gebezigde term „zelfstandig” sluit van de belastingheffing loontrekkenden en andere personen uit, voor zover die met hun werkgever een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan of enige andere juridische band hebben waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de werkgever.
Onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, kan elke Lid-Staat personen die in het binnenland gevestigd zijn en die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, te zamen als één belastingplichtige aanmerken.
5. De Staat, de regio's, de gewesten, de provincies, de gemeenten en de andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als belastingplichtigen aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen.
Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, moeten zij daarvoor als belastingplichtige worden aangemerkt, indien een behandeling als niet-belastingplichtige tot concurrentievervalsing van enige betekenis zou leiden.
Genoemde lichamen worden in elk geval beschouwd als belastingplichtig met name voor de in bijlage D genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet van onbeduidende omvang zijn.
De Lid-Staten kunnen werkzaamheden van genoemde lichamen die zijn vrijgesteld uit hoofde van de artikelen 13 of 28, beschouwen als werkzaamheden van de overheid.
HOOFDSTUK V
BELASTBARE HANDELINGEN
Artikel 5
Levering van goederen
1. Als levering van een goed wordt beschouwd de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken.
2. Elektrische strooom, gas, warmte, koude en soortgelijke zaken worden als lichamelijke zaken beschouwd.
3. De Lid-Staten kunnen als lichamelijke zaken beschouwen:
a) bepaalde rechten op onroerende goederen;
b) de zakelijke rechten die aan de rechthebbende de bevoegdheid verschaffen om een onroerend goed te gebruiken;
c) de deelbewijzen en aandelen waarvan het bezit rechtens of in feite recht geven op de eigendom of het genot van een onroerend goed of een deel daarvan.
4. Als leveringen in de zin van lid 1 worden eveneens beschouwd:
a) de eigendomsovergang van een goed tegen betaling van een vergoeding, ingevolge een vordering door of namens de overheid dan wel krachtens de wet;
b) de afgifte van een goed ingevolge een overeenkomst volgens welke een goed gedurende een bepaalde periode in huur wordt gegeven of ingevolge een overeenkomst tot koop en verkoop op afbetaling, in beide gevallen onder het beding dat normaliter het goed uiterlijk bij de betaling van de laatste termijn in eigendom wordt verkregen;
c) de overdracht van een goed ingevolge een overeenkomst tot aan- of verkoop in commissie.
▼M10
5. Als een levering in de zin van lid 1 kunnen de Lid-Staten beschouwen de oplevering van bepaalde werken in onroerende staat;
▼B
6. Met een levering onder bezwarende titel wordt gelijkgesteld het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, of dat hij om niet verstrekt of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden bestemt, ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde is ontstaan. Onttrekkingen van goederen om voor bedrijfsdoeleinden te dienen als geschenken van geringe waarde of als monster, worden niet als zodanig beschouwd.
7. De Lid-Staten kunnen met een levering onder bezwarende titel gelijkstellen:
a) het door een belastingplichtige voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van een goed dat in het kader van zijn bedrijf is vervaardigd, gebouwd, gewonnen, bewerkt, aangekocht of ingevoerd, indien het van een andere belastingplichtige betrekken van een dergelijk goed hem geen recht zou geven op volledige aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde;
b) het door een belastingplichtige voor een niet-belaste sector van zijn bedrijfsuitoefening bestemmen van een goed, voor zover bij de aanschaffing van dat goed of bij de bestemming ervan overeenkomstig het bepaalde sub a) recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde is ontstaan;
c) met uitzondering van de in lid 8 genoemde gevallen, het onder zich hebben van goederen door een belastingplichtige of zijn rechthebbenden wanneer hij de uitoefening van zijn belastbare ec6nomische activiteit beëindigt, ingeval bij de aanschaffing van die goederen of bij de bestemming ervân overeenkomstig het bepaalde sub a) recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde is ontstaan.
8. De Lid-Staten kunnen, in geval van overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, zich op het standpunt stellen dat geen levering van goederen heeft plaatsgevonden en dat degene op wie de goederen overgaan, in de plaats treedt van de overdrager. De Lid-Staten kunnen in voorkomend geval de nodige maatregelen treffen om concurrentievervalsing te voorkomen ingeval degene op wie de goederen overgaan niet volledig belastingplichtig is.
Artikel 6
Diensten
1. Als dienst wordt beschouwd elke handeling die geen levering van een goed in de zin van artikel 5 is.
Deze handeling kan onder meer zijti:
— de overdracht van een onlichamelijke zaak, ongeacht of deze al dan niet in een titel is belichaamd;
— de verplichting om een daad na te laten of om een daad of een situatie te dulden;
— het verrichten van een dienst op grond van een vordering door of namens de overheid, dan wel krachtens de wet.
2. Met een dienst verricht onder bezwarende titel worden gelijkgesteld:
a) het gebruiken van een tot het bedrijf behorend goed voor privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden, wanneer voor dit goed recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde is ontstaan;
b) het om niet verrichten van diensten door de belastingplichtige voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, of, meer in het algemeen voor andere dan bedrijfsdoeleinden.
De Lid-Staten kunnen van het bepaalde in dit lid afwijken, mits deze afwijking niet tot concurrentievervalsing leidt.
3. Ter voorkoming van concurrentievervalsing kunnen de Lid-Staten, onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, met een dienst verricht onder bezwarende titel gelijkstellen het door een belastingplichtige voor bedrijfsdoeleinden verrichten van een dienst, voor zover hij, ingeval een dergelijke dienst door een andere belastingplichtige zou zijn verricht, geen recht zou hebben op volledige aftrek van, de belasting over de toegevoegde waarde.
4. Wanneer door tussenkomst van een belastingplichtige, handelend op eigen naam, maar voor rekening van een ander, een dienst wordt verricht, wordt de betrokken belastingplichtige geacht deze dienst zelf te hebben ontvangen en te hebben verricht.
5. Het bepaalde in artikel 5, lid 8, is op overeenkomstige wijze van toepassing op diensten.
▼M4
Artikel 7
Invoer
1. Als „invoer van een goed” wordt beschouwd:
a) het binnenkomen in de Gemeenschap van een goed dat niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 9 en 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap of dat, als het onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal valt, zich niet in het vrije verkeer bevindt;
▼M6
b) het binnenkomen in de Gemeenschap van een ander dan onder a) bedoeld goed uit een derdelandsgebied.
▼M4
2. De invoer van een goed vindt plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het zich ten tijde van het binnenkomen in de Gemeenschap bevindt.
3. In afwijking van lid 2, vindt, wanneer een in lid 1, onder a), bedoeld goed vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap onder een van de in artikel 16, lid 1, onder B ►M6 onder a), b), c) en d) ◄ , bedoelde regelingen, onder een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten of onder een regeling voor extern douanevervoer wordt geplaatst, de invoer van dat goed plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het goed aan die regelingen wordt onttrokken.
▼M6
Wanneer een in lid 1, onder b), bedoeld goed vanaf het binnenkomen in de Gemeenschap onder een van de in artikel 33 bis, lid 1, onder b) of c), bedoelde regelingen wordt geplaatst, vindt de invoer van dat goed plaats in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het goed aan die regelingen wordt onttrokken.
▼B
HOOFDSTUK VI
PLAATS VAN DE BELASTBARE HANDELINGEN
Artikel 8
Levering van goederen
1. Als plaats van een levering van goederen wordt aangemerkt:
a) ingeval het goed door de leverancier, door de afnemer dan wel door een derde wordt verzonden of vervoerd: de plaats waar het goed zich op het tijdstip van de aanvang van de verzending of het vervoer naar de afnemer bevindt. Wanneer het goed door of voor rekening van de leverancier wordt geïnstalleerd of gemonteerd, met of zonder beproeven van het geïnstalleerde of gemonteerde goed, wordt als plaats van levering aangemerkt de plaats waar de installatie of de montage geschiedt. Indien de installatie of de montage plaatsvindt ►M4 in een andere Lid-Staat dan die van ◄ de leverancier, treft de ►M4 Lid-Staten waar de installatie of de montage plaatsvindt ◄ de nodige maatregelen om dubbele belastingheffing op zijn grondgebied te voorkomen;
b) ingeval het goed niet wordt verzonden of vervoerd: de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering.
▼M6
c) ingeval de levering van goederen plaatsvindt aan boord van een schip, vliegtuig of trein en tijdens het gedeelte van een binnen de Gemeenschap verricht passagiersvervoer: op de plaats van vertrek van het vervoer van passagiers.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt beschouwd als:
— „gedeelte van een binnen de Gemeenschap verricht passagiersvervoer”: het gedeelte van een vervoer dat, zonder tussenstop buiten de Gemeenschap, plaatsvindt tussen de plaats van vertrek en de plaats van aankomst van het vervoer van passagiers;
— „plaats van vertrek van een vervoer van passagiers”: het eerste punt in de Gemeenschap waar passagiers aan boord kunnen komen, eventueel na een tussenstop buiten de Gemeenschap;
— „plaats van aankomst van een vervoer van passagiers”: het laatste punt in de Gemeenschap waar passagiers die binnen de Gemeenschap aan boord zijn gekomen van boord kunnen gaan, eventueel vóór een tussenstop buiten de Gemeenschap.
Ingeval het een heen- en terugreis betreft, wordt de terugreis als een afzonderlijk vervoer beschouwd.
Uiterlijk op 30 juni 1993 legt de Commissie aan de Raad een verslag voor, dat eventueel vergezeld gaat van passende voorstellen, over de plaats van belastingheffing op leveringen van voor verbruik aan boord bestemde goederen en op diensten, met inbegrip van restauratie, die worden verleend aan passagiers aan boord van een schip, vliegtuig of trein.
De Raad besluit vóór 31 december 1993 met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement.
Tot en met 31 december 1993 kunnen de Lid-Staten leveringen van voor verbruik aan boord bestemde goederen waarvan de plaats van belastingheffing overeenkomstig bovenstaande bepalingen wordt vastgesteld, vrijstellen of blijven vrijstellen, met recht op aftrek van de in het voorgaande stadium betaalde belasting over de toegevoegde waarde.
▼M23
d) ingeval de levering van gas via het aardgasdistributiesysteem of van elektriciteit wordt verricht aan een belastingplichtige wederverkoper: de plaats waar de belastingplichtige wederverkoper de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de goederen worden geleverd, dan wel, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder „belastingplichtige wederverkoper” verstaan, een belastingplichtige wiens hoofdactiviteit op het gebied van de aankoop van gas of elektriciteit bestaat in het opnieuw verkopen van die producten en wiens eigen verbruik van die producten verwaarloosbaar is.
e) in geval van een levering van gas via het aardgasdistributiesysteem of van elektriciteit die niet wordt bestreken door punt d): de plaats waar de afnemer het effectieve gebruik en verbruik van de goederen heeft. Indien alle goederen of een deel ervan in werkelijkheid niet door deze afnemer worden gebruikt, worden deze niet-verbruikte goederen geacht te zijn gebruikt en verbruikt op de plaats waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de goederen worden geleverd. Bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting wordt hij geacht de goederen te hebben gebruikt en verbruikt in zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats.
▼M4
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder a), worden, in gevallen waarin de plaats van vertrek van de verzending of het vervoer in een derdelands gebied ligt, de plaats van de levering verricht door de importeur als bedoeld in ►M18 artikel 21, lid 4 ◄ , alsmede de plaats van eventuele volgende leveringen geacht in de Lid-Staat van invoer van de goederen te liggen.
▼B
Artikel 9
Diensten
1. Als plaats van een dienst wordt aangemerkt de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit hij de dienst verricht, of bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
2. In afwijking hiervan is
a) de plaats van diensten die betrekking hebben op een onroerend goed, met inbegrip van diensten van makelaars in onroerende goederen en van experts alsmede van diensten die erop gericht zijn de uitvoering van bouwwerken voor te bereiden of te coördineren, zoals bij voorbeeld de diensten verricht door architecten en bureaus die op de uitvoering van het werk toezicht houden, de plaats waar het goed is gelegen;
b) de plaats van vervoerdiensten, de plaats waar het vervoer plaatsvindt, zulks naar verhouding van de afgelegde afstanden;
c) de plaats van diensten:
— in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs- en vermakelijkheidsactiviteiten of soortgelijke activiteiten, met inbegrip van die van de organisatoren van zulke activiteiten, alsmede in voorkomend geval, van daarmee samenhangende diensten;
— in verband met activiteiten die met vervoer samenhangen, zoals laden, lossen, intern transport en soortgelijke activiteiten;
— in verband met expertises met betrekking tot roerende lichamelijke zaken;
— in verband met werkzaamheden die betrekking hebben op roerende lichamelijke zaken,
de plaats waar die diensten materieel worden verricht;
▼M2 —————
▼B
e) de plaats van de hieronder vermelde diensten, die worden verleend aan ontvangers die buiten de Gemeenschap zijn gevestigd of aan belastingplichtigen die weliswaar in de Gemeenschap doch buiten het land van de dienstverrichter zijn gevestigd, de plaats waar de ontvanger de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de dienst is verricht, of bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats:
— de overdracht en het verlenen van auteursrechten, octrooien, licentierechten, fabrieks- en handels- merken, en andere soortgelijke rechten;
— diensten op het gebied van de reclame;
— diensten verricht door raadgevende personen, ingenieurs, adviesbureaus, advocaten, accountants en andere soortgelijke diensten, alsmede informatieverwerking en -verschaffing;
— de verbintenis om een beroepsactiviteit of een sub e) vermeld recht geheel of gedeeltelijk niet uit te oefenen;
— bank-, financiële en verzekeringsverrichtingen met inbegrip van herverzekeringsverrichtingen en met uitzondering van de verhuur van safeloketten;
— het beschikbaar stellen van personeel;
— diensten verricht door op naam en voor rekening van een ander handelende tussenpersonen, als zij bemiddelen bij de verlening van diensten als bedoeld sub e).
▼M2
— de verhuur van roerende lichamelijke zaken, met uitzondering van alle vervoermiddelen ►M15 ; ◄
▼M23
— het bieden van toegang tot, en transport of transmissie via aardgas- en elektriciteitsdistributiesystemen en het verrichten van andere daarmee rechtstreeks verbonden diensten;
▼M15
— telecommunicatiediensten. Onder telecommunicatiediensten worden diensten verstaan waarmee de transmissie, uitzending of ontvangst van signalen, geschriften, beelden en geluiden of informatie van allerlei aard, per draad, via radiofrequente straling, langs optische weg of met behulp van andere elektromagnetische middelen, mogelijk wordt gemaakt, met inbegrip van de daarmee samenhangende overdracht en verlening van rechten op het gebruik van infrastructuur voor de transmissie, uitzending of ontvangst. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder telecommunicatiediensten mede verstaan het bieden van toegang tot wereldwijde informatienetten ►M21 ; ◄
▼M21
— radio- en televisieomroepdiensten;
— langs elektronische weg verrichte diensten, onder andere de in bijlage L beschreven diensten;
f) de plaats waar de diensten bedoeld in het laatste streepje onder e), worden verricht, wanneer deze voor een niet-belastingplichtige die gevestigd is of zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft in een lidstaat, worden verricht door een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening buiten de Gemeenschap heeft gevestigd of daar over een vaste inrichting beschikt van waaruit de dienst wordt verricht of die, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, daar zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, de plaats waar de niet-belastingplichtige is gevestigd of zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft.
▼M21
3. Teneinde dubbele heffing of niet-heffing van belasting alsmede concurrentievervalsing te voorkomen, kunnen de lidstaten voor de diensten als bedoeld in lid 2, onder e), met uitzondering van de diensten als bedoeld in het laatste streepje wanneer deze voor niet-belastingplichtigen worden verricht, alsmede voor de verhuur van vervoermiddelen:
▼B
a) de plaats van de diensten, die, krachtens dit artikel, in het binnenland is gelegen, aanmerken als buiten de Gemeenschap te zijn gelegen, wanneer het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie buiten de Gemeenschap geschieden;
b) de plaats van de diensten, die, krachtens dit artikel, buiten de Gemeenschap is gelegen, aanmerken als in het binnenland te zijn gelegen, wanneer het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie in het binnenland geschieden.
▼M21
4. In het geval van in lid 2, onder e), bedoelde telecommunicatiediensten en radio- en televisieomroepdiensten, wanneer deze voor niet-belastingplichtigen die gevestigd zijn of hun woonplaats of hun gebruikelijke verblijfplaats hebben in een lidstaat, worden verricht door een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsactiviteit buiten de Gemeenschap heeft gevestigd of daar over een vaste inrichting beschikt van waaruit de dienst wordt verricht of die, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, daar zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, passen de lidstaten lid 3, onder b), toe.
▼B
HOOFDSTUK VII
BELASTBAAR FEIT EN VERSCHULDIGDHEID VAN DEBELASTING
Artikel 10
1.
a) Als „belastbaar feit” wordt beschouwd het feit waardoor voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden, vereist voor het verschuldigd worden van de belasting;
b) De belasting wordt geacht „verschuldigd te zijn” wanneer de schatkist krachtens de wet de belasting met ingang van een bepaald tijdstip van de belastingplichtige kan vorderen, ook al kan de betaling daarvan worden uitgesteld.
2. Het belastbare feit vindt plaats en de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht. Leveringen van goederen, met uitzondering van de leveringen als bedoeld in artikel 5, lid 4, sub b), en diensten die aanleiding geven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen, worden geacht te zijn verricht bij het verstrijken van de periode waarop deze afrekeningen of betalingen betrekking hebben. ►M18 De lidstaten kunnen bepalen dat in bepaalde gevallen doorlopende leveringen van goederen en verrichtingen van diensten die gedurende een zekere periode plaatsvinden, worden geacht ten minste eenmaal per jaar te zijn voltooid. ◄
Indien evenwel vooruitbetalingen worden gedaan alvorens de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht, wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip val ontvangst van de vooruitbetalingen, ten belope van het ontvangen bedrag.
In afwijking van het voorgaande kunnen de Lid-Staten bepalen dat de belasting voor bepaalde handelingen of bepaalde categorieën belastingplichtigen verschuldigd wordt:
— uiterlijk bij de uitreiking van de factuur ►M20 ————— ◄ , of
— uiterlijk bij ontvangst van de prijs, of,
— wanneer de factuur ►M20 ————— ◄ niet of niet tijdig wordt uitgereikt, binnen een bepaalde termijn te rekenen vanaf de datum van het belastbare feit.
▼M4
3. Het belastbare feit vindt plaats en de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de invoer van het goed geschiedt. Wanneer goederen vanaf hun binnenkomst in de Gemeenschap onder een van de in artikel 7, lid 3, bedoelde regelingen worden geplaatst, vindt het belastbare feit pas plaats en wordt de belasting pas verschuldigd op het tijdstip waarop de goederen aan deze regelingen worden onttrokken.
Indien de ingevoerde goederen echter zijn onderworpen aan invoerrechten, aan landbouwheffingen of aan heffingen van gelijke werking die zijn ingesteld in het kader van een gemeenschappelijk beleid, vindt het belastbare feit plaats en wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip waarop het belastbare feit en het verschuldigd worden ter zake van deze communautaire rechten plaatsvinden.
In de gevallen waarin de ingevoerde goederen niet aan een van deze communautaire rechten zijn onderworpen, passen de Lid-Staten de vigerende bepalingen inzake invoerrechten toe met betrekking tot het belastbare feit en het verschuldigd worden van de belasting.
▼B
HOOFDSTUK VIII
MAATSTAF VAN HEFFING
Artikel 11
A. In het binnenland
1. De maatstaf van heffing is:
a) voor andere goederenleveringen en diensten dan hierna bedoeld sub b), c) en d): alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van de handelingen verband houden;
b) voor de in artikel 5, leden 6 en 7, bedoelde handelingen: de aankoopprijs van de goederen of van soortgelijke goederen of, indien er geen aankoopprijs is, de kostprijs, berekend op het tijdstip waarop deze handelingen worden uitgevoerd;
c) voor de in artikel 6, lid 2, bedoelde handelingen: de door de belastingplichtige voor het verrichten van de diensten gemaakte uitgaven;
d) voor de in artikel 6, lid 3, bedoelde handelingen: de normale waarde van de verrichte diensten.
Als „normale waarde” van een dienst wordt beschouwd het bedrag dat een ontvanger, in de handels- fase waarin de handeling wordt verricht, bij vrije mededinging zou moeten betalen aan een zelfstandige dienstverrichter in het binnenland op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht, om de desbetreffende dienst te verkrijgen.
2. In de maatstaf van heffing moeten worden opgenomen:
a) belastingen, rechten en heffingen, met uitzondering van de belasting over de toegevoegde waarde zelf;
b) bijkomende kosten, zoals kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering, die de leverancier in rekening brengt aan de koper of de ontvanger. Uitgaven die bij afzonderlijke overeenkomst zijn geregeld mogen door de Lid-Staten als bijkomende kosten worden beschouwd.
3. In de maatstaf van heffing worden niet opgenomen:
a) prijsverminderingen wegens korting voor vooruitbetaling;
b) prijskortingen en -rabatten die aan de koper of de ontvanger worden toegekend en die zijn verkregen op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht;
c) door een belastingplichtige van de koper of de ontvanger als terugbetaling van in naam en voor rekening van laatstgenoemden gemaakte kosten ontvangen bedragen die in de boekhouding van de belastingplichtige als doorlopende posten voorkomen. De betreffende belastingplichtige moet het werkelijke bedrag van deze uitgaven verantwoorden en mag de eventueel daarop drukkende belasting niet in aftrek brengen.
▼M8
4. In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kunnen de Lid-Staten die op 1 januari 1993 geen gebruik maakten van de in artikel 12, lid 3, onder a), derde alinea, bedoelde mogelijkheid, wanneer zij gebruik maken van de in onderdeel B, lid 6, bedoelde mogelijkheid, bepalen dat de maatstaf van heffing voor de in artikel 12, lid 3, onder c), tweede alinea, bedoelde handelingen gelijk is aan een gedeelte van het overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 vastgestelde bedrag.
Dit gedeelte wordt op dusdanige wijze vastgesteld dat de aldus verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde in elk geval ten minste gelijk is aan 5 % van het overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 vastgestelde bedrag.
▼B
B. Bij invoer van goederen
▼M6
1. De maatstaf van heffing is, ook voor de invoer van goederen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder b), de waarde die bij de geldende communautaire bepalingen wordt omschreven als de douanewaarde.
▼M4
3. In de maatstaf van heffing moeten worden opgenomen, voor zover zij niet reeds daarin zijn begrepen:
a) de buiten de Lid-Staat van invoer verschuldigde rechten, heffingen en andere belastingen, alsmede die welke ter zake van de invoer verschuldigd zijn, met uitzondering van de te heffen belasting over de toegevoegde waarde;
b) de bijkomende kosten, zoals kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering, tot de eerste plaats van bestemming in de Lid-Staat van invoer.
Onder „eerste plaats van bestemming” wordt verstaan de plaats die genoemd is in de vrachtbrief of een ander document waaronder de goederen in de Lid-Staat van invoer binnenkomen. Bij gebreke van deze vermelding wordt de eerste plaats van bestemming geacht de plaats te zijn waar de eerste overlading van de goederen in de Lid-Staat van invoer geschiedt.
De bovenbedoelde bijkomende kosten worden eveneens in de maatstaf van heffing opgenomen wanneer zij voortvloeien uit het vervoer naar een andere plaats van bestemming in de Gemeenschap, indien deze plaats bekend is op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt;
4. In de maatstaf van heffing worden niet opgenomen de in A, lid 3, sub a) en b), bedoelde elementen.
5. Voor tijdelijk ►M4 uit de Gemeenschap ◄ uitgevoerde goederen die, na ►M4 buiten de Gemeenschap ◄ een herstelling, bewerking, verwerking of aanpassing te hebben ondergaan, weder worden ingevoerd, ►M4 ◄ treffen de Lid-Staten voorzieningen ten einde te verzekeren dat de voor de verkregen goederen geldende behandeling met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde dezelfde is als die welke op de betrokken goederen zou zijn toegepast indien vorengenoemde handelingen zouden zijn verricht in het binnenland.
▼M8
6. In afwijking van de leden 1 tot en met 4 kunnen de Lid-Staten die op 1 januari 1993 geen gebruik maakten van de in artikel 12, lid 3, onder a), derde alinea, bedoelde mogelijkheid, bepalen dat bij de invoer van de in artikel 26 bis, onderdeel A, onder a), b) en c), gedefinieerde kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten de maatstaf van heffing gelijk is aan een gedeelte van het overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 vastgestelde bedrag.
Dit gedeelte wordt op dusdanige wijze vastgesteld dat de aldus bij invoer verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde in elk geval ten minste gelijk is aan 5 % van het overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 vastgestelde bedrag.
▼B
C. Diversen
1. In geval van annulering, verbreking, ontbinding, gehele of gedeeltelijk niet-betaling, of in geval van prijsvermindering nadat de handeling heeft plaatsgevonden, wordt de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd onder de voorwaarden die door de Lid-Staten worden vastgesteld.
In geval van gehele of gedeeltelijk niet-betaling, kunnen de Lid-Staten evenwel van deze regel afwijken.
▼M4
2. Indien gegevens voor het bepalen van de maatstaf van heffing bij invoer zijn uitgedrukt in een andere munteenheid dan die van de Lid-Staat waar de maatstaf van heffing wordt bepaald, wordt de wisselkoers vastgesteld overeenkomstig de geldende communautaire bepalingen voor de berekening van de douanewaarde.
Indien gegevens voor het bepalen van de maatstaf van heffing voor een andere handeling dan een invoer van goederen zijn uitgedrukt in een andere munteenheid dan die van de Lid-Staat waar de maatstaf van heffing wordt bepaald, is de toepasselijke wisselkoers de laatste verkoopkoers die op het moment waarop de belasting verschuldigd wordt, op de meest representatieve wisselmarkten) van de betrokken Lid-Staat wordt geregistreerd, of een koers die wordt vastgesteld onder verwijzing naar die markt(en), op een door die Lid-Staat vastgestelde wijze. Voor sommige van deze handelingen of voor sommige categorieën belastingplichtigen kunnen de Lid-Staten evenwel kiezen voor de volgens de geldende communautaire bepalingen voor het berekenen van de douanewaarde vastgestelde wisselkoers.
▼B
3. Wat het statiegeld voor retouremballage betreft, kunnen de Lid-Staten:
— hetzij het statiegeld van de maatstaf van heffing uitsluiten door de nodige maatregelen te nemen opdat de maatstaf wordt herzien wanneer de emballage niet wordt teruggezonden;
— hetzij het statiegeld in de maatstaf van heffing opnemen door de nodige maatregelen te nemen opdat de maatstaf wordt herzien wanneer de emballage wel wordt teruggezonden.
HOOFDSTUK IX
TARIEVEN
Artikel 12
1. Het op belastbare handelingen toe te passen tarief is het tarief dat van kracht is op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt. Doch:
a) in de gevallen, bedoeld in artikel 10, lid 2, tweede en derde alinea, is het toe te passen tarief het tarief dat van kracht is wanneer de belasting verschuldigd wordt;
▼M6
b) in de gevallen, bedoeld in artikel 10, lid 3, tweede en derde alinea, is het toe te passen tarief het tarief dat van kracht is wanneer de belasting verschuldigd wordt.
▼B
2. Bij tariefwijzigingen kunnen de Lid-Staten:
— een herziening verrichten in de in lid 1, sub a), genoemde gevallen ten einde rekening te houden met het tarief geldend op het tijdstip van de goederenlevering of van de dienstverrichting;
— elke passende overgangsmaatregel treffen.
▼M19
3.
a) Het normale tarief van de belasting over de toegevoegde waarde wordt door elke lidstaat vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing, dat voor leveringen van goederen en voor diensten gelijk is. Vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 mag het normale tarief niet lager zijn dan 15 %.
De Raad besluit overeenkomstig artikel 93 van het Verdrag over de hoogte van het na 31 december 2010 geldende normale tarief.
De lidstaten kunnen bovendien een of twee verlaagde tarieven toepassen. Deze tarieven worden vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing dat niet lager mag zijn dan 5 % en zijn uitsluitend van toepassing op de in bijlage H genoemde categorieën goederen en diensten.
De derde alinea is niet van toepassing op de diensten als bedoeld in het laatste streepje van artikel 9, lid 2, onder e).
▼M28
b) De lidstaten kunnen voor de levering van aardgas, elektriciteit en stadsverwarming een verlaagd tarief toepassen, mits er geen gevaar voor verstoring van de mededinging bestaat. Een lidstaat die voornemens is een dergelijk tarief toe te passen, stelt de Commissie daarvan vooraf in kennis. De Commissie besluit of er gevaar voor verstoring van de mededinging bestaat. Indien de Commissie binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving geen besluit heeft genomen, wordt er geacht geen gevaar voor verstoring van de mededinging te bestaan.
▼M8
c) de Lid-Staten kunnen bepalen dat het verlaagde tarief dat (of een van de verlaagde tarieven die) zij toepassen overeenkomstig de bepalingen onder a), derde alinea, eveneens van toepassing is op de invoer van de in artikel 26 bis, onderdeel A, onder a), b) en c), bedoelde kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten.
Indien zij van deze mogelijkheid gebruik maken, kunnen de Lid-Staten dit verlaagde tarief eveneens toepassen op leveringen van kunstvoorwerpen, in de zin van artikel 26 bis, onderdeel A, onder a):
— die door de maker of diens rechthebbenden worden verricht;
— die incidenteel worden verricht door een andere belastingplichtige dan een belastingplichtige wederverkoper wanneer deze kunstvoorwerpen door deze belastingplichtige zelf zijn ingevoerd of hem zijn geleverd door de maker of diens rechthebbenden of te zijnen gunste het recht op volledige aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde hebben doen ontstaan.
▼M11 —————
▼M13 —————
▼B
4. ►M5 ◄ Een lager tarief wordt zodanig vastgesteld, dat het bij toepassing van dit tarief verkregen bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde het normaliter mogelijk maakt de overeenkomstig artikel 17 aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde volledig af te trekken.
▼M5
Aan de hand van een verslag van de Commissie onderwerpt de Raad, voor de eerste maal in 1994 en vervolgens om de twee jaar, de werkingssfeer van de verlaagde tarieven aan een onderzoek. De Raad kan op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten wijzigingen aan te brengen inde lijst van goederen en diensten in bijlage H.
▼M28
De Commissie legt uiterlijk op 30 juni 2007 aan het Europees Parlement en aan de Raad een algemeen evaluatieverslag voor over het effect van de verlaagde tarieven op lokale diensten, inclusief restauratie, waarin met name aandacht wordt geschonken aan het scheppen van werkgelegenheid, de economische groei en de goede werking van de interne markt, en dat gebaseerd is op een studie van een onafhankelijke economische-reflectiegroep.
▼M8
5. Onverminderd lid 3, onder c), is het bij invoer van een goed toe te passen tarief het tarief dat op de levering van een zelfde goed in het binnenland wordt toegepast.
▼A2
6. De Portugese Republiek kan op transacties in de autonome gebieden van de Azoren en Madeira en op rechtstreekse invoer in deze gebieden lagere tarieven toepassen dan die welke op het vasteland gelden.
▼B
HOOFDSTUK X
VRIJSTELLINGEN
Artikel 13
Vrij stellingen in het binnenland
A. Vrijstellingen ten gunste van bepaalde activiteiten van algemeen belang
1. Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de Lid-Staten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrij stellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
a) de door openbare postdiensten verrichte diensten en daarmee gepaard gaande leveringen van goederen, met uitzondering van personenvervoer en telecommunicatiediensten;
b) de ziekenhuisverpleging en medische verzorging, alsmede de handelingen die daarmede nauw samenhangen, door publiekrechtelijke lichamen of, onder sociale voorwaarden welke vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor genoemde lichamen, door ziekenhuizen, centra voor medische verzorging en diagnose en andere naar behoren erkende inrichtingen van dezelfde aard;
c) gezondheidskundige verzorging van de mens in het kader van de uitoefening van medische en para-medische beroepen als omschreven door de betrokken Lid-Staat;
d) de levering van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk;
e) de door tandtechnici in het kader van de uitoefening van hun beroep verrichte diensten, alsmede het verschaffen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici;
f) diensten die worden verricht door zelfstandige groeperingen van personen die een activiteit uitoefenen welke is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn, ten einde aan hun leden de diensten te verlenen die direct nodig zijn voor de uitoefening van voornoemde activiteit, wanneer die groeperingen van hun leden enkel terugbetaling vorderen van hun aandeel in de gezamenlijke uitgaven, mits deze vrijstelling niet tot concurrentievervalsing kan leiden;
g) diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid, inclusief die welke worden verricht door bejaardentehuizen, door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de betrokken Lid-Staat als instellingen van sociale aard worden erkend;
h) diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de betrokken Lid-Staat als instellingen van sociale aard worden erkend;
i) onderwijs aan kinderen of jongeren, school- of universitair onderwijs, beroepsopleiding of -herscholing, met inbegrip van de diensten en goederenleveringen die hiermede nauw samenhangen, door publiek rechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken Lid-Staat als Iichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend;
j) privélessen die particulier door docenten worden gegeven en betrekking hebben op het school- of universitair onderwijs;
k) beschikbaarstelling van personeel door religieuze of levensbeschouwelijke instellingen voor de sub b), g), h) en i), bedoelde werkzaamheden en met het oog op de verlening van geestelijke bijstand;
l) diensten en nauw daarmee samenhangende goederenleveringen ten behoeve van hun leden in het collectief belang, tegen een statutair vastgestelde contributie door instellingen zonder winstoogmerk met doeleinden van politieke, syndicale, religieuze, vaderlandslievende, levensbeschouwelijke, filantropische of staatsburgerlijke aard, mits deze vrijstelling niet tot concurrentievervalsing kan leiden;
m) sommige diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en die door instellingen zonder winstoogmerk worden verleend aan personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen;
n) bepaalde culturele diensten alsmede nauw daarmee samenhangende goederenleveringen, verricht door publiekrechtelijke culturele instellingen of door andere culturele instellingen die door de betrokken Lid-Staat worden erkend;
o) diensten en leveringen van goederen door lichamen waarvan de handelingen overeenkomstig het bepaalde sub b), g), h), i), 1), m) en n), zijn vrijgesteld, in samenhang met activiteiten welke zijn bestemd ter verkrijging van financiële steun en die uitsluitend ten bate van hen zelf zijn georganiseerd, mits deze vrijstelling niet tot concurrentievervalsing kan leiden. De Lid-Staten kunnen alle nodige beperkingen invoeren, met name ten aanzien van het aantal activiteiten of het bedrag van de opbrengsten waarvoor recht op vrijstelling bestaat;
p) vervoer van zieken of gewonden met speciaal daartoe ingerichte voertuigen door naar behoren gemachtigde lichamen;
q) niet-commerciële activiteiten van openbare radio- en televisieorganisaties.
2.
a) De Lid-taten kunnen de verlening van elk der in lid 1, sub b) g), h), i), l), m) en n), bedoelde vrijstellingen aan andere dan publiekrechtelijke instellingen van geval tot geval, afhankelijk stellen van een of meer van de volgende voorwaarden:
— de instellingen mogen niet systematisch het maken van winst beogen; wordt er wel winst gemaakt, dan mag deze niet worden uitgekeerd, maar moet zij worden aangewend voor de instandhouding of verbetering van de diensten die worden verleend;
— beheer en bestuur van de instellingen moeten in hoofdzaak geschieden op vrijwillige basis en zonder vergoeding door personen die noch zelf, noch via tussenpersonen, enig rechtstreeks of zijdelings belang hebben bij de resultaten van de werkzaamheden van de instellingen;
— de instellingen moeten prijzen toepassen die zijn goedgekeurd door de overheid, of prijzen die niet hoger liggen dan de goedgekeurde prijzen, of, voor handelingen waarvoor geen goedkeuring van prijzen plaatsvindt, prijzen die lager zijn dan die welke voor soortgelijke diensten in rekening worden gebracht door commerciële ondernemingen die aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen;
— de vrij stellingen mogen niet leiden tot concurrentievervalsing ten nadele van commerciële ondernemingen die aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.
b) Van vrijstellingen als bedoeld in lid 1, sub b), g), h), i), l), m) en n), zijn diensten en leveringen van goederen uitgesloten indien:
— zij niet onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de vrijgestelde handelingen;
— zij er in hoofdzaak toe strekken aan de instelling extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen die verricht worden in rechtstreekse mededinging met die van commerciële ondernemingen welke aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.
B. Overige vrijstellingen
Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de Lid-Staten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrij stellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
a) handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringsagenten;
b) verpachting en verhuur van onroerende goederen, met uitzondering van:
1. het verstrekken van accomodatie, als omschreven in de wetgeving der Lid-Staten, in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, met inbegrip van de verhuuraccomodatie in vakantiekampen of op kampeerterreinen;
2. verhuur van parkeerruimte voor voertuigen;
3. verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines;
4. verhuur van safeloketten.
De Lid-Staten kunnen nog andere handelingen van de toepassing van deze vrijstelling uitsluiten;
c) levering van goederen die uitsluitend zijn gebezigd voor een activiteit die krachtens dit artikel of krachtens artikel 28, lid 3, sub b), is vrijgesteld, als voor deze goederen geen recht op aftrek is genoten, of levering van goederen bij de aanschaffing of bestemming waarvan overeenkomstig de bepalingen van artikel 17, lid 6, het recht op aftrek is uitgesloten;
d) de volgende handelingen:
1. verlening van kredieten en bemiddeling inzake kredieten, alsmede het beheer van kredieten door degene die ze heeft verleend;
2. het bemiddelen bij en het aangaan van borgtochten en andere zekerheids- en garantieverbintenissen, alsmede het beheer van kredietgaranties door degene die het krediet heeft verleend;
3. handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deposito's, rekening-courantverkeer, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen;
4. handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deviezen, bankbiljetten en munten die wettig betaalmiddel zijn, met uitzondering van munten en biljetten die als verzamelobject worden beschouwd; als zodanig worden beschouwd gouden, zilveren of uit een ander metaal geslagen munten, alsmede biljetten, die normaliter niet als wettig betaalmiddel worden gebruikt of die een numismatische waarde hebben;
5. handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren, met uitzondering van:
— documenten die goederen vertegenwoordigen;
— de in artikel 5, lid 3, genoemde rechten of effecten;
6. het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, als omschreven door de Lid-Staten;
e) leveringen, tegen de nominale waarde, van postzegels die frankeerwaarde hebben in het binnenland, fiscale zegels en andere soortgelijke zegels;
f) weddenschappen, loterij en en andere kans- en geldspel en, met inachtneming van de door elke Lid-Staat vastgestelde voorwaarden en beperkingen;
g) levering van een gebouw, een gedeelte van een gebouw en het erbij behorend terrein, andere dan bedoeld in artikel 4, lid 3, sub a);
h) levering van andere onbebouwde onroerende goederen dan bouwterreinen als bedoeld in artikel 4, lid 3, sub b).
C. Keuzerecht
De Lid-Staten kunnen aan de belastingplichtigen het recht verlenen om voor belastingheffing te kiezen in geval van:
a) verhuur en verpachting van onroerende goederen;
b) de handelingen bedoeld in B, sub d), g) en h).
De Lid-Staten kunnen de omvang van dit keuzerecht beperken; zij stellen de bepalingen voor de uitoefening ervan vast.
Artikel 14
Vrij stellingen bij invoer
1. Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de Lid-Staten vrijstelling voor de volgende handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrij stellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
a) de definitieve invoer van goederen waarvan de levering door belastingplichtigen in het binnenland in elk geval is vrijgesteld;
▼M4 —————
▼M6 —————
▼B
d) de definitieve invoer van goederen waarvoor een andere douanevrijstelling geldt dan die bedoeld in het gemeenschappelijk douanetarie ►M4 ————— ◄ ►M4 ————— ◄ De Lid-Staten hebben echter de mogelijkheid om de vrijstelling niet te verlenen, indien de concurrentievoorwaarden door het verlenen van de vrijstelling ernstig kunnen worden verstoord;
Deze vrijstelling geldt ook voor de invoer van goederen, in de zin van artikel 7, lid 1, onder b), die voor de douanevrijstelling in aanmerking zouden komen indien zij zouden zijn ingevoerd in de zin van artikel 7, lid 1, onder a).
e) de wederinvoer van goederen in de staat waarin zij werden uitgevoerd, door degene die ze heeft uitgevoerd, indien de betreffende goederen voor vrijstelling van invoerrechten in aanmerking komen ►M4 ◄ ;
▼M4 —————
▼B
g) de invoer van goederen:
— in het kader van de diplomatieke en consulaire betrekkingen, wanneer voor de goederen een vrijstelling van invoerrechten geldt ►M4 ◄ ;
— verricht door internationale instellingen welke als dusdanig door de overheid van het land waar zij zijn gevestigd zijn erkend, alsmede door de leden van deze instellingen, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd door de internationale verdragen tot oprichting van deze instellingen of door de vestigingsovereenkomsten;
— verricht in de Lid-Staten die partij bij dt Noord-Atlantische Verdragsorganisatie zijn, door de strijdkrachten van de andere Staten die partij bij dat Verdrag zijn, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover de betreffende strijdkrachten deelnemen aan de gemeenschappelijke defensieinspanning;
h) de invoer in havens, door zeevisserijlbedrijven, van visserijprodukten, niet be- of verwerkt of nadat ze met het oog op de afzet een bederfwerende behandeling hebben ondergaan, en die nog niet zijn geleverd;
i) de diensten welke betrekking hebben op de invoer van goederen en waarvan de waarde overeenkomstig her bepaalde in artikel 11, B, lid 3, sub b), in de maatstaf van heffing is opgenomen;
j) de invoer van goud door de Centrale Banken;
▼M23
k) de invoer van gas via het aardgasdistributiesysteem, of de invoer van elektriciteit.
▼B
2. De Commissie dient zo spoedig mogelijk bij de Raad voorstellen in om communautaire belastingregels vast te stellen waarbij de werkingssfeer en de wijze van toepassing van de in lid 1 bedoelde vrijstellingen nader worden omlijnd.
Totdat deze regels in werking treden, kunnen de Lid-Staten:
— de vigerende nationale voorschriften in het kader van de bovenstaande bepalingen blijven toepassen;
— voornoemde nationale voorschriften aanpassen, ten einde concurrentievervalsing en met name het niet of dubbel heffen van belasting over de toegevoegde waarde binnen de Gemeenschap te beperken;
— de administratieve procedures gebruiken die zij het meest geschikt achten om tot vrijstelling te komen.
De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de maatregelen die zij krachtens de voorgaande bepalingen hebben genomen of zullen nemen; de Commissie brengt de overige Lid-Staten daarvan op de hoogte.
Artikel 15
▼M4
Vrijstelling bij uitvoer uit de Gemeenschap en voor met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde handelingen, alsmede voor internationaal vervoer.
▼B
Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de Lid-Staten vrijstelling voor de volgende handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrij stellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
1. de levering van goederen die door of voor rekening van de verkoper worden verzonden of vervoerd naar een plaats ►M4 buiten de Gemeenschap ◄ ;
2. de levering van goederen die door of voor rekening van een niet in het binnenland gevestigde koper worden verzonden of vervoerd naar een plaats ►M4 buiten de Gemeenschap ◄ , met uitzondering van door de koper zelf vervoerde goederen bestemd voor de uitrusting of de bevoorrading van pleziervaartuigen en sportvliegtuigen of van andere vervoermiddelen voor privégebruik;
Ingeval de levering betrekking heeft op goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, geldt deze vrijstelling op voorwaarde dat:
— de reiziger niet in de Gemeenschap gevestigd is;
— de goederen uit de Gemeenschap worden vervoerd vóór het einde van de derde maand die volgt op die waarin de levering geschiedde;
— de totale waarde van de levering inclusief de belasting over de toegevoegde waarde de tegenwaarde in nationale munt van 175 ecu overschrijdt, zoals bepaald overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Richtlijn 69/169/EEG ( 5 ); van de Raad; de Lid-Staten mogen evenwel ook een levering waarvan de totale waarde lager dan dit bedrag is, van belasting vrijstellen.
Voor de toepassing van de tweede alinea:
— wordt als een „niet in de Gemeenschap gevestigde reiziger” beschouwd een reiziger wiens woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats niet in de Gemeenschap is gelegen. In de zin van deze bepaling wordt onder „woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats” verstaan de plaats die als zodanig is vermeld op het paspoort, op de identiteitskaart of op enig ander document dat door de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de levering wordt verricht, als identiteitsbewijs wordt erkend;
— wordt het bewijs van de uitvoer geleverd door middel van de factuur, of van een in de plaats daarvan komend bewijsstuk, voorzien van het visum van het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap.
Elke Lid-Staat verstrekt aan de Commissie een specimen van de stempels die hij voor het afgeven van bedoeld visum gebruikt. De Commissie stelt de belastingautoriteiten van de andere Lid-Staten van deze informatie in kennis.
▼M4
3. De diensten bestaande uit werkzaamheden met betrekking tot roerende zaken die zijn verworven of ingevoerd ten einde deze werkzaamheden te ondergaan in de Gemeenschap, en die naar een plaats buiten de Gemeenschap worden verzonden of vervoerd door de dienstverrichter of door de ►M6 niet in het binnenland gevestigde ◄ ontvanger dan wel voor hun rekening.;
▼B
4. de levering van goederen, bestemd voor de bevoorrading van de navolgende schepen:
a) schepen voor de vaart op volle zee waarmee passagiersvervoer tegen betaling plaatsvindt of die worden gebruikt voor de uitoefening van enigerlei industriële, handels- of visserij activiteit;
b) reddingsboten en schepen voor hulpverlening op zee of schepen voor de kustvisserij, voor wat laatstgenoemde schepen betreft met uitzondering van scheepsvoorraden;
c) oorlogsschepen, zoals omschreven in onderverdeling 89.01 A van het gemeenschappelijk douanetarief, die het land verlaten met als bestemming een haven of een ankerplaats in het buitenland.
De Commissie dient zo spoedig mogelijk bij de Raad voorstellen in om communautaire belastingregels vast te stellen waarbij de werkingssfeer en de wijze van toepassing van deze vrijstelling en van de in de punten 5 tot en met 9 bedoelde vrijstellingen worden uitgewerkt. Totdat deze regels in werking treden, kunnen de Lid-Staten de draagwijdte van de in het onderhavige punt beoogde vrijstelling beperken.
5. de levering, de verbouwing, de reparatie, het onderhoud, de bevrachting en de verhuur van de in punt 4, sub a) en b), bedoelde zeeschepen alsmede de levering, de verhuur, de reparatie en het onderhoud van de voorwerpen — met inbegrip van uitrusting voor de visserij — die met deze schepen vast verbonden zijn of die voor hun exploitatie dienen;
6. de levering, de verbouwing, de reparatie, het onderhoud, de bevrachting en de verhuur van luchtvaartuigen die worden gebruikt door luchtvaartmaatschappijen welke zich hoofdzakelijk toeleggen op het betaalde internationale vervoer, alsmede de levering, de verhuur, de reparatie en het onderhoud van de voorwerpen die met deze luchtvaartuigen vast verbonden zijn of die voor hun exploitatie dienen;
7. de levering van goederen, bestemd voor de bevoorrading van de in punt 6 bedoelde luchtvaartuigen;
8. andere diensten dan bedoeld in punt 5, welke verricht worden voor de rechtstreekse behoeften van de daar bedoelde schepen en hun lading;
9. andere diensten dan bedoeld in punt 6, welke verricht worden voor de rechtstreekse behoeften van de daar bedoelde luchtvaartuigen en hun lading;
10. de levering van goederen en diensten:
— in het kader van de diplomatieke en consulaire betrekkingen;
— bestemd voor internationale instellingen welke als dusdanig door de overheid van het land waar zij zijn gevestigd zijn erkend, alsmede voor de leden van deze instellingen, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de internationale verdragen tot oprichting van deze instellingen of door de vestigingsovereenkomsten;
— verricht in de Lid-Staten die partij bij het Noord-Atlantisch Verdrag zijn en bestemd voor de strijdkrachten van de andere Staten die partij bij dat Verdrag zijn, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burger- personeel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover de betreffende strijdkrachten deelnemen aan de gemeenschappelijke defensie-inspanning.
▼M4
— verricht naar een andere Lid-Staat en bestemd voor de strijdkrachten van een andere Staat die partij bij het Noord-Atlantisch Verdrag is dan de Lid-Staat van bestemming zelf, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover de betreffende strijdkrachten deelnemen aan de gemeenschappelijke defensie-inspanning.
▼B
Deze vrijstelling is van toepassing ►M6 met inachtneming van de door de Lid-Staat van ontvangst vastgestelde beperkingen ◄ , totdat een uniforme belastingregeling is vastgesteld.
Voor goederen die niet buiten het land worden verzonden of vervoerd en voor diensten kan de vrijstelling worden toegekend in de vorm van een belastingteruggaaf.
11. De levering van goud aan de Centrale Banken.
12. De levering van goederen aan erkende organisaties die deze goederen uitvoeren ►M4 uit de Gemeenschap ◄ in het kader van hun menslievende, liefdadige of opvoedkundige werk ►M4 buiten de Gemeenschap ◄ . Deze vrijstelling kan worden toegekend in de vorm van belastingteruggave.
▼M6
13. Het verrichten van diensten, met inbegrip van vervoer en aanverwante verrichtingen, met uitzondering van de overeenkomstig artikel 13 vrijgestelde diensten wanneer deze rechtstreeks verband houden met de uitvoer van goederen of de invoer van goederen die onder de bepalingen van artikel 7, lid 3, of van artikel 16, lid 1, A, vallen;
▼B
14. De diensten van tussenpersonen die handelen in naam en voor rekening van derden, wanneer hun diensten betrekking hebben op de in dit artikel bedoelde handelingen of op ►M4 buiten de Gemeenschap ◄ verrichte handelingen.
Deze vrijstelling is niet van toepassing op reisbureaus wanneer zij in naam en voor rekening van de reiziger diensten leveren die in andere Lid-Staten worden verricht.
▼A2
15. De Portugese Republiek kan het vervoer over zee en door de lucht tussen de eilanden die de autonome gebieden van de Azoren en Madeira vormen onderling en tussen deze eilanden en het vasteland gelijkstellen met internationaal vervoer.
▼B
Artikel 16
Bijzondere vrij stellingen in verband met het internationale goederenverkeer
1. Onverminderd de andere communautaire belastingbepalingen kunnen de Lid-Staten, onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, bijzondere maatregelen nemen ten einde geen belasting over de toegevoegde waarde te heffen op de volgende handelingen of sommige daarvan, mits zij geen betrekking hebben op eindgebruik en/of eindverbruik en het bij de aangifte tot verbruik geheven bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde overeenkomt met het belastingbedrag dat zou moeten zijn geheven indien elk van deze handelingen bij invoer of in het binnenland was belast:
▼M4
A. de invoer van goederen die komen te vallen onder een ander stelsel van entrepots dan douane-entrepots
B. leveringen van goederen
a) die bij de douane worden aangebracht en eventueel tijdelijk worden opgeslagen;
b) die in een vrije zone of een vrij entrepot worden geplaatst;
c) die komen te vallen onder een stelsel van douane-entrepots of onder een stelsel van actieve veredeling;
d) die in de territoriale zee worden toegelaten:
— en bestemd zijn voor de bouw, de reparatie, het onderhoud, de verbouwing of de uitrusting van boor- of werkeilanden, dan wel om die boor- of werkeilanden met het vasteland te verbinden;
— voor de bevoorrading van boor- of werkeilanden;
e) die komen te vallen onder een ander stelsel van entrepots dan douane-entrepots.
De plaatsen genoemd ondera), b), c) en d) zijn die welke als zodanig worden omschreven in de geldende communautaire douanebepalingen.
C. diensten betreffende de in punt B bedoelde leveringen van goederen
D. leveringen van goederen en diensten, verricht op de in punt B bedoelde plaatsen met handhaving van een van de in dat punt bedoelde situaties
E. leveringen:
— van goederen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a), die nog onderworpen zijn aan een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten of aan een regeling voor extern douanevervoer;
— van goederen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder b), die nog onderworpen zijn aan de in artikel 33 bis bedoelde regeling voor intern communautair douanevervoer,
alsmede de diensten betreffende deze leveringen.;
▼B
2. Onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging kunnen de Lid-Staten de invoer en de levering van goederen bestemd voor een belastingplichtige die deze goederen betrekt met het oog op hun uitvoer, al dan niet na verwerking, alsmede de diensten in verband met de uitvoeractiviteit van de betreffende belastingplichtige, vrijstellen binnen de grenzen van het bedrag waarvoor de belastingplichtige in de afgelopen 12 maanden heeft uitgevoerd.
3. De Commissie dient zo spoedig mogelijk bij de Raad voorstellen in betreffende de gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde op de in de leden 1 en 2 bedoelde handelingen.
HOOFDSTUK XI
AFTREK
Artikel 17
Ontstaan en omvang van het recht op aftrek
1. Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.
2. Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
a) de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor de hem door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve door een andere belastingplichtige verrichte of te verrichten diensten;
b) de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor ingevoerde goederen;
c) de belasting over de toegevoegde waarde, welke overeenkomstig artikel 5, lid 7, sub a), en artikel 6, lid 3, verschuldigd is.
3. De Lid-Staten verlenen eveneens aan iedere belastingplichtige recht op aftrek of op teruggaaf van de in lid 2 bedoelde belasting over de toegevoegde waarde, voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor:
a) door de belastingplichtige in het buitenland verrichte handelingen in het kader van de in artikel 4, lid 2, bedoelde economische activiteiten, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan indien zij in het binnenland plaats zouden vinden;
b) door de belastingplichtige verrichte handelingen die overeenkomstig artikel 14, lid 1, sub i), artikel 15 en artikel 16, lid 1, punten B, C en D, en lid 2, zijn vrijgesteld;
c) door de belastingplichtige verrichte handelingen die krachtens artikel 13, punt B, sub a) en sub d), punten 1 tot en met 5, zijn vrijgesteld, wanneer de ontvanger buiten de Gemeenschap gevestigd is of wanneer de handelingen rechtstreeks samenhangen met goederen die bestemd zijn om te worden uitgevoerd naar een land buiten de Gemeenschap.
4. De Raad zal zich beijveren om vóór 31 december 1977 op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen communautaire uitvoeringsbepalingen aan te nemen volgens welke overeenkomstig lid 3 teruggaaf aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen moet geschieden. Tot de inwerkingtreding van die communautaire uitvoeringsbepalingen, bepalen de Lid-Staten zelf de voorschriften voor het verrichten van de teruggaaf. Is de belastingplichtige niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigd, dan kunnen de Lid-Staten de teruggaaf weigeren of hiervoor bijkomende voorwaarden stellen.
5. Voor goederen en diensten die door een belastingplichtige zowel worden gebruikt voor handelingen als bedoeld in de leden 2 en 3, waarvoor recht op aftrek bestaat, als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, wordt aftrek slechts toegestaan voor dat gedeelte van de belasting over de toegevoegde waarde, dat evenredig is aan het bedrag van de eerstbedoelde handelingen (pro rata).
Dit pro rata wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 bepaald voor het totaal van de door de belastingplichtige verrichte handelingen.
De Lid-Staten kunnen evenwel:
a) de belastingplichtige toestaan een pro rata te bepalen voor iedere sector van zijn bedrijfsuitoefening, indien voor ieder van deze sectoren een aparte boekhouding wordt gevoerd;
b) de belastingplichtige verplichten voor iedere sector van zijn bedrijfsuitoefening een pro rata te bepalen en voor ieder van deze sectoren een aparte boekhouding te voeren;
c) de belastingplichtige toestaan of verplichten de aftrek toe te passen volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan;
d) de belastingplichtige toestaan of verplichten de aftrek toe te passen volgens de in de eerste alinea vastgestelde regel voor alle goederen en diensten die zijn gebruikt voor alle daarin bedoelde handelingen;
e) bepalen dat, wanneer de belasting over de toegevoegde waarde die niet door de belastingplichtige kan worden afgetrokken, onbeduidend is, hiermee geen rekening wordt gehouden.
6. Uiterlijk binnen vier jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, bepaalt de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen, voor welke uitgaven geen recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde bestaat. De uitgaven die geen strikt professioneel karakter hebben, zoals weelde-uitgaven en uitgaven voor ontspanning of representatie, zijn in elk geval van het recht op aftrek uitgesloten.
Totdat de hierboven bedoelde voorschriften in werking treden kunnen de Lid-Staten elke uitsluiting handhaven waarin hun wetgeving ten tijde van de inwerkingtreding van deze richtlijn voorzag.
7. Onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging kan elke Lid-Staat om conjuncturele redenen investeringsgoederen of andere goederen geheel of gedeeltelijk van de aftrekregeling uitsluiten. Ten einde gelijke concurrentievoorwaarden te behouden, kunnen de Lid-Staten in plaats van de aftrek te weigeren, de door de belastingplichtige zelf vervaardigde of door hem in het binnenland gekochte dan wel door hem ingevoerde gelijksoortige goederen zodanig belasten dat deze belasting het bedrag van de op de aanschaf van soortgelijke goederen drukkende belasting over de toegevoegde waarde niet overschrijdt.
Artikel 18
Wijze van uitoefening van het recht op aftrek
1. Om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen moet de belastingplichtige:
a) voor de in artikel 17, lid 2, sub a), bedoelde aftrek in het bezit zijn van een overeenkomstig artikel 22, lid 3, opgestelde factuur;
b) voor de in artikel 17, lid 2, sub b), bedoelde aftrek in het bezit zijn van een document waaruit de invoer blijkt en waarin hij wordt aangeduid als degene waarvoor de invoer is bestemd of als de importeur, en waarin het bedrag van de verschuldigde belasting wordt vermeld of op grond waarvan dat bedrag kan worden berekend;
c) voor de in artikel 17, lid 2, sub c), bedoelde aftrek, de door elke Lid-Staat voorgeschreven formaliteiten vervullen;
d) wanneer hij gehouden is tot voldoening van de belasting als koper of ontvanger, in geval van toepassing van ►M18 artikel 21, lid 1 ◄ , de door elke Lid-Staat voorgeschreven formaliteiten vervullen.
2. De belastingplichtige past de aftrek toe door op het totaalbedrag van de over een aangifteperiode verschuldigde belasting het totaalbedrag van de belasting in mindering te brengen waarvoor in dezelfde periode het recht op aftrek is ontstaan en krachtens het bepaalde in lid 1 kan worden uitgeoefend.
De Lid-Staten kunnen evenwel bepalen dat belastingplichtigen die de in artikel 4, lid 3, omschreven handelingen incidenteel verrichten, het recht op aftrek uitsluitend op het tijdstip van levenng mogen uitoefenen.
3. De Lid-Staten stellen de voorwaarden en voorschriften vast volgens welke een belastingplichtige een aftrek mag verrichten indien hij deze niet overeenkomstig de bepalingen van de leden 1 en 2 heeft toegepast.
4. Indien voor een bepaalde aangifteperiode het bedrag van de toegestane aftrek groter is dan dat van de verschuldigde belasting, kunnen de Lid-Staten hetzij het overschot doen overbrengen naar de volgende periode, hetzij het overschot teruggeven overeenkomstig de door hen vastgestelde regeling.
De Lid-Staten kunnen evenwel bepalen dat het bedrag van het overschot niet naar een volgende periode wordt overgebracht, of niet wordt teruggegeven, indien dit bedrag onbeduidend is.
Artikel 19
Berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek
1. Het pro rata voor de toepassing van de aftrek, als bedoeld in artikel 17, lid 5, eerste alinea, is de uitkomst van een breuk, waarvan:
— de teller bestaat uit het totale bedrag van de per jaar berekende omzet, exdusief belasting over de toegevoegde waarde, met betrekking tot de handelingen waarvoor overeenkomstig artikel 17, leden 2 en 3, recht op aftrek bestaat, en
— de noemer bestaat uit het totale bedrag van de per jaar berekende omzet, exdusief belasting over de toegevoegde waarde, met betrekking tot de handelingen die in de teller zijn opgenomen, alsmede die waarvoor geen recht op aftrek bestaat. De Lid-Staten kunnen in de noemer ook het bedrag van subsidies opnemen, met uitzondering van die bedoeld in artikel 11, A, lid 1, sub a).
Het pro rata wordt op jaarbasis vastgesteld, uitgedrukt in een percentage en op de hogere eenheid afgerond.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt voor de berekening van het pro rata buiten beschouwing gelaten de omzet met betrekking tot de leveringen van investeringsgoederen welke door de belastingplichtige in het kader van zijn onderneming worden gebruikt. Tevens wordt buiten beschouwing gelaten de omzet met betrekking tot de in artikel 13, B, sub d), bedoelde handelingen, wanneer deze bijkomstige handelingen zijn, alsmede tot bij komstige handelingen ter zake van onroerende goederen en bijkomstige financiële handelingen. Indien de Lid-Staten gebruik maken van de in artikel 20, lid 5, geboden mogelijkheid om geen herziening voor investeringsgoederen te eisen, mogen zij de opbrengst van de verkoop van investeringsgoederen opnemen in de berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek.
3. Het voorlopige pro rata voor een bepaald jaar is gelijk aan het pro rata dat op grond van de handelingen van het voorgaande jaar werd berekend. Indien een dergelijke basis ontbreekt of niet relevant is, wordt het pro rata door de belastingplichtige onder toezicht van de belastingdiensten aan de hand van zijn eigen prognoses voorlopig geraamd. De Lid-Staten kunnen evenwel hun huidige regelingen handhaven.
De aftrek die op grond van het voorlopige pro rata heeft plaatsgevonden wordt herzien nadat voor elk jaar in het daarop volgende jaar het definitieve pro rata is vastgesteld.
Artikel 20
Herziening van de aftrek
1. De oorspronkelijk toegepaste aftrek wordt op de door de Lid-Staten vastgestelde wijze herzien, met name:
a) indien de aftrek hoger of lager is dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen;
b) indien zich na de aangifte wijzigingen hebben voorgedaan in de elementen die in aanmerking zijn genomen voor het bepalen van het bedrag van de aftrek, metname in geval van geannuleerde aankopen of verkregen rabatten; er vindt evenwel geen herziening plaats voor handelingen die geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven, in geval van naar behoren bewezen en aangetoonde vernietiging, verlies of diefstal, alsmede in geval van onnrekkingen voor het verstrekken van geschenken van geringe waarde en van monsters, als bedoeld in artikel 5, lid 6. De Lid-Staten kunnen evenwel herziening eisen in geval van geheel of gedeeltelijk onbetaald gebleven handelingen en van diefstal.
2. Voor investeringsgoederen wordt de herziening gespreid over een periode van vijf jaar, het jaar van verkrijging of vervaardiging der goederen daaronder begrepen. Voor elk jaar heeft deze herziening slechts betrekking op een vijfde gedeelte van de op de goederen drukkende belasting. De herziening geschiedt op basis van de wijzigingen in het recht op aftrek in de loop van de volgende jaren ten opzichte van het jaar van verkrijging of vervaardiging der goederen.
In afwijking van de voorgaande alinea kunnen de Lid-Staten de herziening baseren op een periode van vijf volle jaren te rekenen vanaf de ingebruikneming van de goederen.
▼M10
Voor onroerende investeringsgoederen kan de herzieningsperiode tot maximaal 20 jaar worden verlengd;
▼B
3. In geval van levering gedurende de herzieningsperiode worden de investeringsgoederen geacht verder voor een economische activiteit van de belastingplichtige te worden gebruikt totdat de herzieningsperiode is afgelopen. Deze economische activiteit wordt geacht volledig belast te zijn wanneer de levering van de betrokken goederen belast is; zij wordt geacht volledig vrijgesteld te zijn wanneer de levering vrijgesteld is. De herziening wordt in één keer verricht voor de gehele nog resterende herzieningsperiode.
In het laatste geval kunnen de Lid-Staten ervan afzien herziening te eisen voor zover de koper een belastingplichtige is die de betrokken investeringsgoederen uitsluitend gebruikt voor handelingen waarvoor de belasting over de toegevoegde waarde in aftrek mag worden gebracht.
4. Voor de toepassing van het bepaalde in de leden 2 en 3 kunnen de Lid-Staten:
— het begrip investeringsgoederen definiëren;
— het bedrag aan belasting dat bij de herziening in aanmerking moet worden genomen, nader bepalen;
— alle passende maatregelen nemen om te verzekeren dat de herziening geen ongerechtvaardigde voordelen inhoudt;
— administratieve vereenvoudigingen toestaan.
5. Indien in een Lid-Staat het praktisch effect van de toepassing van de leden 2 en 3 onbeduidend is, kan die Lid-Staat, onder voorbehoud van de raadpleging van artikel 29, afzien van de toepassing van deze leden, rekening houdend met de totale belastingdruk in de betrokken Lid-Staat en de noodzaak van administratieve vereenvoudiging en mits zulks niet tot concurrentievervalsing leidt.
6. Bij overgang van een normale belastingregeling naar een bijzondere regeling, of andersom, kunnen de Lid-Staten de nodige schikkingen treffen om te verzekeren dat de betrokken belastingplichtigen noch ten onrechte voordelen genieten, noch ten onrechte nadelen ondervinden.
HOOFDSTUK XII
TOT VOLDOENING VAN DE BELASTING GEHOUDEN PERSONEN
Artikel 21
Tegenover de schatkist tot voldoening van de belasting gehouden personen
De belasting over de toegevoegde waarde is verschuldigd:
1. in het binnenlands verkeer:
a) door de belastingplichtige die een belastbare handeling verricht, met uitzondering van de in artikel 9, lid 2, sub e), bedoelde handelingen verricht door een in het buitenland gevestigde belastingplichtige. Wanneer de belastbare handeling wordt verricht door een in het buitenland gevestigde belastingplichtige, kunnen de Lid-Staten bepalen dat de belasting verschuldigd is door een andere persoon. Daartoe kan onder meer een fiscaal vertegenwoordiger of degene voor wie de belaste handeling bestemd is, worden aangewezen. De Lid-Staten kunnen tevens bepalen dat een andere persoon dan de belastingplichtige hoofdelijk verplicht is de belasting te voldoen;
▼M15
b) door de belastingplichtige ontvanger van een dienst als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder e), of de voor BTW-doeleinden in het binnenland geregistreerde ontvanger van een in artikel 28 ter, onder C, D, E en F, bedoelde dienst, wanneer de dienst wordt verricht door een in het buitenland gevestigde belastingplichtige; de lidstaten kunnen evenwel bepalen dat de dienstverrichter hoofdelijk verplicht is de belasting te voldoen;
▼B
c) door ieder die de belasting over de toegevoegde waarde vermeldt op een factuur of een als zodanig dienst doend document;
2. bij invoer: door degene(n) die als zodanig door de Lid-Staat van invoer wordt(worden) aangewezen of erkend.
HOOFDSTUK XIII
VERPLICHTINGEN VAN DEGENEN DIE TOT VOLDOENING VAN DE BELASTING GEHOUDEN ZIJN
Artikel 22
Verplichtingen in het binnenlands verkeer
1. Iedere belastingplichtige moet opgave doen van het begin, de wijziging en de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige.
2. Iedere belastingplichtige moet een boekhouding voeren welke voldoende gegevens bevat om de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde en de controle daarop door de belastingadministratie mogelijk te maken.
3.
a) Iedere belastingplichtige moet voor goederen, geleverd aan en voor diensten, verricht voor een andere belastingplichtige, een factuur of een als zodanig dienst doend document uitreiken en daarvan een dubbel bewaren.
Evenzo moet iedere belastingplichtige een factuur uitreiken voor de vooruitbetalingen, die door een andere belastingplichtige aan hem worden gedaan voordat de levering of de dienst is verricht.
b) In de factuur moeten afzonderlijk zijn vermeld: de prijs exclusief belasting, de belasting volgens elk afzonderlijk tarief, alsook, in voorkomend geval, de vrijstelling.
c) De Lid-Staten stellen de criteria vast volgens welke een document kan worden geacht dienst te doen als factuur.
4. Iedere belastingplichtige moet binnen een door elke Lid-Staat vast te stellen termijn een aangifte indienen. Deze termijn mag niet langer zijn dan twee maanden na het verstrijken van elk belastingtijdvak. Dit tijdvak kan door de Lid-Staten worden vastgesteld op één, twee of drie maanden. De Lid-Staten kunnen evenwel andere tijdvakken vaststellen, die echter niet langer dan een jaar mogen zijn.
In de aangifte moeten alle gegevens staan die nodig zijn om het bedrag van de verschuldigde belasting en van de aftrek vast te stellen, daarbij eventueel inbegrepen, voor zover zulks voor de vaststelling van de grondslag nodig is, het totale bedrag van de handelingen waarop deze belasting en deze aftrek betrekking hebben alsmede het bedrag van de vrijgestelde handelingen.
5. Iedere belastingplichtige moet het nettobedrag van de belasting over de toegevoegde waarde bij de indiening van de periodieke aangifte voldoen. De Lid-Staten kunnen echter een ander tijdstip voor de betaling van dit bedrag vaststellen of bepalen dat voorlopige vooruitbetalingen moeten worden gedaan.
6. De Lid-Staten kunnen de belastingplichtige verzoeken een aangifte in te dienen betreffende alle in het voorgaande jaar verrichte handelingen met daarin alle in lid 4 bedoelde gegevens. In die aangifte moeten tevens alle gegevens staan die nodig zijn voor eventuele herzieningen.
7. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te verzekeren dat de personen die overeenkomstig ►M18 artikel 21, lid 1 ◄ , sub a) en b), geacht worden tot voldoening van de belasting te zijn gehouden in plaats van een in het buitenland gevestigde persoon of die hoofdelijk verplicht zijn de belasting te voldoen, de bovenbedoelde verplichtingen inzake aangifte en betaling nakomen.
8. Onverminderd de krachtens artikel 17, lid 4, vast te stellen bepalingen, kunnen de Lid-Staten andere verplichtingen voorschrijven die zij noodzakelijk achten ter waarborging van de juiste heffing van de belasting en ter voorkoming van fraude.
9. De Lid-Staten kunnen belastingplichtigen ontheffen:
— van bepaalde verplichtingen;
— van alle verplichtingen, indien zij slechts vrijgestelde handelingen verrichten;
— van betaling van de verschuldigde belasting, indien het bedrag daarvan onbeduidend is.
▼M20
Artikel 22 bis
Recht van toegang tot langs elektronische weg opgeslagen facturen in een andere lidstaat
Wanneer een belastingplichtige de facturen die hij verzendt of ontvangt langs elektronische weg waarbij een on-linetoegang tot de gegevens wordt gewaarborgd, en de plaats van opslag is gesitueerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar hij gevestigd is, hebben de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de belastingplichtige gevestigd is met het oog op de toepassing van deze richtlijn een recht van toegang, downloading en gebruikmaking langs elektronische weg op deze facturen binnen de grenzen bepaald bij de regelgeving van de lidstaat waar de belastingplichtige gevestigd is, en voorzover hij de facturen nodig heeft voor controledoeleinden.
▼B
Artikel 23
Verplichtingen bij invoer
De Lid-Staten stellen ter zake van de invoer van goederen de voorschriften vast voor de aangifte en voor de betaling welke daarop moet volgen.
De Lid-Staten kunnen in het bijzonder bepalen dat met betrekking tot de invoer van goederen die wordt verricht door belastingplichtigen of tot betaling van belasting gehouden personen, dan wel door bepaalde categorieën daarvan, de uit hoofde van de invoer verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde niet wordt betaald op het tijdstip van de invoer, mits deze belasting als zodanig wordt vermeld in een, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22, lid 4, ingediende aangifte.
HOOFDSTUK XIV
BIJZONDERE REGELINGEN
Artikel 24
Bijzondere regeling voor kleine ondernemingen
1. Lid-Staten die moeilijkheden zouden ondervinden bij het toepassen van de normale belastingregeling op kleine ondernemingen in verband met de activiteit of de structuur van die ondernemingen kunnen binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zij vaststellen — maar onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging — vereenvoudigde regelingen voor belastingheffing en -inning, zoals forfaitaire regelingen, toepassen, zonder dat dit mag leiden tot vermindering van de belasting.
2. Tot een datum die door de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen wordt vastgesteld, doch die niet later mag vallen dan het tijdstip van afschaffing van het belasten bij invoer en het ontlasten bij uitvoer in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten:
a) mogen Lid-Staten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 14 van de tweede richtlijn van de Raad van 11 april 1967 bedoelde bevoegdheid om vrijstellingen of degressieve verminderingen van de belasting in te voeren, deze alsmede de desbetreffende uitvoeringsbepalingen handhaven, indien zij in overeenstemming zijn met het stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde.
De Lid-Staten die een vrijstelling van belasting toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die minder bedraagt dan de tegenwaarde van 5 000 Europese rekeneenheden in nationale valuta tegen de omrekeningskoers geldend op de dag waarop deze richtlijn wordt aangenomen, mogen die vrijstelling verhogen tot 5 000 Europese rekeneenheden.
De Lid-Staten die degressieve verminderingen van de belasting toepassen, mogen noch de bovengrens van die verminderingen verhogen, noch de voorwaarden voor de toekenning daarvan gunstiger maken;
b) mogen Lid-Staten die van deze bevoegdheid geen gebruik hebben gemaakt, vrijstelling van belasting toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 5 000 Europese rekeneenheden in nationale valuta tegen de omrekeningskoers geldend op de dag waarop deze richtlijn wordt aangenomen. Eventueel kunnen zij een degressieve belastingvermindering toekennen aan belastingplichtigen wier jaaromzet het plafond overschrijdt dat door deze Staten voor de toepassing van de vrijstelling is vastgesteld;
c) mogen de Lid-Staten die een vrijstelling van belasting toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet gelijk aan of hoger dan de tegenwaarde van 5 000 Europese rekeneenheden in nationale valuta tegen de omrekeningskoers geldend op de dag waarop deze richtlijn wordt aangenomen, deze vrijstelling verhogen ten einde de reële waarde ervan te handhaven.
3. De begrippen „vrijstelling” en „degressieve belastingvermindering” zijn van toepassing op leveringen van goederen en diensten verricht door kieine ondernemingen.
De Lid-Staten kunnen bepaalde handelingen uitsluiten van de regeling van lid 2. In ieder geval is lid 2 niet van toepassing op de handelingen bedoeld in artikel 4, lid 3.
4. De omzet die als maatstaf dient voor de toepassing van de bepalingen van lid 2, wordt gevormd door het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de in de artikelen 5 en 6 omschreven goederenleveringen en diensten, voor zover deze belast zijn, met inbegrip van de handelingen die zijn vrijgesteld krachtens artikel 28, lid 2, met teruggaaf van de voorbelasting, alsmede door het bedrag van de krachtens artikel 15 vrijgestelde verrichte handelingen en door het bedrag van handelingen met betrekking tot onroerende goederen, van financiële handelingen als bedoeld in artikel 13, B, sub d), van verzekeringsdiensten, tenzij die handelingen het karakter van bijkomstige handelingen bezitten.
Overdracht van lichamelijke of onlichamelijke investeringsgoederen van de onderneming worden evenwel niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de omzet.
5. De belastingplichtigen voor wie vrijstelling van belasting geldt, hebben geen recht op aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 en mogen evenmin op enigerlei wijze op hun facturen ►M20 ————— ◄ de belasting vermelden.
6. De belastingplichtigen die in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van belasting kunnen kiezen hetzij voor toepassing van de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde, hetzij voor toepassing van de in lid 1 genoemde vereenvoudigde regelingen. In dit geval gelden voor hen de degressieve belastingverminderingen waarin de nationale wetgeving eventueel voorziet.
7. De belastingplichtigen voor wie degressieve belastingvermindering geldt, worden, behoudens de toepassing van het bepaalde in lid 1, beschouwd als belastingplichtigen vallende onder de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde.
8. De Commissie brengt, na raadpleging van de Lid-Staten, om de vier jaar, voor het eerst op 1 januari 1982, aan de Raad verslag uit over de toepassing van dit artikel. Zo nodig voegt zij, rekening houdend met de noodzaak van uiteindelijke convergentie van de nationale regelingen, bij dit verslag voorstellen betreffende:
a) de in de bijzondere regeling voor kieine ondernemingen aan te brengen verbeteringen;
b) de aanpassing van de nationale regelingen inzake vrijstellingen en degressieve verminderingen van de belasting over de toegevoegde waarde;
c) de aanpassing van het in lid 2 bedoelde maximum van 5 000 ERE.
9. De Raad zal te gelegener tijd bepalen of het, voor de verwezenlijking van de in artikel 4 van de eerste richtlijn van de Raad van 11 april 1967 omschreven doelstelling, nodig is een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen in te voeren; in voorkomend geval zal hij tevens een beslissing nemen over de grenzen en de gemeenschappelijke toepassingsvoorwaarden van deze regeling. Tot aan de invoering van een dergelijke regeling mogen de Lid-Staten hun eigen bijzondere regelingen handhaven en moeten zij deze toepassen in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel en van latere besluiten van de Raad.
▼M26
Artikel 24 bis
Bij de toepassing van artikel 24, leden 2 tot en met 6, mogen de volgende lidstaten vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde toestaan voor belastingplichtigen met een jaaromzet die niet hoger mag zijn dan het equivalent in de nationale valuta van:
— voor Tsjechië: EUR 35 000;
— voor Estland: EUR 16 000;
— voor Cyprus: EUR 15 600;
— voor Letland: EUR 17 200;
— voor Litouwen: EUR 29 000;
— voor Hongarije: EUR 35 000;
— voor Malta: EUR 37 000 wanneer de economische activiteit voornamelijk bestaat uit de levering van goederen, EUR 24 300 wanneer de economische activiteit voornamelijk bestaat uit de levering van diensten met een lage toegevoegde waarde (hoge inputs), en EUR 14 600 in andere gevallen, namelijk dienstverleners met een hoge toegevoegde waarde (lage inputs);
— voor Polen: EUR 10 000;
— voor Slovenië: EUR 25 000;
— voor Slowakije: EUR 35 000.
▼B
Artikel 25
Gemeenschappelijke forfaitaire regeling voor landbouwproducenten
1. De Lid-Staten kunnen ten aanzien van landbouwproducenten voor wie de toepassing van de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde of, in voorkomend geval, van de vereenvoudigde regeling van artikel 24, op moeilijkheden zou stuiten, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, een forfaitaire regeling toepassen ter compensatie van de belasting over de toegevoegde waarde, welke is betaald over de aankopen van goederen en diensten van de forfaitair belaste landbouwers.
2. In de zin van dit artikel worden beschouwd als:
— landbouwproducent: een belastingplichtige die zijn werkzaamheid uitoefent in het kader van een hierna gedefinieerd bedrijf;
— landbouw-, bosbouw- of visserijbedrijf: de bedrijven die door elke Lid-Staat als zodanig worden beschouwd in het kader van de in bijlage A vermelde produktiewerkzaamheden;
— forfaitair belaste landbouwer: een landbouwproducent op wie de in de leden 3 en volgende omschreven forfaitaire regeling van toepassing is;
— landbouwprodukten: de goederen die door de landbouw-, bosbouw- of visserij bedrijven van elke Lid-Staat worden voortgebracht door middel van de in bijlage A vermelde werkzaamheden;
— agrarische diensten: de in bijlage B genoemde diensten die worden verricht door een landbouwproducent met gebruikmaking van zijn arbeidskrachten en/of de normale uitrusting van zijn landbouw-, bosbouw- of visserijbedrijf;
— de voordruk aan belasting over de toegevoegde waarde: de totale druk aan belasting over de toegevoegde waarde welke rustop de goederen en diensten die zijn betrokken door alle landbouw-, bosbouw- en visserij bedrijven gezamenlijk van elke Lid-Staat, voor zover deze belasting door een landbouwproducent die onder de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde valt, overeenkomstig artikel 17 zou kunnen worden afgetrokken;
— forfaitaire compensatiepercentages: de percentages welke de Lid-Staten overeenkomstig het bepaalde in lid 3 vaststellen en die zij toepassen in de in lid 5 bedoelde gevallen, ten einde de forfaitair belaste landbouwers in aanmerking te doen komen voor een forfaitaire compensatie voor de voordruk aan belasting over de toegevoegde waarde;
— forfaitaire compensatie: het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het in lid 3 bedoelde forfaitaire compensatiepercentage op de omzet van de forfaitair belaste landbouwer in de in lid 5 bedoelde gevallen.
3. De Lid-Staten stellen, voor zover nodig, forfaitaire compensatiepercentages vast en brengen deze, voor zij in toepassing worden gebracht, ter kennis van de Commissie. Deze percentages worden bepaald aan de hand van de macro-economische gegevens over de laatste drie jaar betreffende uitsluitend de forfaitair belaste landbouwers. Zij mogen niet tot gevolg hebben dat aan de forfaitair belaste landbouwers gezamenlijk bedragen worden terugbetaald die hoger zijn dan de voordruk aan belasting over de toegevoegde waarde. De Lid-Staten kunnen deze percentages tot nihil terugbrengen. De percentages mogen naar boven of naar beneden op een half punt worden afgerond.
De Lid-Staten kunnen gedifferentieerde forfaitaire compensatiepercentages vaststellen voor de bosbouw, de verschillende deelsectoren van de landbouw en de visserij.
4. De Lid-Staten kunnen de forfaitair belaste landbouwers ontheffen van de verplichtingen, waartoe de belastingplichtigen ingevolge artikel 22 zijn gehouden.
5. De in lid 3 bedoelde forfaitaire percentages worden toegepast op de prijs, exclusief belasting, van de landbouwprodukten die de forfaitair belaste landbouwers hebben geleverd aan andere belastingplichtigen dan forfaitair belaste landbouwers, en van de agrarische diensten die zij hebben verricht voor andere belastingplichtigen dan forfaitair belaste landbouwers. Deze compensatie sluit elke andere vorm van aftrek uit.
6. De Lid-Staten kunnen bepalen dat de betaling van de forfaitaire compensaties geschiedt:
a) hetzij door de belastingplichtige koper of de belastingplichtige te wiens behoeve de dienst is verricht. In dat geval is de belastingplichtige koper of de belastingplichtige ontvanger volgens de door de Lid-Staten vast te stellen nadere regels gemachtigd om van de door hem verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde het bedrag van de forfaitaire compensatie af te trekken dat hij aan de forfaitair belaste landbouwers heeft betaald;
b) hetzij door de overheid.
7. De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen om de uitbetaling van de forfaitaire compensaties aan de forfaitair belaste landbouwers doeltreffend te kunnen controleren.
8. Voor alle andere dan de in lid 5 bedoelde leveringen van landbouwprodukten en agrarische diensten, wordt de betaling van de forfaitaire compensaties geacht te zijn verricht door de koper of de ontvanger.
9. Iedere Lid-Staat kan bepaalde categorieën landbouwproducenten alsmede landbouwproducenten voor wie de toepassing van de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde of, in voorkomend geval, van de in artikel 24, lid 1, bedoelde vereenvoudigde regeling geen administratieve moeilijkheden oplevert, van de forfaitaire regeling uitsluiten.
10. Iedere forfaitair belaste landbouwer heeft het recht te kiezen voor toepassing van de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde, of, in voorkomend geval, van de in artikel 24, lid 1, bedoelde vereenvoudigde regeling, met inachtneming van de door elke Lid-Staat gestelde nadere regels en voorwaarden.
11. Voor het einde van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn doet de Commissie aan de Raad nieuwe voorstellen inzake de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde op de handelingen met betrekking tot landbouwprodukten en agrarische diensten.
12. Wanneer de Lid-Staten van de in dit artikel omschreven mogelijkheid gebruik maken, bepalen zij de uniforme grondslag van de belasting over de toegevoegde waarde ter fine van de toepassing van de regeling inzake de eigen middelen, en wel door de gemeenschappelijke berekeningsmethode van bijlage C toe te passen.
Artikel 26
Bijzondere regeling voor reisbureaus
1. De Lid-Staten passen de belasting over de toegevoegde waarde op de handelingen van reisbureaus toe overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, voor zover de reisbureaus op eigen naam tegenover de reiziger optreden en zij voor de totstandbrenging van de reizen gebruik maken van leveringen en diensten van andere belastingplichtigen. Dit artikel is niet van toepassing op reisbureaus die alleen optreden als tussenpersoon en waarop artikel 11, A, lid 3, sub c), van toepassing is. In de zin van dit artikel worden onder reisbureaus ook reisorganisatoren (tour operators) verstaan.
2. De handelingen van het reisbureau met het oog op de totstandkoming van de reis worden beschouwd als één enkele dienst van het reisbureau aan de reiziger. Deze dienst wordt belast in de Lid-Staat waar het reisbureau de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit het de dienst heeft verleend. Voor deze dienst wordt als maatstaf van heffing en prijs exdusief belasting in de zin van artikel 22, lid 3, sub b), beschouwd de winstmarge van het reisbureau, dat wil zeggen het verschil tussen het totale bedrag dat de reiziger exclusief belasting over de toegevoegde waarde moet betalen en de werkelijk door het reisbureau gedragen kosten voor goederenleveringen en diensten van andere belastingplichtigen, mits deze handelingen de reiziger rechtstreeks ten goede komen.
3. Indien de handelingen waarvoor het reisbureau een beroep doet op andere belastingplichtigen door laatstgenoemden buiten de Gemeenschap worden verricht, wordt de dienst van het reisbureau gelijkgesteld met een krachtens artikel 15, punt 14, vrijgestelde handeling van tussenpersoon. Indien deze handelingen zowel binnen als buiten de Gemeenschap worden verricht, mag alleen het gedeelte van de dienst van het reisbureau betreffende de buiten de Gemeenschap verrichte handelingen als vrijgesteld worden beschouwd.
4. De bedragen van de belasting over de toegevoegde waarde die het reisbureau worden aangerekend door andere belastingplichtigen voor de in lid 2 bedoelde handelingen die de reizigers rechtstreeks ten goede komen, mogen in de Lid-Staten afgetrokken noch teruggegeven worden.
▼M8
Artikel 26 bis
Bijzondere regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten
A. Definities
Voor de toepassing van dit artikel, en onverminderd andere communautaire bepalingen, worden beschouwd als:
a) kunstvoorwerpen: de goederen bedoeld in punt a) van bijlage I.
De Lid-Staten behoeven evenwel de in de laatste drie streepjes van punt a) in bijlage I bedoelde voorwerpen niet als „kunstvoorwerpen” te beschouwen;
b) voorwerpen voor verzamelingen: de goederen bedoeld in punt b) van bijlage I;
c) antiquiteiten: de voorwerpen bedoeld in punt c) van bijlage I;
d) gebruikte goederen: roerende lichamelijke zaken die in de staat waarin zij verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt, andere dan kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, en andere dan edele metalen of edelstenen als omschreven door de Lid-Staten;
e) belastingplichtige wederverkoper: de belastingplichtige die in het kader van zijn economische activiteit gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten koopt, voor bedrijfsdoeleinden bestemt dan wel invoert met het oog op wederverkoop, ongeacht of deze belastingplichtige optreedt voor eigen rekening dan wel, ingevolge een overeenkomst tot aan- of verkoop in commissie, voor rekening van een derde;
f) organisator van een openbare veiling: elke belastingplichtige die in het kader van zijn economische activiteit op een openbare veiling een goed aanbiedt voor overdracht aan de meestbiedende;
g) opdrachtgever van een organisator van een openbare veiling: elke persoon die een goed overdraagt aan een organisator van een openbare veiling ingevolge een overeenkomst tot verkoop in commissie met onderstaande bepalingen:
— de organisator van de openbare veiling brengt het goed in veiling in eigen naam maar voor rekening van zijn opdrachtgever;
— de organisator van de openbare veiling draagt het goed in eigen naam maar voor rekening van zijn opdrachtgever over aan de meestbiedende aan wie het goed tijdens de openbare verkoping is gegund.
B. Bijzondere regeling voor belastingplichtige wederverkopers
1. De Lid-Staten passen op door belastingplichtige wederverkopers verrichte leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten een bijzondere regeling toe voor de belastingheffing over de winstmarge van de belastingplichtige wederverkoper, overeenkomstig onderstaande bepalingen.
2. De in lid 1 bedoelde leveringen van goederen zijn door een belastingplichtige wederverkoper verrichte leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die hem binnen de Gemeenschap zijn geleverd:
— door een niet belastingplichtige,
— of
— door een andere belastingplichtige, voor zover de levering van het goed door deze andere belastingplichtige overeenkomstig artikel 13, onderdeel B, onder c), is vrijgesteld,
— of
— door een andere belastingplichtige, voor zover de levering van het goed door deze andere belastingplichtige in aanmerking komt voor de in artikel 24 bedoelde vrijstelling en het gaat om een investeringsgoed,
— of
— door een andere belastingplichtige wederverkoper, voor zover de levering van het goed door deze andere belastingplichtige wederverkoper overeenkomstig deze bijzondere regeling onderworpen is geweest aan de belasting over de toegevoegde waarde.
3. De maatstaf van heffing voor de in lid 2 bedoelde leveringen van goederen is de winstmarge van de belastingplichtige wederverkoper, verminderd met het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde die voor de winstmarge zelf geldt. Deze winstmarge is gelijk aan het verschil tussen de door de belastingplichtige wederverkoper voor het goed gevraagde verkoopprijs en de aankoopprijs.
In de zin van dit lid wordt verstaan onder:
— verkoopprijs: alles wat de tegenprestatie uitmaakt die een belastingplichtige wederverkoper verkrijgt of moet verkrijgen van de koper of een derde, met inbegrip van subsidies die rechtstreeks verband houden met deze handeling, belastingen, rechten, heffingen en bijkomende kosten zoals kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering die de belastingplichtige wederverkoper de koper in rekening brengt, echter met uitsluiting van de in artikel 11, onderdeel A, lid 3, bedoelde bedragen;
— aankoopprijs: alles wat de in het eerste streepje gedefinieerde tegenprestatie uitmaakt die zijn leverancier van de belastingplichtige wederverkoper verkrijgt of moet verkrijgen.
4. De Lid-Staten verlenen de belastingplichtige wederverkopers het recht te kiezen voor toepassing van de bijzondere regeling op leveringen:
a) van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die zij zelf hebben ingevoerd;
b) van kunstvoorwerpen die aan hen geleverd zijn door de maker of diens rechthebbenden;
c) van kunstvoorwerpen die aan hen geleverd zijn door een andere belastingplichtige dan een belastingplichtige wederverkoper wanneer de levering door deze andere belastingplichtige onderworpen is aan het verlaagde tarief overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder c).
De Lid-Staten bepalen welke voorwaarden verbonden zijn aan dit keuzerecht, dat in ieder geval gedurende een periode van ten minste twee kalenderjaren van kracht is.
Indien van het keuzerecht gebruik wordt gemaakt, wordt de maatstaf van heffing overeenkomstig lid 3 vastgesteld. Voor leveringen van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die de belastingplichtige wederverkoper zelf heeft ingevoerd, is de aankoopprijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de winstmarge gelijk aan de overeenkomstig artikel 11, onderdeel B, vastgestelde maatstaf van heffing bij invoer, vermeerderd met de bij invoer verschuldigde of betaalde belasting over de toegevoegde waarde.
5. Wanneer zij plaatsvinden onder de voorwaarden van artikel 15, zijn de leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die onderworpen zijn aan de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge, vrijgesteld overeenkomstig dat artikel 15.
6. Belastingplichtigen mogen de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd of voldaan is voor aan hen geleverde of te leveren goederen door een belastingplichtige wederverkoper, niet aftrekken van de belasting die zij verschuldigd zijn, voor zover de levering van deze goederen door de belastingsplichtige wederverkoper onderworpen is aan de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge.
7. Voor zover de goederen gebruikt worden ten behoeve van zijn leveringen die onderworpen zijn aan de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge, mag de belastingplichtige wederverkoper van de belasting die hij verschuldigd is niet aftrekken:
a) de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd of voldaan is voor kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten die hij zelf heeft ingevoerd;
b) de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd of voldaan is voor aan hem geleverde of te leveren kunstvoorwerpen door de maker of diens rechthebbenden;
c) de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd of voldaan is voor aan hem geleverde of te leveren kunstvoorwerpen door een andere belastingplichtige dan een belastingplichtige wederverkoper.
8. Wanneer de belastingplichtige wederverkoper zowel de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde als de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge toepast, moet hij de transacties voor elk van deze regelingen afzonderlijk in zijn boekhouding bijhouden, overeenkomstig de door de Lid-Staten vastgestelde bepalingen.
9. De belastingplichtige wederverkoper mag de belasting over de leveringen van goederen waarop hij de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge toepast, niet afzonderlijk vermelden op de factuur die hij uitreikt ►M20 ————— ◄ .
10. Ten einde de belastingheffing te vereenvoudigen, en onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, kunnen de Lid-Staten, voor bepaalde handelingen of voor bepaalde categorieën belastingplichtige wederverkopers, bepalen dat de maatstaf van heffing voor leveringen van goederen die onderworpen zijn aan de bijzondere regeling voor de belastingheffing over de winstmarge, wordt vastgesteld voor elk belastingtijdvak uit hoofde waarvan de belastingplichtige wederverkoper de in artikel 22, lid 4, bedoelde aangifte moet indienen.
In dat geval is de maatstaf van heffing voor leveringen van goederen waarop hetzelfde tarief van de belasting over de toegevoegde waarde van toepassing is, de totale winstmarge van de belastingplichtige wederverkoper, verminderd met het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde op deze zelfde winstmarge.
De totale winstmarge is gelijk aan het verschil tussen:
— het totale bedrag van de leveringen van goederen die onderworpen zijn aan de bijzondere regeling voor belastingheffing op de winstmarge, en die in het tijdvak door de belastingplichtige wederverkoper verricht zijn. Dit bedrag is gelijk aan de som van de overeenkomstig lid 3 bepaalde verkoopprijzen
— en
— het totaalbedrag van de in lid 2 bedoelde aankopen van goederen die in het tijdvak door de belastingplichtige wederverkoper zijn verricht. Dit bedrag is gelijk aan het totaal van de overeenkomstig lid 3 bepaalde aankoopprijzen.
De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te voorkomen dat de betrokken belastingplichtigen ongerechtvaardigde voordelen genieten, dan wel ongerechtvaardigde schade lijden.
11. Voor elke levering die onder de bijzondere belastingregeling valt met toepassing van lid 2 of lid 4, kan de belastingplichtige wederverkoper de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde toepassen.
Wanneer de belastingplichtige wederverkoper de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde toepast:
a) op de levering van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die hij zelf heeft ingevoerd, mag hij van de belasting die hij verschuldigd is, de bij invoer van dit goed verschuldigde of voldane belasting over de toegevoegde waarde aftrekken;
b) op de levering van kunstvoorwerpen die hem door de maker of diens rechthebbenden zijn geleverd, mag hij van de belasting die hij verschuldigd is, de met betrekking tot de hem geleverde kunstvoorwerpen verschuldigde of voldane belasting over de toegevoegde waarde aftrekken;
c) op de levering van kunstvoorwerpen die hem door een andere belastingplichtige dan een belastingplichtige wederverkoper zijn geleverd, mag hij van de belasting die hij verschuldigd is, de met betrekking tot de hem geleverde kunstvoorwerpen verschuldigde of voldane belasting over de toegevoegde waarde aftrekken.
Dit recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt voor de levering waarvoor de belastingplichtige wederverkoper voor de normale BTW-regeling kiest.
C. Bijzondere regeling voor verkoop op openbare veilingen
1. In afwijking van onderdeel B kunnen de Lid-Staten overeenkomstig onderstaande bepalingen de maatstaf van heffing vaststellen voor leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, die verricht worden door een organisator van openbare veilingen die in eigen naam krachtens een overeenkomst tot verkoop in commissie overgaat tot openbare veiling van deze goederen voor rekening van:
— een niet belastingplichtige,
— of
— een andere belastingplichtige, voor zover de levering van het goed, in de zin van artikel 5, lid 4, onder c), door deze andere belastingplichtige is vrijgesteld overeenkomstig artikel 13, onderdeel B, onder c),
— of
— een andere belastingplichtige, voor zover de levering van het goed, in de zin van artikel 5, lid 4, onder c), door deze andere belastingplichtige, in aanmerking komt voor de in artikel 24 bedoelde vrijstelling en het gaat om een investeringsgoed,
— of
— een belastingplichtige wederverkoper, voor zover de levering van het goed, in de zin van artikel 5, lid 4, onder c), door deze andere belastingplichtige wederverkoper, onderworpen is aan de belasting overeenkomstig de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge, als bedoeld in onderdeel B.
2. De maatstaf van heffing voor elke levering van goederen als bedoeld in lid 1, wordt gevormd door het overeenkomstig lid 4 door de organisator van de openbare veiling aan de koper in rekening gebrachte totaalbedrag, verminderd met:
— het door de organisator van de openbare veiling aan zijn opdrachtgever betaalde of te betalen nettobedrag, vastgesteld overeenkomstig lid 3,
— en
— het bedrag van de door de organisator van de openbare veiling krachtens zijn levering verschuldigde belasting.
3. Het door de organisator van de openbare veiling aan zijn opdrachtgever betaalde of te betalen nettobedrag is gelijk aan het verschil tussen:
— de prijs waarvoor het goed geveild is,
— en
— het bedrag van de door de organisator van zijn opdrachtgever ontvangen of te ontvangen commissie krachtens de overeenkomst tot verkoop in commissie.
4. De organisator van de openbare veiling moet aan de koper een factuur ►M20 ————— ◄ uitreiken waarop afzonderlijk zijn vermeld:
— de veilingprijs,
— de belastingen, rechten en heffingen,
— de door de organisator aan de koper van het goed in rekening gebrachte bijkomende kosten, zoals kosten voor commissie, verpakking, vervoer en verzekering.
Op deze factuur mag de belasting over de toegevoegde waarde niet afzonderlijk zijn vermeld.
5. De organisator van de openbare veiling aan wie het goed is overgedragen krachtens een overeenkomst tot verkoop in commissie op een openbare veiling verstrekt aan zijn opdrachtgever een verslag.
In dit verslag wordt afzonderlijk het bedrag vermeld van de transactie, dat wil zeggen de veilingprijs van het goed, verminderd met het bedrag van de van de opdrachtgever ontvangen of te ontvangen commissie.
Het aldus opgestelde verslag doet dienst als factuur die de opdrachtgever, als hij een belastingplichtige is, aan de organisator van de openbare veiling moet verstrekken overeenkomstig artikel 22, lid 3.
6. De organisatoren van openbare veilingen, die onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden goederen leveren, zijn gehouden in hun boekhouding op tussenrekeningen te boeken:
— de van de koper van het goed ontvangen of te ontvangen bedragen,
— de aan de verkoper van het goed betaalde of te betalen bedragen.
Deze bedragen moeten naar behoren gerechtvaardigd worden.
7. De levering van een goed aan een belastingplichtige organisator van openbare veilingen wordt geacht te hebben plaatsgevonden op het tijdstip waarop de openbare veiling van dat goed heeft plaatsgevonden.
D. Overgangsregeling voor de belasting op handelsverkeer tussen de Lid-Staten
Gedurende de in artikel 28 terdecies bedoelde periode passen de Lid-Staten de volgende bepalingen toe:
a) leveringen van nieuwe vervoermiddelen in de zin van artikel 28 bis, lid 2, verricht onder de in artikel 28 quater, onderdeel A, bedoelde voorwaarden, zijn uitgesloten van de in de onderdelen B en C bedoelde bijzondere regelingen;
b) in afwijking van artikel 28 bis, lid 1, onder a), is de intracommunautaire verwerving van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten niet aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen, wanneer de verkoper een belastingplichtige wederverkoper is die als zodanig optreedt en het verworven goed in de Lid-Staat van vertrek van de verzending of het vervoer aan de belasting werd onderworpen overeenkomstig de in onderdeel B bepaalde bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge, of wanneer de verkoper een organisator van openbare veilingen is die als zodanig optreedt en het verworven goed in de Lid-Staat van vertrek van de verzending of het vervoer aan de belasting werd onderworpen overeenkomstig de in onderdeel C bepaalde bijzondere regeling;
c) artikel 28 ter, onderdeel B, en artikel 28 quater, onderdeel A, onder a), c) en d), zijn niet van toepassing op leveringen van goederen die aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen overeenkomstig een van de in de onderdelen B en C bepaalde bijzondere regelingen.
▼M13
Artikel 26 ter
Bijzondere regeling voor beleggingsgoud
A. Definitie
Onverminderd andere bepalingen van het Gemeenschapsrecht wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder „beleggingsgoud” verstaan:
i) goud, in de vorm van staven of plaatjes van een door de goudmarkten aanvaard gewicht, met een zuiverheid van ten minste 995/1000, al dan niet belichaamd in effecten. De lidstaten kunnen kleine staven of plaatjes met een gewicht van ten hoogste 1 gram uitsluiten van de regeling;
ii) gouden munten die
— een zuiverheid van ten minste 900/1 000 hebben;
— na 1800 zijn geslagen;
— in het land van oorsprong als wettig betaalmiddel fungeren of hebben gefungeerd;
— normaliter verkocht worden voor een prijs die de openmarktwaarde van het in de munten vervatte goud niet met meer dan 80 % overschrijdt.
Dergelijke munten worden voor de toepassing van de richtlijn niet geacht wegens hun numismatisch belang te worden verkocht.
Elke lidstaat deelt de Commissie vanaf 1999 elk jaar vóór 1 juli mee welke munten die aan deze criteria voldoen, in die lidstaat worden verhandeld. Vóór 1 december van elk jaar publiceert de Commissie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de volledige lijst van deze munten. In de gepubliceerde lijst opgenomen munten worden geacht aan deze criteria te voldoen gedurende het hele jaar waarvoor de lijst wordt gepubliceerd.
B. Bijzondere voorschriften voor handelingen betreffende beleggingsgoud
De lidstaten verlenen vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de levering, de intracommunautaire verwerving en de invoer van beleggingsgoud, waaronder beleggingsgoud dat belichaamd is in certificaten voor toegewezen of niet-toegewezen goud of dat verhandeld wordt op goudrekeningen, en waaronder, in het bijzonder, goudleningen en swaps, die een eigendoms- of vorderingsrecht op beleggingsgoud belichamen, evenals voor handelingen betreffende beleggingsgoud bestaande in future- en termijncontracten die leiden tot de overdracht van een eigendoms- of vorderingsrecht met betrekking tot beleggingsgoud.
De lidstaten verlenen eveneens vrijstelling voor de levering van diensten door agenten die optreden in naam en voor rekening van een ander wanneer zij betrokken zijn bij de levering van beleggingsgoud voor hun principaal.
C. Recht om voor belastingheffing te kiezen
De lidstaten verlenen belastingplichtigen die beleggingsgoud produceren of goud omzetten in beleggingsgoud als omschreven in onderdeel A het recht om te kiezen voor belastingheffing met betrekking tot leveringen van beleggingsgoud aan een andere belastingplichtige die anders uit hoofde van onderdeel B zouden zijn vrijgesteld.
De lidstaten kunnen belastingplichtigen die in het kader van hun bedrijf normaliter goud leveren voor industriële doeleinden, het recht verlenen om te kiezen voor belastingheffing met betrekking tot leveringen van beleggingsgoud als omschreven in onderdeel A, onder i), aan een andere belastingplichtige die anders uit hoofde van onderdeel B zouden zijn vrijgesteld. De lidstaten kunnen het toepassingsgebied van dit keuzerecht beperken.
Indien de leverancier het recht om overeenkomstig de eerste of de tweede alinea voor belastingheffing te kiezen heeft uitgeoefend, verlenen de lidstaten de agent het recht om voor belastingheffing te kiezen met betrekking tot de in de tweede alinea van onderdeel B vermelde diensten.
De lidstaten stellen de nadere bepalingen voor de uitoefening van deze rechten vast en stellen de Commissie in kennis van de toepassingsregels voor de uitoefening van deze rechten in de respectieve lidstaten.
D. Recht op aftrek
1. De belastingplichtigen hebben een recht op aftrek van:
a) belasting die verschuldigd of betaald is met betrekking tot beleggingsgoud dat hun geleverd is door een persoon die een keuzerecht als bedoeld in onderdeel C heeft uitgeoefend of dat hun geleverd is overeenkomstig de procedure van onderdeel G,
b) belasting die verschuldigd of betaald is met betrekking tot de levering aan hen of de intracommunautaire verwerving of de invoer door hen van ander goud dan beleggingsgoud dat vervolgens door hen of namens hen wordt omgezet in beleggingsgoud,
c) belasting die verschuldigd of betaald is met betrekking tot aan hen geleverde diensten bestaande in een wijziging van de vorm, het gewicht of de zuiverheid van goud met inbegrip van beleggingsgoud,
indien de latere levering door hen van dat goud krachtens dit artikel is vrijgesteld.
2. Belastingplichtigen die beleggingsgoud produceren of goud in beleggingsgoud omzetten hebben een recht op aftrek van belasting die door hen verschuldigd of betaald is met betrekking tot de levering dan wel de intracommunautaire verwerving of de invoer van goederen of diensten die met de productie of de omzetting van dat goud verband houden alsof de latere levering door hen van het krachtens dit artikel vrijgestelde goud belast was.
E. Bijzondere verplichtingen voor handelaars in beleggingsgoud
De lidstaten zorgen ervoor dat handelaars in beleggingsgoud ten minste een boekhouding voeren van alle belangrijke handelingen betreffende beleggingsgoud en de documenten bewaren aan de hand waarvan de identiteit van de cliënt bij dergelijke handelingen kan worden vastgesteld.
De handelaars bewaren die informatie gedurende ten minste vijf jaar.
De lidstaten kunnen evenwaardige verplichtingen uit hoofde van maatregelen vastgesteld krachtens andere communautaire wetgeving, zoals Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld ( 6 ), aanvaarden om aan de vereisten van de eerste alinea te voldoen.
De lidstaten kunnen strengere verplichtingen vaststellen, inzonderheid inzake speciale registratie- of boekhoudingsvereisten.
F. Verleggingsregeling
In afwijking van artikel 21, lid 1, onder a), kunnen de lidstaten, in het geval van leveringen van goud of halffabrikaten met een zuiverheid van ten minste 325/1 000, of van leveringen van beleggingsgoud wanneer een in onderdeel C bedoeld recht is uitgeoefend, de afnemer aanwijzen als degene die tot voldoening van de belasting gehouden is, overeenkomstig de door hen vast te stellen procedures en voorwaarden. Indien de lidstaten van deze keuzemogelijkheid gebruikmaken, treffen zij de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat degene die tot voldoening van de verschuldigde belasting gehouden is, voldoet aan de verplichtingen tot aangifte en betaling van de belasting overeenkomstig artikel 22.
G. Procedure voor handelingen op een gereglementeerde goudmarkt
1. Een lidstaat kan, met inachtneming van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, nalaten de uit hoofde van deze bijzondere regeling voor beleggingsgoud te verlenen vrijstelling toe te passen voor andere specifieke handelingen met betrekking tot beleggingsgoud dan intracommunautaire levering of uitvoer, die in die lidstaat plaatsvinden
a) tussen belastingplichtigen die lid zijn van een door de betrokken lidstaat gereglementeerde goudmarkt, en
b) tussen een lid van een door de betrokken lidstaat gereglementeerde goudmarkt en een andere belastingplichtige die geen lid is van die markt.
In die omstandigheden zijn deze handelingen belastbaar en geldt het volgende:
2.a) Voor handelingen als bedoeld in punt 1, onder a), staat de lidstaat eenvoudigheidshalve toe dat de te innen belasting wordt opgeschort en verlenen zij ontheffing van de BTW-registratievereisten.
b) Voor handelingen als bedoeld in punt 1, onder b), is de verleggingsregeling van onderdeel F van toepassing. Als een niet-lid behalve voor deze handelingen niet aan de BTW-registratievereisten in de betrokken lidstaat zou zijn onderworpen, vervult het lid de fiscale verplichtingen namens het niet-lid, overeenkomstig de voorschriften van die lidstaat.
▼M21
Artikel 26 quater
Bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen
A. Definities
Voor de toepassing van dit artikel gelden de volgende definities, onverminderd andere communautaire bepalingen:
a) „niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige”: een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd noch daar over een vaste inrichting beschikt, en ook niet anderszins voor belastingdoeleinden geïdentificeerd moet zijn uit hoofde van artikel 22;
b) „elektronische diensten” en „langs elektronische weg verrichte diensten”: de diensten zoals bedoeld in artikel 9, lid 2, onder e), laatste streepje;
c) „lidstaat van identificatie”: de lidstaat die de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige verkiest te contacteren om opgave te doen van het begin van zijn activiteit als belastingplichtige op het grondgebied van de Gemeenschap overeenkomstig dit artikel;
d) „lidstaat van verbruik”: de lidstaat waar het verrichten van de elektronische diensten geacht wordt plaats te vinden overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder f);
e) „BTW-aangifte”: de aangifte waarin alle gegevens staan die nodig zijn om het bedrag van de in elke lidstaat verschuldigde belasting vast te stellen.
B. Bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten
1. De lidstaten staan toe dat een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die elektronische diensten verricht voor een niet-belastingplichtige die in een lidstaat is gevestigd of er zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, gebruikmaakt van een bijzondere regeling overeenkomstig de onderstaande bepalingen. De bijzondere regeling is van toepassing op al deze verrichtingen in de Gemeenschap.
2. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige doet aan de lidstaat van identificatie opgave van het begin of de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige, alsook van wijziging ervan in die mate dat hij niet langer voor de bijzondere regeling in aanmerking komt. Deze opgave gebeurt langs elektronische weg.
De mededeling van de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige aan de lidstaat van identificatie wanneer zijn belastbare activiteiten beginnen, bevat de volgende bijzonderheden voor de identificatie: naam, postadres, elektronische adressen, met inbegrip van websites, eventueel nationaal belastingnummer, en een verklaring dat de belastingplichtige niet voor BTW-doeleinden geïdentificeerd is in de Gemeenschap. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige doet de lidstaat van identificatie mededeling van eventuele wijzigingen in de verstrekte informatie.
3. De lidstaat van identificatie identificeert de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige onder een individueel nummer. Uitgaande van de voor deze identificatie gebruikte gegevens mogen de lidstaten van verbruik hun eigen identificatiesystemen uitwerken.
De lidstaat van identificatie deelt de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige langs elektronische weg het hem toegekende identificatienummer mede.
4. De lidstaat van identificatie verwijdert de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige uit het identificatieregister indien:
a) hij meldt dat hij niet langer elektronische diensten verricht, of
b) anderszins kan worden aangenomen dat zijn belastbare activiteiten beëindigd zijn, of
c) hij niet langer aan de voorwaarden voldoet om gebruik te kunnen maken van de bijzondere regeling, of
d) hij bij voortduring niet aan de voorschriften van de bijzondere regeling voldoet.
5. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige dient langs elektronische weg bij de lidstaat van identificatie een BTW-aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet elektronische diensten werden verricht. De aangifte wordt uiterlijk 20 dagen na het verstrijken van de periode waarop de aangifte betrekking heeft, ingediend.
De BTW-aangifte bevat het identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar belasting verschuldigd is, de totale waarde, exclusief de BTW, van de verrichte elektronische diensten voor de aangifteperiode en het totaalbedrag van de belasting daarover. De geldende belastingtarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens vermeld.
6. De BTW-aangifte wordt in euro verricht. De lidstaten die de euro niet hebben aangenomen kunnen eisen dat de belastingaangifte in hun nationale valuta luidt. Indien de dienstverrichtingen in een andere valuta luiden, wordt bij het invullen van de BTW-aangifte de wisselkoers gehanteerd die gold op de laatste dag van de aangifteperiode. De omwisseling vindt plaats volgens de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank voor die dag bekend heeft gemaakt of, als er die dag geen bekendmaking heeft plaatsgevonden, op de eerstvolgende dag van bekendmaking.
7. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voldoet de belasting over de toegevoegde waarde op het moment dat de aangifte wordt ingediend. De belasting moet worden overgemaakt naar een door de lidstaat van identificatie opgegeven bankrekening in euro. De lidstaten die de euro niet hebben aangenomen kunnen eisen dat de betaling wordt overgemaakt naar een bankrekening in hun eigen valuta.
8. Onverminderd artikel 1, punt 1, van Richtlijn 86/560/EEG, past een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt, in de aangifte geen aftrek uit hoofde van artikel 17, lid 2, van deze richtlijn toe, maar wordt hem teruggaaf verleend overeenkomstig Richtlijn 86/560/EEG. Artikel 2, leden 2 en 3, en artikel 4, lid 2, van Richtlijn 86/560/EEG zijn niet van toepassing op de teruggaaf die verband houdt met onder deze bijzondere regeling vallende elektronische verrichtingen.
9. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voert van alle handelingen waarop deze bijzondere regeling van toepassing is, een boekhouding die voldoende gegevens bevat om de belastingadministratie van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de onder 5 bedoelde BTW-aangifte te bepalen. Desgevraagd worden de boeken langs elektronische weg aan de lidstaat van identificatie en aan de lidstaat van verbruik beschikbaar gesteld. De boeken worden bewaard gedurende tien jaar na afloop van het jaar waarin de handeling is verricht.
10. Artikel 21, lid 2, onder b), is niet van toepassing op de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die voor deze bijzondere regeling heeft gekozen.
▼B
HOOFDSTUK XV
VEREENVOUDIGINGSMAATREGELEN
Artikel 27
▼M24
1. De Raad kan op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen. De maatregelen tot vereenvoudiging van de belastingheffing mogen geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst van de lidstaat in het stadium van het eindverbruik.
2. De lidstaat die maatregelen als bedoeld in lid 1 wil treffen, dient een verzoek in bij de Commissie en verschaft haar alle nodige gegevens. Als de Commissie meent niet over alle nodige gegevens te beschikken, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en deelt zij hem mede welke aanvullende gegevens vereist zijn. Zodra de Commissie over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek, stelt zij de verzoekende lidstaat binnen een maand daarvan in kennis en zendt zij het verzoek in de oorspronkelijke taal aan de andere lidstaten toe.
3. Binnen drie maanden na toezending van de in lid 2, laatste zin, bedoelde gegevens legt de Commissie de Raad hetzij een passend voorstel voor, hetzij, wanneer zij bezwaren heeft tegen het verzoek om een afwijking, een mededeling waarin zij deze bezwaren toelicht.
4. In ieder geval moet de in de leden 2 en 3 omschreven procedure worden voltooid binnen acht maanden na ontvangst van het verzoek door de Commissie.
▼B
5. De Lid-Staten die op 1 januari 1977 bijzondere maatregelen als bedoeld in lid 1 toepasten, mogen deze handhaven op voorwaarde dat zij de Commissie vóór 1 januari 1978 van de maatregelen in kennis stellen en onder het voorbehoud dat die maatregelen, wanneer zij ten doel hebben de belastingheffing te vereenvoudigen, voldoen aan de in lid 1 omschreven voorwaarde.
HOOFDSTUK XVI
OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 28
1. De eventueel in de Lid-Staten geldende bepalingen welke ingevolge de eerste vier streepjes van artikel 17 van de tweede richdijn van de Raad van 11 april 1967 zijn vastgesteld, zijn in elk van de betrokken Lid-Staten niet meer van toepassing met ingang van de respectieve datum waarop de in artikel 1, tweede alinea, bedoelde bepalingen in werking treden.
▼M8
1 bis. Tot en met 30 juni 1999 kan het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor invoer van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten waarvoor op 1 januari 1993 een vrijstelling gold, artikel 11, onderdeel B, lid 6, zodanig toepassen dat de bij invoer verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde in ieder geval gelijk is aan 2,5% van het overeenkomstig artikel 11, onderdeel B, leden 1 tot en met 4, bepaalde bedrag.
▼M5
2. Onverminderd artikel 12, lid 3, zijn gedurende de in artikel 28 terdecies bedoelde overgangsperiode de volgende bepalingen van toepassing:
a) De op 1 januari 1991 bestaande vrijstellingen met teruggaaf van voorbelasting en verlaagde tarieven die onder het in artikel 12, lid 3, gestelde minimum voor de verlaagde tarieven liggen, die in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en die voldoen aan de voorwaarden in het laatste streepje van artikel 17 van de Tweede richtlijn van 11 april 1967, kunnen worden gehandhaafd.
De Lid-Staten treffen de nodige voorzieningen om de vaststelling van de eigen middelen die betrekking hebben op deze handelingen te verzekeren.
Indien de bepalingen van dit lid in Ierland tot verstoringen van de mededinging leiden bij de levering van energie voor verwarming en verlichting, kan de Commissie op uitdrukkelijk verzoek van Ierland aan dat land toestaan om voor de leveringen een verlaagd tarief toe te passen overeenkomstig artikel 12, lid 3. Ierland doet in dit geval zijn verzoek aan de Commissie vergezeld gaan van alle nodige informatie. Indien de Commissie binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek geen besluit heeft genomen, wordt Ierland geacht toestemming te hebben om de voorgestelde verlaagde tarieven toe te passen.
b) De Lid-Staten die op 1 januari 1991 in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht vrijstellingen met teruggaaf van voorbelasting dan wel verlaagde tarieven toepasten die onder het in artikel 12, lid 3, gestelde minimum voor de verlaagde tarieven liggen, met betrekking tot andere dan de in bijlage H genoemde goederen en diensten, kunnen voor die goederen of diensten het verlaagde tarief of een van de twee in artikel 12, lid 3, genoemde verlaagde tarieven toepassen.
c) De Lid-Staten die uit hoofde van artikel 12, lid 3, verplicht zijn hun op 1 januari 1991 geldende normale tarief met meer dan 2 % te verhogen, kunnen voor goederen en diensten bedoeld in bijlage H, een verlaagd tarief toepassen dat onder het in artikel 12, lid 3, bepaalde minimum ligt. Voorts kunnen deze Lid-Staten een dergelijk tarief hanteren voor restauratie, kinderkleding en -schoeisel en huisvesting. De Lid-Staten kunnen op grond van dit lid geen vrijstellingen met teruggaaf van voorbelasting invoeren.
d) De Lid-Staten, die op 1 januari 1991 een verlaagd tarief toepasten voor restauratie, kinderkleding en -schoeisel en huisvesting, kunnen hiervoor een verlaagd tarief blijven toepassen.
e) De Lid-Staten die op 1 januari 1991 een verlaagd tarief toepasten voor andere dan de in bijlage H genoemde goederen en diensten, kunnen voor die goederen of diensten het verlaagde tarief of een van de twee in artikel 12, lid 3, bepaalde verlaagde tarieven toepassen, die echter niet lager mogen zijn dan 12 %.
Deze bepaling kan niet worden toegepast op leveringen van gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten die overeenkomstig een van de bijzondere regelingen van artikel 26 bis, onderdelen B en C, aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.
▼M5
f) De Helleense Republiek mag BTW-tarieven die tot 30 % lager liggen dan de overeenkomstige tarieven op het Griekse vasteland toepassen in de departementen Lesbos, Chios, Samos, de Dodekanesos en de Cycladen, en op de volgende eilanden in de Egeïsche Zee: Thassos, de noordelijke Sporaden, Samothraki en Skiros.
g) Aan de hand van een verslag van de Commissie onderwerpt de Raad vóór 31 december 1994 de bepalingen van bovenstaande punten a) tot en met f) aan een nieuw onderzoek, met name ten aanzien van de goede werking van de interne markt. In geval zich aanzienlijke verstoringen van de mededinging voordoen, neemt de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen passende maatregelen.
▼M10
h) De Lid-Staten die op 1 januari 1993 gebruik maakten van de in artikel 5, lid 5, onder a), geboden mogelijkheid zoals geldend op die datum, kunnen voor de oplevering van een werk in roerende staat het tarief toepassen dat van toepassing is op het na de uitvoering van het aangenomen werk verkregen goed.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt als „oplevering van een werk in roerende staat” beschouwd de afgifte door de opdrachtnemer aan de opdrachtgever van een roerend goed dat hij heeft vervaardigd of samengesteld met behulp van stoffen en voorwerpen die daartoe door de opdrachtgever aan de opdrachtnemer zijn verstrekt, ongeacht of de opdrachtnemer al dan niet een deel van de gebruikte materialen heeft verschaft.
▼M11
i) de Lid-Staten kunnen een verlaagd tarief toepassen op leveringen van levende planten en andere produkten van de bloementeelt (met inbegrip van bollen, wortelen en dergelijke, snijbloemen en snijgroen) alsmede op voor verbranding bestemd hout.
▼M17
j) de Republiek Oostenrijk mag een van de twee verlaagde tarieven als bedoeld in artikel 12, lid 3, onder a), derde alinea, toepassen op de verhuring van onroerend goed voor residentieel gebruik, op voorwaarde dat dit tarief niet lager ligt dan 10 %.
k) de Republiek Portugal mag een van de twee verlaagde tarieven als bedoeld in artikel 12, lid 3, onder a), derde alinea, toepassen voor restauratie, op voorwaarde dat dit tarief niet lager ligt dan 12 %.
▼B
3. Gedurende de in lid 4 genoemde overgangsperiode kunnen de Lid-Staten:
a) de in de lijst van bijlage E genoemde handelingen die krachtens artikel 13 of artikel 15 zijn vrijgesteld, blijven belasten;
b) de handelingen, genoemd in bijlage F blijven vrijstellen onder de in de Lid-Staat vigerende voorwaarden;
c) de belastingplichtigen de mogelijkheid geven te kiezen voor belasting van de handelingen die op de in bijlage G vastgestelde voorwaarden zijn vrijgesteld;
d) bepalingen waarbij wordt afgeweken van het beginsel van onmiddellijke aftrek als bedoeld in artikel 18, lid 2, eerste alinea, blijven toepassen;
e) bepalingen waarbij wordt afgeweken van ►M8 ————— ◄ artikel 6, lid 4, en artikel 11, A, punt 3, sub c), blijven toepassen;
f) bepalen dat, voor de leveringen van gebouwen en bouwterreinen die met het oog op wederverkoop zijn gekocht door een belastingplichtige welke voor die aankoop geen recht op aftrek had, de maatstaf van heffing kan bestaan uit het verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs;
g) in afwijking van artikel 17, lid 3, en artikel 26, lid 3, de diensten van reisbureaus als bedoeld in artikel 26, lid 3, blijven vrijstellen, zonder recht op aftrek van de voorbelasting. Deze afwijking is ook van toepassing op reisbureaus die in naam en voor rekening van de reiziger handelen.
▼M4
3 bis In afwachting van een besluit van de Raad, die krachtens artikel 3 van Richtlijn 89/465/EEG ( 7 ) moet beslissen over de intrekking van de in lid 3, onder b), bedoelde tijdelijke afwijkingen, mag Spanje de in bijlage F, punt 2, bedoelde handelingen, voor zover deze betrekking hebben op diensten van auteurs, alsmede de in bijlage F, punten 23 en 25, bedoelde handelingen vrijstellen.
▼B
4. De overgangsperiode duurt aanvankelijk vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari 1978. Uiterlijk zes maanden vóór het einde van deze periode, en nadien voor zover nodig, beziet de Raad, aan de hand van een verslag van de Commissie, de toestand met betrekking tot de afwijkingen, zoals bedoeld in lid 3 opnieuw, en beslist hij, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie over de eventuele intrekking van deze afwijkingen of van een gedeelte daarvan.
5. In de uiteindelijke regeling zal het personenvervoer in het land van vertrek worden belast voor de binnen de Gemeenschap afgelegde afstand, volgens door de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen vast te stellen nadere bepalingen.
▼M16
De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie een lidstaat machtigen om uiterlijk tot en met 31 december 2010 de in artikel 12, lid 3, onder a), derde alinea, bedoelde verlaagde tarieven toe te passen op diensten die in ten hoogste twee van de in bijlage K vermelde categorieën worden genoemd. In uitzonderlijke gevallen mag het een lidstaat worden toegestaan het verlaagde tarief toe te passen op diensten in drie van bovengenoemde categorieën.
◄
De desbetreffende diensten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) arbeidsintensief zijn;
b) grotendeels rechtstreeks voor eindverbruikers worden verricht;
c) hoofdzakelijk lokaal zijn en vermoedelijk geen aanleiding geven tot concurrentiedistorsies;
d) er moet een nauw verband bestaan tussen de prijsverlaging als gevolg van de tariefverlaging en de te verwachten toename van de vraag en de werkgelegenheid.
De toepassing van een verlaagd tarief mag de goede werking van de interne markt niet in gevaar brengen.
▼M28
Iedere lidstaat die uit hoofde van deze bepaling na 31 december 2005 voor het eerst een verlaagd tarief op een of meerdere van de in de eerste alinea bedoelde diensten wenst toe te passen, stelt de Commissie daarvan uiterlijk op 31 maart 2006 op de hoogte. Hij verstrekt haar voor die datum alle gegevens die dienstig zijn voor de beoordeling van de nieuwe maatregelen die hij wenst in te stellen, met name:
a) het toepassingsgebied van de maatregel en de nauwkeurige beschrijving van de betrokken diensten;
b) de gegevens waaruit blijkt dat aan de in de tweede en de derde alinea genoemde voorwaarden is voldaan;
c) gegevens waaruit de kosten van de voorgenomen maatregel voor de begroting blijken.
▼M16
De lidstaten die machtiging hebben verkregen om het in de eerste alinea bedoelde verlaagde tarief toe te passen, stellen vóór 1 oktober 2002 een uitvoerig verslag op met een algehele evaluatie van de doeltreffendheid van de maatregel uit een oogpunt van met name schepping van werkgelegenheid en efficiëntie.
Vóór 31 december 2002 stuurt de Commissie een algemeen evaluatieverslag toe aan de Raad en het Europees Parlement, zo nodig voorzien van een voorstel voor passende maatregelen voor een eindbeslissing over het op zeer arbeidsintensieve diensten toepasselijke BTW-tarief.
▼M4
HOOFDSTUK XVI bis
OVERGANGSREGELING VOOR DE BELASTINGHEFFING IN HET HANDELSVERKEER TUSSEN DE LID-STATEN
Artikel 28 bis
Werkingssfeer
1. Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn tevens onderworpen:
a) de intracommunautaire verwervingen van goederen onder bezwarende titel in het binnenland door een belastingplichtige die als zodanig optreedt, of door een niet-belastingplichtige rechtspersoon, wanneer de verkoper een belastingplichtige is die als zodanig optreedt en noch onder de in artikel 24 bedoelde vrijstellingsregeling, noch onder het bepaalde in artikel 8, lid 1, onder a), tweede zin, of in artikel 28 ter, B, lid 1, valt.
In afwijking van de eerste alinea zijn de intracommunautaire verwervingen van goederen door een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon onder de bij lid 1 bis vastgestelde voorwaarden, niet aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen.
De Lid-Staten verlenen de belastingplichtigen en de niet-belastingplichtige rechtspersonen die voor de toepassing van de tweede alinea in aanmerking komen, het recht om voor de in de eerste alinea omschreven algemene regeling te kiezen. De Lid-Staten stellen de nadere regels vast met betrekking tot deze keuze die in ieder geval voor een periode van twee kalenderjaren geldt;
b) de intracommunautaire verwervingen van nieuwe vervoermiddelen onder bezwarende titel in het binnenland door belastingplichtigen of niet-belastingplichtige rechtspersonen die in aanmerking komen voor de afwijking onder a), tweede alinea, of door enige andere niet-belastingplichtige.
▼M6
c) de intracommunautaire verwervingen van accijnsprodukten onder bezwarende titel in het binnenland door een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon die in aanmerking komt voor de afwijking onder a), tweede alinea, uit hoofde waarvan de accijnsrechten in het binnenland verschuldigd zijn krachtens Richtlijn 92/12/EEG ( 8 ).
1 bis. De afwijking van lid 1, onder a), tweede alinea, geldt voor:
a) intracommunautaire verwervingen van goederen waarvan de levering krachtens artikel 15, punten 4 tot en met 10, binnen het land zou worden vrijgesteld;
b) intracommunautaire verwervingen van goederen, andere dan die bedoeld onder a):
— door een belastingplichtige ten behoeve van zijn landbouw-, bosbouw- of visserijbedrijf dat onder de forfaitaire regeling van artikel 25 valt, door een belastingplichtige die uitsluitend leveringen van goederen of diensten verricht waarvoor geen recht op aftrek bestaat, of door een niet-belastingplichtige rechtspersoon,
— binnen de grenzen of ten belope van een totaalbedrag dat in het lopende kalenderjaar niet hoger mag zijn dan een drempel die door de Lid-Staten wordt bepaald, maar die niet lager mag zijn dan de tegenwaarde van 10 000 ecu in nationale valuta,
— en
— mits het totale bedrag van de intracommunautaire verwervingen van goederen in het voorafgaande kalenderjaar de in het tweede streepje bedoelde drempel niet heeft overschreden.
— De drempel die dient als referentiepunt voor de toepassing van bovenstaande bepalingen, is het totale bedrag, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd of voldaan is in de Lid-Staat waaruit de goederen zijn verzonden of vervoerd, van de intracommunautaire verwervingen van goederen, andere dan nieuwe vervoermiddelen en accijnsprodukten.;
▼M4
2. In de zin van dit hoofdstuk:
a) worden als „vervoermiddel” beschouwd voor het personen- of goederenvervoer bestemde schepen met een lengte van meer dan 7,5 meter, luchtvaartuigen met een totaal opstijggewicht van meer dan 1550 kg en landvoertuigen die zijn uitgerust met een motor van meer dan 48 cc cilinderinhoud of met een vermogen van meer dan 7,2 kilowatt, met uitzondering van schepen en luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 15, punten 5 en 6;
▼M8
b) worden niet als „nieuwe vervoermiddelen” beschouwd: de onder a) bedoelde vervoermiddelen wanneer tegelijkertijd aan de twee volgende voorwaarden wordt voldaan:
— de levering vindt plaats meer dan drie maanden na de datum waarop het vervoermiddel voor de eerste maal in gebruik is genomen. Deze termijn wordt echter verlengd tot zes maanden voor de onder a) gedefinieerde landvoertuigen,
— het vervoermiddel heeft, als het een landvoertuig betreft, meer dan 6 000 km afgelegd, heeft, als het een boot betreft, meer dan 100 uur gevaren, of heeft, als het een luchtvaartuig betreft, meer dan 40 uur gevlogen.
De Lid-Staten stellen de voorwaarden vast waaronder de bovenstaande gegevens kunnen worden aangetoond.
▼M4
3. Als „intracommunautaire verwerving” van een goed wordt beschouwd het verkrijgen van de macht om als eigenaar te beschikken over een roerende lichamelijke zaak die door de verkoper of de afnemer, of voor hun rekening, met als bestemming de afnemer is verzonden of vervoerd naar een andere Lid-Staat dan die waaruit het goed is verzonden of vervoerd.
Wanneer door een niet-belastingplichtige rechtspersoon verworven goederen uit een derdelands gebied worden verzonden of vervoerd en door deze niet-belastingplichtige rechtspersoon worden ingevoerd in een andere Lid-Staat dan die van aankomst van de verzending of het vervoer, worden de goederen geacht te zijn verzonden of vervoerd vanuit de Lid-Staat van invoer van de goederen. Deze Lid-Staat verleent aan de importeur als bedoeld in ►M18 artikel 21, lid 4 ◄ , teruggaaf van die uit hoofde van de invoer van de goederen betaalde belasting over de toegevoegde waarde, voor zover de importeur aantoont dat op zijn verwerving de belasting over de toegevoegde waarde is geheven in de Lid-Staat van aankomst, van de verzending of het vervoer van de goederen.
4. Als belastingplichtige wordt tevens beschouwd eenieder die incidenteel een nieuw vervoermiddel levert onder de voorwaarden van artikel 2 quater, A.
De Lid-Staat waarbinnen de levering wordt verricht, verleent de belastingplichtige een recht op aftrek dat overeenkomstig de volgende bepalingen wordt vastgesteld:
— het recht op aftrek ontstaat pas en kan pas worden uitgeoefend op het tijdstip van de levering,
— de belastingplichtige mag de belasting over de toegevoegde waarde die in de aankoopprijs is begrepen of die uit hoofde van de invoer of intracommunautaire verwerving van het vervoermiddel is voldaan, aftrekken binnen de grenzen of ten belope van het bedrag van de belasting dat hij verschuldigd zou zijn indien voor de levering geen vrijstelling gold.
De Lid-Staten stellen de nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen vast.
5. ►M10 Met een levering van goederen onder bezwarende titel wordt gelijkgesteld: ◄
b) de overbrenging door een belastingplichtige van een goed van zijn bedrijf naar een andere Lid-Staat.
Als overgebracht naar een andere Lid-Staat wordt beschouwd elke lichamelijke zaak die door of voor rekening van de belastingplichtige buiten het in artikel 3 bedoelde grondgebied, maar binnen de Gemeenschap wordt verzonden of vervoerd voor bedrijfsdoeleinden, voor zover het daarbij niet om een van de volgende handelingen gaat:
— de levering van dat goed door de belastingplichtige binnen de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer, onder de voorwaarden van artikel 8, lid 1, onder a), tweede zin, en artikel 28 ter, B, lid 1,
— de levering van dat goed door de belastingplichtige onder de voorwaarden van artikel 8, lid 1, onder c),
— de levering van dat goed door de belastingplichtige in het binnenland onder de voorwaarden van artikel 15 of artikel 28 quater, A,
▼M10 —————
▼M10
— de verrichting van een dienst voor de belastingplichtige in verband met werkzaamheden betreffende dat goed, die daadwerkelijk worden uitgevoerd in de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van het goed, voor zover de goederen na bewerking opnieuw verzonden worden naar deze belastingplichtige in de Lid-Staat waarvandaan zij oorspronkelijk verzonden of vervoerd waren.
▼M4
— het tijdelijke gebruik van dat goed op het grondgebied van de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van het goed, ten behoeve van een dienstverrichting door de in de Lid-Staat van vertrek van de verzending of het vervoer van het goed gevestigde belastingplichtige,
— het tijdelijke gebruik van dat goed voor een periode van ten hoogste 24 maanden op het grondgebied van een andere Lid-Staat waar de invoer van hetzelfde goed uit een derde land met het oog op tijdelijk gebruik in aanmerking zou komen voor de regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten.
▼M23
— de levering van gas via het aardgasdistributiesysteem of de levering van elektriciteit onder de in artikel 8, lid 1, onder d) of e), bepaalde voorwaarden.
Wanneer een van de voorwaarden voor de toepassing van bovenstaande bepalingen niet meer wordt vervuld, wordt het goed evenwel beschouwd als overgebracht naar een andere Lid-Staat. In dat geval vindt de overbrenging plaats op het tijdstip waarop de voorwaarde niet meer wordt vervuld.
▼M4
6. Met een intracommunautaire verwerving van een goed onder bezwarende titel wordt gelijkgesteld het door een belastingplichtige voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van een goed dat door of voor rekening van de belastingplichtige wordt verzonden of vervoerd uit een andere Lid-Staat waar het is vervaardigd, gewonnen, bewerkt, aangekocht, verworven in de zin van lid 1, of door de belastingplichtige in het kader van zijn bedrijf in die andere Lid-Staat wordt ingevoerd.
▼M6
Met een intracommunautaire verwerving van een goed onder bezwarende titel wordt ook gelijkgesteld de toewijzing door de strijdkrachten van een Staat die partij bij het Noord-Atlantisch Verdrag is, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel, van goederen die zij niet tegen de algemene belastingvoorwaarden van de interne markt van een Lid-Staat hebben verworven, wanneer de invoer van deze goederen niet in aanmerking zou kunnen komen voor de in artikel 14, lid 1, onder g), bedoelde vrijstelling.
▼M4
7. De Lid-Staten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat als intracommunautaire verwervingen van goederen worden beschouwd de handelingen die, indien zij in het binnenland verricht zouden zijn door een belastingplichtige die als zodanig optreedt, zouden zijn aangemerkt als leveringen van goederen in de zin van lid 5 en van artikel 5.
Artikel 28 ter
Plaats van de handelingen
A. Plaats van de intracommunautaire verwerving van goederen
1. De plaats van een intracommunautaire verwerving van goederen wordt geacht te zijn de plaats waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of van het vervoer naar de afnemer.
2. Onverminderd het bepaalde in lid1 wordt de plaats van een intracommunautaire verwerving van goederen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 1, onder a), evenwel geacht zich te bevinden op het grondgebied van de Lid-Staat die het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de afnemer deze verwerving heeft verricht, voor zover de afnemer niet aantoont dat de belasting op deze verwerving is geheven overeenkomstig lid 1.
Indien echter op de verwerving op grond van lid1 belasting wordt geheven in de Lid-Staat van aankomst van de verzending of van het vervoer van de goederen, nadat de belasting erop is geheven op grond van de eerste alinea, wordt de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd in de Lid-Staat die het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de afnemer deze verwerving heeft verricht.
▼M6
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt de intracommunautaire verwerving van goederen geacht overeenkomstig lid 1 aan de belasting te zijn onderworpen wanneer:
— de afnemer aantoont deze intracommunautaire verwerving te hebben verricht met het oog op een volgende levering, binnen de in lid 1 bedoelde Lid-Staat, waarvoor degene voor wie deze levering bestemd is, overeenkomstig artikel 28 quater, E, lid 3, is aangewezen als tot voldoening van de belasting gehouden persoon,
— de afnemer heeft voldaan aan de in artikel 22, lid 6, onder b), laatste alinea, bedoelde aangifteverplichtingen.
▼M4
B. Plaats van de levering van goederen
1. In afwijking van artikel 8, lid 1, onder a), en lid 2, wordt als plaats van een levering van goederen, die door of voor rekening van de leverancier worden verzonden of vervoerd uit een andere Lid-Staat dan die van aankomst van de verzending of het vervoer, aangemerkt: de plaats waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer, wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn:
— de levering van de goederen wordt verricht voor een belastingplichtige of voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon die voor de afwijking van artikel 28 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, in aanmerking komen, of voor enige andere niet-belastingplichtige,
— de goederen zijn geen nieuwe vervoermiddelen, noch goederen, geleverd na montage of installatie, door of voor rekening van de leverancier, met of zonder beproeven van de geïnstalleerde of gemonteerde goederen.
Wanneer de aldus geleverde goederen uit een derdelands gebied verzonden of vervoerd worden en door de leverancier worden ingevoerd in een andere Lid-Staat dan die van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer, worden zij geacht te zijn verzonden of vervoerd vanuit de Lid-Staat van invoer.
2. Ingeval echter de geleverde goederen andere dan accijnsprodukten zijn, is lid 1 niet van toepassing op de leveringen van goederen, verzonden of vervoerd naar een zelfde Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer:
— verricht binnen de grenzen of ten belope van een totaal bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, dat in een kalenderjaar niet hoger mag zijn dan de tegenwaarde van 100 000 ecu in nationale munt, en
— mits het totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de onder de voorwaarden van lid1 verrichte leveringen van andere goederen dan accijnsprodukten in het voorafgaande kalenderjaar de tegenwaarde van 100 000 ecu in nationale munt, niet heeft overschreden.
De Lid-Staat op het grondgebied waarvan de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer, mag de bovengenoemde maximumbedragen beperken tot de tegenwaarde van 35 000 ecu in nationale munt, wanneer deze Lid-Staat vreest dat het bovengenoemde maximum van 100 000 ecu tot ernstige verstoringen van de mededingingsvoorwaarden zou leiden. De Lid-Staten die van deze mogelijkheid gebruik maken, nemen de nodige maatregelen om de bevoegde overheidsinstanties van de Lid-Staat van waaruit de goederen worden verzonden of vervoerd, daarvan in kennis te stellen.
De Commissie dient vóór 31 december 1994 bij de Raad een verslag in over de werking van de in de voorgaande alinea genoemde speciale maximumbedragen van 35 000 ecu. De Commissie kan de Raad door middel van dat verslag ervan op de hoogte stellen dat de afschaffing van de bijzondere maximumbedragen niet tot ernstige verstoringen van de mededingingsvoorwaarden zal leiden. Zolang de Raad nog geen besluit met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie heeft genomen, blijven de bepalingen van de vorige alinea van kracht.
3. De Lid-Staat op het grondgebied waarvan de goederen zich op het tijdstip van het vertrek van de verzending of het vervoer bevinden, verleent de belastingplichtigen die leveringen van goederen verrichten welke in aanmerking kunnen komen voor het bepaalde in lid 2, het recht ervoor te kiezen dat de plaats van deze leveringen wordt bepaald overeenkomstig lid 1.
De betrokken Lid-Staten stellen de nadere regels vast met betrekking tot deze keuze, die in ieder geval voor een periode van twee kalenderjaren geldt.
C. Plaats van intracommunautaire goederenvervoerdiensten
1. In afwijking van artikel 9, lid 2, onder b), wordt de plaats van intracommunautaire goederenvervoerdiensten overeenkomstig de onderstaande leden 2, 3 en 4 vastgesteld. In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
— „intracommunautair goederenvervoer”: vervoer van goederen waarvan de plaats van vertrek en de plaats van aankomst op het grondgebied van twee verschillende Lid-Staten gelegen zijn,
▼M10
— Met intracommunautair goederenvervoer wordt gelijkgesteld goederenvervoer waarvan de plaats van vertrek en die van aankomst in het binnenland zijn gelegen, wanneer dit vervoer rechtstreeks samenhangt met goederenvervoer waarvan de plaats van vertrek en die van aankomst op het grondgebied van twee verschillende Lid-Staten zijn gelegen;
▼M4
— „plaats van vertrek”: de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk begint, zonder rekening te houden met de trajecten die worden afgelegd om zich naar de plaats te begeven waar de goederen zich bevinden,
— „plaats van aankomst”: de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk eindigt.
2. De plaats van intracommunautaire goederenvervoerdiensten is de plaats van vertrek.
3. In afwijking van lid 2 wordt echter de plaats van intracommunautaire goederenvervoerdiensten, verleend aan ontvangers die voor BTW-doeleinden zijn geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die van vertrek van het vervoer, geacht zich te bevinden op het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem is verleend.
4. De Lid-Staten behoeven het gedeelte van het vervoer dat overeenkomt met de trajecten die zijn afgelegd over wateren die niet tot het grondgebied van de Gemeenschap in de zin van artikel 3 behoren, niet aan de belasting te onderwerpen.
D. Plaats van diensten die samenhangen met intracommunautair goederenvervoer
In afwijking van artikel 9, lid 2, onder c), wordt de plaats van diensten in verband met activiteiten die samenhangen met intracommunautair goederenvervoer, verleend aan ontvangers die voor BTW-doeleinden zijn geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die waar deze diensten materieel worden verricht, geacht zich te bevinden op het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem is verleend.
E. Plaats van door tussenpersonen verrichte diensten
1. In afwijking van artikel 9, lid 1, is de plaats van diensten verricht door namens en voor rekening van andere handelende tussenpersonen, indien zij bemiddelen bij het verrichten van intracommunautaire goederenvervoerdiensten, de plaats van vertrek van het vervoer.
Wanneer echter de ontvanger van de door de tussenpersoon verleende dienst voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die van het vertrek van het vervoer, wordt de plaats van de door de tussenpersoon verleende dienst geacht zich te bevinden op het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem is verleend.
2. In afwijking van artikel 9, lid 1, is de plaats van diensten verricht door namens en voor rekening van andere handelende tussenpersonen, indien zij bemiddelen bij het verrichten van een dienst in verband met activiteiten die samenhangen met intracommunautair goederenvervoer de plaats waar deze dienst daadwerkelijk wordt verricht.
Wanneer echter de ontvanger van de door een tussenpersoon verleende dienst voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die waar de met het goederenvervoer samenhangende dienst daadwerkelijk wordt verricht, wordt de plaats van de door de tussenpersoon verleende dienst geacht zich te bevinden op het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem door de tussenpersoon is verleend.
3. In afwijking van artikel 9, lid 1, is de plaats van diensten verricht door namens en voor rekening van andere handelende tussenpersonen, indien zij bemiddelen bij andere handelingen dan die bedoeld in de leden 1 en 2 en in artikel 9, lid 2, onder e), de plaats waar de handelingen worden verricht.
Wanneer echter de ontvanger van de diensten voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd in een andere Lid-Staat dan die waar deze handelingen worden verricht, wordt de plaats van de door de tussenpersoon verleende dienst geacht zich te bevinden op het grondgebied van de Lid-Staat die aan de ontvanger het BTW-identificatienummer heeft toegekend waaronder de dienst aan hem door de tussenpersoon is verleend.
▼M10
F. Plaats van de dienstverrichting bij expertises of bewerkingen van roerende lichamelijke zaken
Bij expertises of bewerkingen van roerende lichamelijke zaken welke verricht worden voor ontvangers die voor BTW-doeleinden geïdentificeerd zijn in een andere Lid-Staat dan die waar de dienst feitelijk verricht wordt, wordt in afwijking van artikel 9, lid 2, onder c), de plaats van de dienstverrichting geacht te zijn gelegen in de Lid-Staat waar aan de ontvanger van de dienst het BTW-identificatienummer is toegekend waaronder de dienst voor hem is verricht.
Deze afwijking is niet van toepassing indien de goederen niet verzonden of vervoerd worden buiten de Lid-Staat waar de diensten daadwerkelijk zijn verricht.
▼M4
Artikel 28 quater
Vrijstellingen
A. Vrijstelling voor leveringen van goederen
Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de Lid-Staten onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de hierna genoemde vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, vrijstelling voor:
a) leveringen van goederen in de zin van artikel 5 ►M10 ◄ door de verkoper of door de afnemer of voor hun rekening buiten het in artikel 3 bedoelde grondgebied, maar binnen de Gemeenschap, verzonden of vervoerd, die worden verricht voor een andere belastingplichtige of voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon die als zodanig optreedt in een andere Lid-Staat dan die van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen.
Deze vrijstelling is niet van toepassing op leveringen van goederen die worden verricht door belastingplichtigen die in aanmerking komen voor de vrijstellingsregeling van artikel 24 noch op leveringen van goederen die worden verricht voor belastingplichtigen of voor niet-belastingplichtige rechtspersonen die in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 28 bis, lid 1, onder a), tweede alinea;
b) leveringen van nieuwe vervoermiddelen, door de verkoper, door de afnemer of voor hun rekening naar de afnemer verzonden of vervoerd, buiten het in artikel 3 bedoelde grondgebied, maar binnen de Gemeenschap, die worden verricht voor belastingplichtigen of voor niet-belastingplichtige rechtspersonen die in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 28 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, of voor enige andere niet-belastingplichtige;
▼M6
c) leveringen van accijnsprodukten, door de verkoper, door de afnemer of voor hun rekening naar de afnemer verzonden of vervoerd, buiten het in artikel 3 bedoelde grondgebied, maar binnen de Gemeenschap, die worden verricht voor belastingplichtigen of voor niet-belastingplichtige rechtspersonen die in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 28 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, wanneer de verzending of het vervoer van de goederen plaatsvindt overeenkomstig artikel 7, leden 4 en 5, of artikel 16 van Richtlijn 92/12/EEG.
Deze vrijstelling is niet van toepassing op leveringen van accijnsprodukten die worden verricht door belastingplichtigen die in aanmerking komen voor de vrijstellingsregeling van artikel 24.
d) leveringen van goederen in de zin van artikel 28 bis, lid 5, onder b), die voor de bovenbedoelde vrijstellingen in aanmerking zouden zijn gekomen indien zij voor een andere belastingplichtige verricht waren.
▼M4
B. Vrijstelling van intracommunautaire verwervingen van goederen
Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de Lid-Staten onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de hierna genoemde vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, vrijstelling voor:
a) de intracommunautaire verwervingen van goederen waarvan de levering door belastingplichtigen in ieder geval zou zijn vrijgesteld in het binnenland;
b) de intracommunautaire verwervingen van goederen waarvan de invoer in ieder geval zou zijn vrijgesteld op grond van artikel 14, lid 1;
c) de intracommunautaire verwervingen van goederen waarvoor de afnemer van de goederen op grond van artikel 17, leden 3 en 4, in ieder geval recht zou hebben op volledige teruggave van de belasting over de toegevoegde waarde die krachtens artikel 28 bis, lid 1, verschuldigd zou zijn.
C. Vrijstelling van vervoerdiensten
De Lid-Staten verlenen vrijstelling voor het intracommunautaire vervoer van goederen naar of vanaf de eilanden die de autonome regio's van de Azoren en van Madeira vormen, alsmede voor het vervoer van goederen tussen deze eilanden.
D. Vrijstellingen bij de invoer van goederen
Wanneer uit een derdelandsgebied verzonden of vervoerde goederen in een andere Lid-Staat dan die van aankomst van de verzending of het vervoer worden ingevoerd, verlenen de Lid-Staten vrijstelling voor deze invoer ingeval de levering van deze goederen, verricht door de importeur in de zin van ►M18 artikel 21, lid 4 ◄ , vrijgesteld is overeenkomstig het bepaalde onderA.
De Lid-Staten stellen de voorwaarden voor deze vrijstelling vast om een juiste en eenvoudige toepassing ervan te waarborgen en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen.
▼M6
E. Andere vrijstellingen
▼M10
1. In artikel 16:
— wordt lid 1 vervangen door de volgende tekst:
—„1. Onverminderd de andere communautaire belastingbepalingen kunnen de Lid-Staten, onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, bijzondere maatregelen nemen teneinde vrijstelling te verlenen voor de volgende handelingen of sommige daarvan, mits zij geen betrekking hebben op eindgebruik en/of eindverbruik en het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde dat verschuldigd is bij het onttrekken van de goederen aan de onder A tot en met E bedoelde regelingen of situaties overeenkomt met het belastingbedrag dat verschuldigd zou zijn geweest indien elk van deze handelingen in het binnenland was belast:
A. de invoer van goederen die komen te vallen onder een ander stelsel van entrepots dan douane-entrepots;
B. leveringen van goederen
a) die bij de douane worden aangebracht en eventueel tijdelijk worden opgeslagen;
b) die in een vrije zone of een vrij entrepot worden geplaatst;
c) die komen te vallen onder een stelsel van douane-entrepots of onder een stelsel van actieve veredeling;
d) die in de territoriale zee worden toegelaten
— en bestemd zijn voor de bouw, de reparatie, het onderhoud, de verbouwing of de uitrusting van boor- of werkeilanden, dan wel om die boor- of werkeilanden met het vasteland te verbinden;
— voor de bevoorrading van boor- of werkeilanden;
e) die in het binnenland onder een ander stelsel van entrepots dan douane-entrepots komen te vallen.
In de zin van dit artikel worden als andere entrepots dan douane-entrepots beschouwd:
— voor accijnsprodukten, de als belastingentrepots in de zin van artikel 4, onder b), van Richtlijn 92/12/EEG aangemerkte plaatsen,
— voor andere goederen dan accijnsprodukten, de als zodanig door de Lid-Staten aangemerkte plaatsen. De Lid-Staten mogen evenwel niet in een ander stelsel van entrepot dan douane-entrepots voorzien wanneer deze goederen bestemd zijn om in het kleinhandelsstadium te worden geleverd.
De Lid-Staten kunnen een dergelijke regeling evenwel invoeren voor goederen die bestemd zijn voor:
— belastingplichtigen, met het oog op leveringen die worden verricht onder de in artikel 28 duodecies vermelde voorwaarden;
— verkooppunten in de zin van artikel 28 duodecies, met het oog op leveringen aan reizigers die zich via een vlucht of zeereis naar een derde land begeven en die overeenkomstig artikel 15 vrijgesteld zin;
— belastingplichtigen, met het oog op leveringen aan reizigers aan boord van een vliegtuig of schip tijdens een vlucht of zeereis waarvan de plaats van aankomst buiten de Gemeenschap is gelegen;
— belastingplichtigen, met het oog op leveringen die worden verricht met vrijstelling van belasting overeenkomstig artikel 15, punt 10.
De onder a), b), c) en d) bedoelde plaatsen zijn de plaatsen die als zodanig zijn omschreven in de geldende communautaire douanevoorschriften;
C. diensten betreffende de in deel B bedoelde leveringen van goederen;
D. leveringen van goederen en dienstverrichtingen:
a) in de in deel B, onder a), b), c) en d), genoemde plaatsen met handhaving van een van de in die punten genoemde situaties;
b) in de in deel B, onder e), genoemde plaatsen met handhaving, in het binnenland, van de in dat punt genoemde situatie.
Wanneer voor handelingen die worden verricht in een douane-entrepot, gebruik wordt gemaakt van de onder a) bepaalde mogelijkheid, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te verzekeren dat zij andere stelsels van entrepots dan douane-entrepots hebben gedefinieerd die de toepassing van het bepaalde onder b) mogelijk maken op dezelfde handelingen met betrekking tot in de lijst van bijlage J opgenomen goederen die worden verricht in die andere entrepots dan douane-entrepots;
E. leveringen:
— van goederen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a), die nog onderworpen zijn aan een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten of aan een regeling voor extern douanevervoer;
— van goederen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder b), die nog onderworpen zijn aan de in artikel 33 bis bedoelde regeling voor intern communautair douanevervoer,
alsmede de diensten betreffende deze leveringen.
In afwijking van artikel 21, lid 1, onder a), eerste alinea, is de tot voldoening van de overeenkomstig de eerste alinea verschuldigde belasting gehouden persoon die welke de goederen aan de in dit lid genoemde regelingen of situaties onttrekt.
Wanneer het onttrekken van de goederen aan de in dit lid bedoelde regelingen of situaties aanleiding geeft tot invoer in de zin van artikel 7, lid 3, neemt de Lid-Staat van invoer de nodige maatregelen om dubbele belasting in het binnenland te voorkomen.”
— wordt het volgende lid toegevoegd:
—
„1 bis Wanneer zij van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid gebruik maken, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om te waarborgen dat de intracommunautaire verwervingen van goederen die bestemd zijn om onder één van de in lid 1, deel B, bedoelde regelingen of situaties te worden geplaatst, onder dezelfde bepalingen vallen als de leveringen van goederen die in het binnenland onder dezelfde voorwaarden worden verricht.”
▼M6
2. Aan artikel 16, lid 2,
— worden de woorden „de intracommunautaire verwerving van goederen door een belastingplichtige,” toegevoegd na de woorden „kunnen de Lid-Staten vrijstellen” en worden de woorden „uit de Gemeenschap,” toegevoegd na de woorden „met het oog op uitvoer”;
— worden de volgende alinea's toegevoegd:
—
„Wanneer zij gebruik maken van deze mogelijkheid en onder voorbehoud van de in artikel 29 bedoelde raadpleging, verlenen de Lid-Staten deze vrijstelling ook voor de intracommunautaire verwerving van goederen door een belastingplichtige, de invoer en de levering van goederen bestemd voor een belastingplichtige met het oog op levering, al dan niet na verwerking, onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, alsmede de diensten in verband met deze leveringen, binnen de grenzen van het bedrag van de leveringen van goederen die door de belastingplichtige onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, in de voorafgaande twaalf maanden werden verricht.
Lid-Staten kunnen een gemeenschappelijke grens vaststellen voor het bedrag van de vrijstellingen die zij op grond van de eerste alinea en op grond van de tweede alinea verlenen.”
.3. Elke Lid-Staat treft bijzondere maatregelen om intracommunautaire verwervingen van goederen die, in de zin van artikel 28 ter, A, lid 1, op zijn grondgebied worden verricht, niet aan de belasting over de toegevoegde waarde te onderwerpen wanneer:
— de intracommunautaire verwerving van goederen wordt verricht door een niet in het land gevestigde, maar in een andere Lid-Staat voor BTW-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige;
— de intracommunautaire verwerving van goederen wordt verricht met het oog op een volgende levering van deze goederen in het binnenland door deze belastingplichtige;
— de aldus door deze belastingplichtige verworven goederen rechtstreeks uit een andere Lid-Staat dan die waarin hij voor BTW-doeleinden geïdentificeerd is, worden verzonden of vervoerd naar degene voor wie hij de volgende levering verricht;
— degene voor wie de volgende levering is bestemd, een andere belastingplichtige is of een niet-belastingplichtige rechtspersoon, die voor BTW-doeleinden in het land zijn geïdentificeerd;
— degene voor wie de volgende levering is bestemd, overeenkomstig ►M18 artikel 21, lid 1, onder c) ◄ , is aangewezen als tot voldoening van de belasting gehouden persoon uit hoofde van de levering die is verricht door de niet in het land gevestigde belastingplichtige.
▼M4
Artikel 28 quinquies
Belastbaar feit en verschuldigdheid van de belasting
1. Het belastbare feit vindt plaats op het tijdstip waarop de intracommunautaire verwerving van goederen wordt verricht. De intracommunautaire verwerving van goederen wordt geacht te zijn verricht op het tijdstip waarop de levering van soortgelijke goederen in het binnenland wordt geacht te zijn verricht.
2. Voor de intracommunautaire verwervingen van goederen wordt de belasting verschuldigd op de 15e van de maand die volgt op de maand waarin het belastbare feit heeft plaatsgevonden.
▼M6
3. In afwijking van lid 2 wordt de belasting verschuldigd bij de uitreiking van de factuur ►M20 ————— ◄ zoals bedoeld in artikel 22, lid 3, onder a), eerste alinea, wanneer deze factuur of dit document aan de afnemer is uitgereikt vóór de 15e van de maand die volgt op de maand waarin het belastbare feit heeft plaatsgevonden.
▼M4
4. In afwijking van artikel 10, lid 2, wordt voor leveringen van goederen, die onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, zijn verricht, de belasting verschuldigd op de 15e van de maand volgende op die waarin het belastbare feit heeft plaatsgevonden.
▼M6
De belasting wordt echter verschuldigd bij de uitreiking van de in artikel 22, lid 3, onder a), eerste alinea, bedoelde factuur ►M20 ————— ◄ wanneer deze factuur is uitgereikt vóór de 15e van de maand volgende op die waarin het belastbare feit heeft plaatsgevonden.
▼M4
Artikel 28 sexies
Maatstaf van heffing en toe te passen tarief
1. De maatstaf van heffing voor de intracommunautaire verwerving van goederen bestaat uit dezelfde elementen als die welke in aanmerking worden genomen om overeenkomstig artikel 11, A, de maatstaf van heffing voor de levering van dezelfde goederen in het binnenland te bepalen. ►M6 Met name wordt voor de intracommunautaire verwerving van goederen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 6, de maatstaf van heffing bepaald overeenkomstig artikel 11, A, lid 1, onder b), en leden 2 en 3. ◄
De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de accijns die verschuldigd of voldaan is door degene die de intracommunautaire verwerving van een accijnsprodukt verricht, in de maatstaf van heffing wordt opgenomen overeenkomstig artikel 11, A, lid 2, onder a). ►M6 Wanneer de afnemer na het tijdtip waarop de intracommunautaire verwerving van goederen plaatsvindt, teruggaaf verkrijgt van de in de Lid-Staat van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen voldane accijns, wordt de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd in de Lid-Staat waarin de intracommunautaire verwerving heeft plaatsgevonden. ◄
▼M6
2. Voor de in artikel 28 quater, A, onder d), bedoelde leveringen van goederen wordt de maatstaf van heffing bepaald overeenkomstig artikel 11, A, lid 1, onder b), en leden 2 en 3.
▼M4
►M6 3. ◄ Het op de intracommunautaire verwerving van goederen toe te passen belastingtarief is het tarief dat van kracht is wanneer de belasting verschuldigd wordt.
►M6 4. ◄ Het op de intracommunautaire verwerving van een goed toe te passen belastingtarief is het tarief dat in het binnenland op de levering van een zelfde goed wordt toegepast.
Artikel 28 septies
Recht op aftrek
1. In artikel 17 worden de leden 2, 3 en 4 vervangen door:
1.„2. Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen, mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
▼M10
a) de belasting over de toegevoegde waarde welke in het binnenland is verschuldigd of is voldaan voor de door een andere belastingplichtige aan hem geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve verrichte of te verrichten diensten;
▼M4
b) de belasting over de toegevoegde waarde welke verschuldigd of voldaan is voor in het binnenland ingevoerde goederen;
c) de belasting over de toegevoegde waarde welke overeenkomstig artikel 5, lid 7, onder a), artikel 6, lid 3, en artikel 28 bis, lid 6, verschuldigd is;
d) de belasting over de toegevoegde waarde welke overeenkomstig artikel 28 bis, lid 1, onder a), verschuldigd is.
1.3. De Lid-Staten verlenen eveneens aan iedere belastingplichtige recht op aftrek of op teruggaaf van de in lid 2 bedoelde belasting over de toegevoegde waarde, voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor:
a) door de belastingplichtige in het buitenland verrichte handelingen in het kader van de in artikel 4, lid 2, bedoelde economische activiteiten, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan indien zij in het binnenland plaats zouden vinden;
▼M26
b) Handelingen die overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder g) en i), artikel 15, artikel 16, lid 1, B, C, D, en E, of lid 2, of artikel 28 quater, A en C, zijn vrijgesteld;
▼M4
c) door de belastingplichtige verrichte handelingen die krachtens artikel 13, B, onder a) en d), punten 1 tot en met 5, zijn vrijgesteld, wanneer de ontvanger buiten de Gemeenschap gevestigd is of wanneer de handelingen rechtstreeks samenhangen met goederen die bestemd zijn om te worden uitgevoerd uit de Gemeenschap.
1.4. Teruggaaf van de in lid 3 bedoelde belasting over de toegevoegde waarde vindt plaats
— aan belastingplichtigen die niet in het binnenland, maar in een andere Lid-Staat gevestigd zijn, volgens de bij Richtlijn 79/1072/EEG ( 9 ) vastgestelde uitvoeringsbepalingen;
— aan belastingplichtigen die niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigd zijn, volgens de bij Richtlijn 86/560/EEG ( 10 ) vastgestelde uitvoeringsbepalingen.
▼M6
Voor de toepassing van bovenstaande bepalingen:
a) worden de in artikel 1 van Richtlijn 79/1072/EEG bedoelde belastingplichtigen die in het binnenland slechts leveringen van goederen of diensten hebben verricht waarvoor degene voor wie deze handelingen bestemd zijn, overeenkomstig ►M18 artikel 21, lid 1, onder a) en c) ◄ , werd aangewezen als degene die tot voldoening van de belasting is gehouden, voor de toepassing van die richtlijn eveneens beschouwd als niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen;
b) worden de in artikel 1 van Richtlijn 86/560/EEG bedoelde belastingplichtigen die in het binnenland slechts leveringen van goederen of diensten hebben verricht waarvoor degene voor wie deze handelingen bestemd zijn, overeenkomstig ►M18 artikel 21, lid 1 ◄ , onder a), werd aangewezen als degene die tot voldoening van de belasting is gehouden, voor de toepassing van die richtlijn eveneens beschouwd als niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen;
c) zijn de Richtlijnen 79/1072/EEG en 86/560/EEG slechts van toepassing op leveringen van goederen die zijn vrijgesteld of vrijgesteld kunnen worden krachtens artikel 28 quater, A, wanneer de aldus geleverde goederen door de afnemer of voor zijn rekening worden verzonden of vervoerd.”
.
▼M4
2. Artikel 18, lid 1, wordt vervangen door:
2.„1. Om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen moet de belastingplichtige:
a) voor de in artikel 17, lid 2, onder a), bedoelde aftrek, in het bezit zijn van een overeenkomstig artikel 22, lid 3, opgestelde factuur;
b) voor de in artikel 17, lid 2, onder b), bedoelde aftrek, in het bezit zijn van een document waaruit de invoer blijkt en waarin hij wordt aangeduid als degene waarvoor de invoer is bestemd of als de importeur, en waarin het bedrag van de verschuldigde belasting wordt vermeld of op grond waarvan dat bedrag kan worden berekend;
c) voor de in artikel 17, lid 2, onder c), bedoelde aftrek, de door elke Lid-Staat voorgeschreven formaliteiten vervullen;
d) wanneer hij gehouden is tot voldoening van de belasting als koper of ontvanger, in geval van toepassing van ►M18 artikel 21, lid 1 ◄ , de door elke Lid-Staat voorgeschreven formaliteiten vervullen;
e) voor de in artikel 17, lid 2, onder d), bedoelde aftrek, op de aangifte van artikel 22, lid 4, alle gegevens hebben vermeld die nodig zijn om het bedrag van de uit hoofde van zijn intracommunautaire verwervingen van goederen verschuldigde belasting vast te stellen, en in het bezit zijn van een factuur overeenkomstig artikel 22, lid 3.”
.
3. In artikel 18 wordt het volgende lid ingevoegd:
„3 bis. De Lid-Staten kunnen een belastingplichtige die niet in het bezit is van een factuur overeenkomstig artikel 22, lid 3, toestaan een aftrek toe te passen als bedoeld in artikel 17, lid 2, onder d); de Lid-Staten stellen de voorwaarden en de nadere regels voor de toepassing van deze bepaling vast.”
.
Artikel 28 octies
Tot voldoening van de belasting gehouden personen
Artikel 21 wordt vervangen door:
►M18
„Artikel 21
Tegenover de schatkist tot voldoening van de belasting gehouden personen
1. In het binnenlandse verkeer is de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd:
►M23
a) door de belastingplichtige die een belastbare levering van goederen of een belastbare dienst verricht, met uitzondering van de onder b), c) en f) bedoelde gevallen. Wanneer de belastbare levering van goederen of de belastbare dienst wordt verricht door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige, kunnen de lidstaten onder door henzelf vast te stellen voorwaarden bepalen dat de belasting verschuldigd is door degene voor wie de belastbare levering van goederen of de belastbare dienst wordt verricht;
◄b) door de belastingplichtige ontvanger van een dienst als bedoeld in artikel 9, lid 2, onder e), of de voor BTW-doeleinden in het binnenland geregistreerde ontvanger van een in artikel 28 ter, punten C, D, E en F, bedoelde dienst, wanneer de dienst door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige wordt verricht;
c) door degene voor wie de belastbare levering van goederen is bestemd wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
— de belastbare handeling is een levering van goederen die onder de voorwaarden van artikel 28 quater, punt E, lid 3, wordt verricht,
— degene voor wie deze levering is bestemd, is een andere belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon die voor BTW-doeleinden in het binnenland is geregistreerd,
— de door de niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige uitgereikte factuur is in overeenstemming met artikel 22, lid 3.
De lidstaten kunnen evenwel een afwijking van deze verplichting toestaan wanneer de niet op het grondgebied van het land gevestigde belastingplichtige in dat land een fiscaal vertegenwoordiger heeft aangewezen;
d) door eenieder die de belasting over de toegevoegde waarde vermeldt op een factuur ►M20 ————— ◄ ;
e) door de persoon die een belastbare intracommunautaire verwerving van goederen verricht;
►M23
f) door de voor BTW-doeleinden in het binnenland geregistreerde afnemer aan wie goederen worden geleverd onder de in artikel 8, lid 1, onder d) of e), bepaalde voorwaarden, wanneer deze goederen worden geleverd door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige.
◄2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt het volgende:
a) Indien degene die volgens lid 1 de belasting verschuldigd is, een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige is, kunnen de lidstaten hem de mogelijkheid geven een fiscaal vertegenwoordiger aan te wijzen als degene die in zijn plaats de belasting verschuldigd is. Deze mogelijkheid is afhankelijk van de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen die iedere lidstaat vaststelt.
b) Wanneer de belastbare handeling wordt verricht door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige en er met het land van het hoofdkantoor of de vestiging van deze belastingplichtige geen rechtsinstrument van gelijke strekking is overeengekomen als in de Richtlijnen 76/308/EEG ( 11 ) en 77/799/EEG ( 12 ) en Verordening (EEG) nr. 218/92 van de Raad van 27 januari 1992 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen (BTW) ( 13 ), kunnen de lidstaten bepalen dat een door deze belastingplichtige aangewezen fiscaal vertegenwoordiger tot voldoening van de belasting wordt gehouden.
3. In de in de leden 1 en 2 bedoelde situaties kunnen de lidstaten bepalen dat een andere persoon dan degene die tot voldoening van de belasting is gehouden, hoofdelijk verplicht is de belasting te voldoen.
4. Bij invoer is de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd door degene(n) die als zodanig door de lidstaat van invoer wordt (worden) aangewezen of erkend.”
◄Artikel 28 nonies
Verplichtingen van degenen die tot voldoening van de belasting gehouden zijn
Artikel 22 wordt vervangen door:
„Artikel 22
Verplichtingen in het binnenlands verkeer
1.
►M21
a) Iedere belastingplichtige moet opgave doen van het begin, de wijziging en de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige. De lidstaten staan onder door hen vast te stellen voorwaarden toe dat de belastingplichtige hiervoor elektronische middelen gebruikt en mogen het gebruik van elektronische middelen ook verplicht stellen.
◄b) Onverminderd het bepaalde onder a), moet iedere in artikel 28 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, bedoelde belastingplichtige melden dat hij intracommunautaire verwervingen van goederen verricht, indien niet aan de voorwaarden voor toepassing van de in dat artikel vermelde afwijking is voldaan.
c) De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen voor de identificatie onder een individueel nummer van:
►M23— iedere belastingplichtige, uitgezonderd die bedoeld in artikel 28 bis, lid 4, die in het binnenland leveringen van goederen of diensten verricht die recht op aftrek doen ontstaan, andere dan leveringen van goederen of diensten waarvoor uitsluitend de afnemer of de ontvanger belasting verschuldigd is overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder a), b), c) of f). Het staat de lidstaten evenwel vrij bepaalde in artikel 4, lid 3, bedoelde belastingplichtigen niet te registreren;
◄— iedere onderb) bedoelde belastingplichtige en iedere belastingplichtige die voor de in artikel 28 bis, lid 1, onder a), derde alinea, bedoelde mogelijkheid heeft gekozen.
▼M6
— iedere belastingplichtige die in het binnenland intracommunautaire verwervingen van goederen verricht ten behoeve van zijn handelingen die behoren tot de in artikel 4, lid 2, bedoelde economische activiteiten en die hij in het buitenland verricht,
▼M4
d) Het individuele identificatienummer begint met een landencode overeenkomstig de Standard International Code ISO-3166 alpha 2, die aangeeft welke Lid-Staat het nummer heeft toegekend. ►M20 De Helleense Republiek is evenwel gerechtigd het prefix EL te hanteren. ◄
e) De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun identificatiesysteem de onder c) bedoelde belastingplichtigen kan onderscheiden en aldus de juiste toepassing van de in dit hoofdstuk neergelegde overgangsregeling voor de belastingheffing op intracommunautaire handelingen verzekert.
2.
a) Iedere belastingplichtige moet een boekhouding voeren welke voldoende gegevens bevat om de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde en de controle daarop door de belastingadministratie mogelijk te maken.
▼M10
b) Iedere belastingplichtige moet een register bijhouden van de goederen die door hemzelf of voor zijn rekening zijn verzonden of vervoerd buiten het in artikel 3 bedoelde grondgebied, maar binnen de Gemeenschap, ten behoeve van de in artikel 28 bis, lid 5, onder b), vijfde, zesde en zevende streepje, bedoelde handelingen.
Iedere belastingplichtige moet een boekhouding voeren die voldoende gegevens bevat om de goederen te kunnen identificeren die vanuit een andere Lid-Staat naar hem verzonden zijn door of voor rekening van een in die andere Lid-Staat voor BTW-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige en die voorwerp zijn van een in artikel 9, lid 2, onder c), derde of vierde streepje, bedoelde dienstverrichting.
▼M20
3.
a) Iedere belastingplichtige moet ervoor zorgen dat door hemzelf, door zijn afnemer of, in zijn naam en voor zijn rekening, door een derde, een factuur wordt uitgereikt voor goederen die hij heeft geleverd aan of diensten die hij heeft verricht voor een andere belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon. Iedere belastingplichtige moet er tevens op toezien dat door hemzelf, door zijn afnemer of, in zijn naam en voor zijn rekening, door een derde, een factuur wordt uitgereikt voor de in artikel 28 ter, onderdeel B, lid 1, bedoelde leveringen van goederen en de leveringen van goederen, verricht onder de voorwaarden van artikel 28 quater, onderdeel A.
Elke belastingplichtige moet er bovendien voor zorgen dat door hemzelf, door zijn afnemer of, in zijn naam en voor zijn rekening, door een derde, een factuur wordt uitgereikt voor de vooruitbetalingen die aan hem worden gedaan voordat een van de in de eerste alinea bedoelde leveringen van goederen is verricht en voor de vooruitbetalingen die door een andere belastingplichtige, of door een niet-belastingplichtige rechtspersoon, aan hem worden gedaan voordat de dienst is verricht.
De lidstaten kunnen de belastingplichtige de verplichting opleggen een factuur uit te reiken voor andere dan de in de vorige alinea's bedoelde goederen of diensten die hij op hun grondgebied heeft geleverd of verricht. Indien de lidstaten dat doen, beschikken zij over de mogelijkheid met betrekking tot deze facturen minder verplichtingen op te leggen dan de onder b), c) en d) vermelde.
De lidstaten kunnen de belastingplichtige van zijn factureringsplicht ontheffen voor goederen of diensten die hij op hun grondgebied heeft geleverd of verricht en die, al dan niet met teruggaaf van voorbelasting, zijn vrijgesteld overeenkomstig artikel 13 en artikel 28, lid 2, onder a) en lid 3, onder b).
Ieder document of bericht dat wijzigingen aanbrengt in en specifiek en ondubbelzinnig verwijst naar de oorspronkelijke factuur geldt als factuur. De lidstaten op het grondgebied waarvan goederen worden geleverd of diensten worden verricht kunnen ontheffing verlenen van bepaalde verplichte vermeldingen in de bedoelde documenten of berichten.
De lidstaten kunnen de belastingplichtigen die op hun grondgebied goederen leveren of diensten verrichten een termijn opleggen voor het uitreiken van de factuur.
Onder de voorwaarden, vastgesteld door de lidstaten op het grondgebied waarvan goederen worden geleverd of diensten worden verricht, kan voor verscheidene afzonderlijke goederenleveringen of dienstverrichtingen een periodieke factuur worden opgemaakt.
Facturen mogen worden opgemaakt door de afnemer van een belastingplichtige voor goederen die door deze belastingplichtige aan hem worden geleverd of diensten die voor hem worden verricht, mits dat vooraf is overeengekomen in een akkoord tussen beide partijen, en op voorwaarde dat iedere factuur het voorwerp uitmaakt van een procedure van aanvaarding door de belastingplichtige die de goederen levert of de diensten verricht. De lidstaten op het grondgebied waarvan goederen worden geleverd of diensten worden verricht stellen de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen vast voor de akkoorden en de aanvaardingsprocedures tussen de belastingplichtige en diens afnemer.
De lidstaten kunnen belastingplichtigen die op hun grondgebied goederen leveren of diensten verrichten verdere voorwaarden opleggen betreffende de uitreiking van facturen door hun afnemers. Zij kunnen met name verlangen dat die facturen worden uitgereikt in naam en voor rekening van de belastingplichtige. Deze voorwaarden moeten in ieder geval altijd dezelfde zijn, ongeacht de plaats waar de afnemer is gevestigd.
Bovendien kunnen de lidstaten de belastingplichtigen die op hun grondgebied goederen leveren of diensten verrichten specifieke voorwaarden opleggen wanneer de derde of de afnemer die de facturen uitreikt is gevestigd in een land waarmee geen rechtsinstrument is overeengekomen inzake wederzijdse bijstand van gelijke strekking als in Richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen ( 14 ), richtlijn van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe en indirecte belastingen ( 15 ) en Verordening (EEG) nr. 218/92 van de Raad van 27 januari 1992 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen (BTW) ( 16 ).
b) Onverminderd de bijzondere bepalingen van deze richtlijn zijn voor BTW-doeleinden op de overeenkomstig punt a), eerste, tweede en derde alinea, uitgereikte facturen alleen de volgende vermeldingen verplicht:
— de datum van uitreiking;
— een opeenvolgend nummer, met één of meer reeksen, waardoor de factuur eenduidig wordt geïdentificeerd;
— het in lid 1, onder c), bedoelde BTW-identificatienummer waaronder de belastingplichtige de goederen heeft geleverd of de diensten heeft verricht;
— het in lid 1, onder c), bedoelde BTW-identificatienummer van de afnemer waaronder hij een goederenlevering of een dienstverrichting heeft afgenomen waarvoor hij tot voldoening van de belasting is gehouden of waaronder hij een goederenlevering als bedoeld in artikel 28 quater, onderdeel A, heeft afgenomen;
— de volledige naam en het volledige adres van de belastingplichtige en zijn afnemer;
— de hoeveelheid en de aard van de geleverde goederen of de omvang en de aard van de verrichte diensten;
— de datum waarop de goederenlevering of dienstverrichting heeft plaatsgevonden of voltooid is of de datum waarop de in punt a), tweede alinea, bedoelde vooruitbetaling is gedaan, voorzover die datum vastgesteld is en verschilt van de uitreikingsdatum van de factuur;
— de maatstaf van heffing voor elk tarief of elke vrijstelling, de eenheidsprijs exclusief belasting, evenals de eventuele vooruitbetalingskortingen, prijskortingen en -rabatten indien die niet in de eenheidsprijs zijn begrepen;
— het toegepaste BTW-tarief;
— het te betalen BTW-bedrag, tenzij er een specifieke regeling van toepassing is waarvoor deze richtlijn die vermelding uitsluit;
— in geval van een vrijstelling of wanneer de afnemer tot voldoening van de belasting is gehouden, een verwijzing naar de betreffende bepaling in deze richtlijn of naar de overeenkomstige nationale bepaling of enige andere vermelding dat de levering is vrijgesteld of onder de toepassing van de verleggingsregeling valt;
— in geval van de intracommunautaire levering van een nieuw vervoermiddel, de in artikel 28 bis, lid 2, bedoelde gegevens;
— wanneer de margeregeling wordt gehanteerd, een verwijzing naar artikel 26 of 26 bis, of de overeenkomstige nationale bepalingen, of enige andere vermelding dat de margeregeling is toegepast;
— wanneer degene die tot voldoening van de belasting gehouden is, een fiscaal vertegenwoordiger is in de zin van artikel 21, lid 2, het in lid 1, onder a), bedoelde BTW-identificatienummer van deze fiscaal vertegenwoordiger, samen met zijn volledige naam en adres.
De lidstaten kunnen belastingplichtigen die op hun grondgebied gevestigd zijn en er goederen leveren of diensten verrichten, de verplichting opleggen om in andere dan de in het vierde streepje van de eerste alinea bedoelde gevallen het BTW-identificatienummer van hun cliënt te vermelden.
De lidstaten leggen niet de verplichting op de facturen te ondertekenen.
Op een factuur kunnen bedragen in willekeurig welke munteenheid voorkomen, mits het te betalen BTW-bedrag is uitgedrukt in de nationale munteenheid van de lidstaat waar de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht en daarbij gebruik wordt gemaakt van het wisselkoersmechanisme bedoeld in artikel 11, onderdeel C, punt 2.
Wanneer zulks uit het oogpunt van de controle nodig is, kunnen de lidstaten een vertaling eisen in hun nationale taal van de facturen betreffende op hun grondgebied geleverde goederen of verrichte diensten, alsmede van de facturen die worden ontvangen door op hun grondgebied gevestigde belastingplichtigen.
c) De overeenkomstig punt a) uitgereikte facturen mogen zowel op papier als, behoudens aanvaarding door de afnemer, elektronisch worden verzonden.
Elektronisch verzonden facturen worden door de lidstaten aanvaard, mits de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud ervan worden gewaarborgd door middel van:
— hetzij een beveiligde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, lid 2, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen ( 17 ); de lidstaten kunnen evenwel vereisen dat de beveiligde elektronische handtekening berust op een goedgekeurd certificaat en is aangemaakt met een veilig middel voor het aanmaken van handtekeningen in de zin van artikel 2, leden 6 en 10, van bovengenoemde richtlijn;
— hetzij een elektronische uitwisseling van gegevens (EDI), zoals gedefinieerd in artikel 2 van Aanbeveling 1994/820/EG van de Commissie van 19 oktober 1994 betreffende de juridische aspecten van de elektronische uitwisseling van gegevens ( 18 ), wanneer het akkoord betreffende deze uitwisseling voorziet in het gebruik van procedures die de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de gegevens waarborgen; de lidstaten kunnen evenwel onder door hen vastgestelde voorwaarden ook een aanvullend kort overzicht op papier vereisen.
De facturen kunnen evenwel langs elektronische weg worden verzonden volgens andere methoden, mits deze door de betrokken lidstaat of lidstaten worden aanvaard. Uiterlijk op 31 december 2008 legt de Commissie een verslag voor dat vergezeld gaat van een voorstel, indien passend, tot wijziging van de voorwaarden inzake elektronische facturering teneinde rekening te houden met mogelijke toekomstige technologische ontwikkelingen op dit gebied.
De lidstaten mogen de belastingplichtigen die op hun grondgebied goederen leveren of diensten verrichten geen andere verplichtingen of formaliteiten opleggen betreffende het gebruik van een systeem voor elektronische verzending van facturen. Wel kunnen zij tot en met 31 december 2005 bepalen dat voor gebruikmaking van dat systeem voorafgaande kennisgeving vereist is.
De lidstaten kunnen specifieke voorwaarden opleggen voor het langs elektronische weg uitreiken van facturen betreffende goederen en diensten die op hun grondgebied zijn geleverd of verricht vanuit een land waarmee geen rechtsinstrument is overeengekomen inzake wederzijdse bijstand van gelijke strekking als in de Richtlijnen 76/308/EEG en 77/799/EEG en Verordening (EEG) nr. 218/92.
Bij een reeks facturen die langs elektronische weg naar dezelfde afnemer worden verzonden, hoeven de voor de verschillende facturen gelijke vermeldingen slechts één keer te worden opgenomen, voorzover voor elke factuur alle informatie toegankelijk is.
d) Iedere belastingplichtige moet erop toezien dat kopieën van de door hemzelf, door zijn afnemer of, in zijn naam en voor zijn rekening, door een derde uitgereikte facturen en alle door hemzelf ontvangen facturen worden opgeslagen.
Voor de toepassing van deze richtlijn mag de belastingplichtige de plaats van opslag bepalen, mits hij alle aldus opgeslagen facturen of gegevens op ieder verzoek zonder onnodig uitstel ter beschikking van de bevoegde autoriteiten kan stellen. De lidstaten kunnen de op hun grondgebied gevestigde belastingplichtigen evenwel verplichten tot kennisgeving van de plaats van opslag wanneer deze buiten hun grondgebied gesitueerd is. De lidstaten kunnen de op hun grondgebied gevestigde belastingplichtigen bovendien verplichten de door henzelf, door hun afnemers of, in hun naam en voor hun rekening, door derden uitgereikte facturen, alsmede de door hen ontvangen facturen, op te slaan op hun grondgebied, wanneer deze opslag niet geschiedt langs een elektronische weg die een volledige on-line toegang tot de betrokken gegevens waarborgt.
De authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud van deze facturen, alsmede de leesbaarheid ervan, moeten gedurende de volledige opslagperiode worden gewaarborgd. De gegevens op de onder c), derde alinea, bedoelde facturen mogen niet worden gewijzigd en moeten gedurende deze periode leesbaar blijven.
De lidstaten bepalen hoe lang de belastingplichtigen erop moeten toezien dat de facturen betreffende goederen of diensten die op hun grondgebied zijn geleverd of verricht, alsmede de facturen ontvangen door op hun grondgebied gevestigde belastingplichtigen, moeten worden opgeslagen.
Om te waarborgen dat de in de derde alinea bedoelde voorwaarden worden nageleefd, kunnen de in de vierde alinea bedoelde lidstaten bepalen dat de facturen moeten worden opgeslagen in hun oorspronkelijke vorm — op papier of elektronisch — waarin zij zijn toegezonden. Zij kunnen tevens bepalen dat, wanneer de facturen langs elektronische weg worden opgeslagen, de gegevens die de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud waarborgen, eveneens worden opgeslagen.
De in de vierde alinea bedoelde lidstaten kunnen specifieke voorwaarden opleggen met het oog op het verbieden van de opslag van facturen in een land waarmee geen rechtsinstrument is overeengekomen inzake wederzijdse bijstand van gelijke strekking als in de Richtlijnen 76/308/EEG en 77/799/EEG en Verordening (EEG) nr. 218/92 en inzake recht van toegang, downloading en gebruikmaking langs elektronische weg als bedoeld in artikel 22 bis.
De lidstaten kunnen onder door hen vastgestelde voorwaarden voorzien in een opslagplicht voor facturen ontvangen door niet-belastingplichtigen.
e) Voor de toepassing van de punten c) en d) wordt onder het „elektronisch” verzenden en opslaan van een factuur verstaan de verzending of terbeschikkingstelling aan de bestemmeling en de opslag via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, waarbij gebruik wordt gemaakt van draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen.
Voor de toepassing van deze richtlijn aanvaarden de lidstaten als factuur ieder document of bericht op papier of in elektronisch formaat dat voldoet aan de bij dit lid vastgestelde voorwaarden;
▼M4
4.
►M21
a) Iedere belastingplichtige moet binnen een door elke lidstaat vast te stellen termijn een aangifte indienen. Deze termijn mag niet langer zijn dan twee maanden na het verstrijken van elk belastingtijdvak. Dit tijdvak kan door de lidstaten worden vastgesteld op een, twee of drie maanden. De lidstaten kunnen evenwel andere tijdvakken vaststellen, die echter niet langer dan een jaar mogen zijn. De lidstaten staan onder door hen vast te stellen voorwaarden toe dat de belastingplichtige hiervoor elektronische middelen gebruikt en mogen het gebruik van elektronische middelen ook verplicht stellen.
◄b) In de aangifte moeten alle gegevens staan die nodig zijn om het bedrag van de verschuldigde belasting en van de aftrek vast te stellen, daarbij eventueel inbegrepen, voor zover zulks voor de vaststelling van de grondslag nodig is, het totale bedrag van de handelingen waarop deze belasting en deze aftrek betrekking hebben, alsmede het bedrag van de vrijgestelde handelingen.
c) Verder moeten in de aangifte zijn vermeld:
— het totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de leveringen van goederen als bedoeld in artikel 28 quater, A, uit hoofde waarvan de belasting in de loop van de periode verschuldigd is geworden.
— Bovendien moet worden toegevoegd: het totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de leveringen van goederen als bedoeld in artikel8, lid1, ondera), tweede zin, en artikel 28 ter, B, lid 1, die verricht zijn in het binnenland van een andere Lid-Staat en waarover de belasting in de loop van de aangifteperiode verschuldigd is geworden, indien de plaats van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen in het binnenland is gelegen;
▼M6
— het totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de intracommunautaire verwervingen van goederen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 1 en lid 6, die in het binnenland zijn verricht en waarover de belasting verschuldigd is geworden.
— Bovendien moeten worden toegevoegd: het totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de leveringen van goederen als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), tweede zin, en artikel 28 ter, B, lid 1, die in het binnenland zijn verricht en waarover de belasting in de loop van de aangifteperiode verschuldigd is geworden, indien de plaats van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen op het grondgebied van een andere Lid-Staat is gelegen, alsmede het totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de leveringen van goederen die in het binnenland zijn verricht en waarvoor de belastingplichtige, overeenkomstig artikel 28 quater, E, lid 3, is aangewezen als degene die tot voldoening van de belasting is gehouden en uit hoofde waarvan de belasting in de loop van de aangifteperiode verschuldigd is geworden.
▼M4
5. Iedere belastingplichtige moet het nettobedrag van de belasting over de toegevoegde waarde bij de indiening van de periodieke aangifte voldoen. De Lid-Staten kunnen echter een ander tijdstip voor de betaling van dit bedrag vaststellen of bepalen dat voorlopige vooruitbetalingen moeten worden gedaan.
6.
►M21
a) De lidstaten kunnen de belastingplichtige verzoeken een aangifte in te dienen betreffende alle in het voorgaande jaar verrichte handelingen met daarin alle in lid 4 bedoelde gegevens. In die aangifte moeten tevens alle gegevens staan die nodig zijn voor eventuele herzieningen. De lidstaten staan onder door hen vast te stellen voorwaarden toe dat de belastingplichtige hiervoor elektronische middelen gebruikt en mogen het gebruik van elektronische middelen ook verplicht stellen.
◄▼M10
b) Iedere voor BTW-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige moet eveneens een lijst indienen van de voor BTW-doeleinden geïdentificeerde afnemers aan wie hij goederen heeft geleverd onder de in artikel 28 quater, deel A, onder a) en d), gestelde voorwaarden, alsmede van de voor BTW-doeleinden geïdentificeerde personen voor wie de inde vijfdealinea vermelde handelingen zijn bestemd.
Deze lijst wordt voor elk kwartaal opgesteld binnen een termijn en volgens regels welke worden vastgesteld door de lidstaten, die de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de bepalingen betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de indirecte belastingen in ieder geval worden nageleefd. De lidstaten staan onder door hen vast te stellen voorwaarden toe dat de belastingplichtige hiervoor elektronische middelen gebruikt en mogen het gebruik van elektronische middelen ook verplicht stellen.
Op deze lijst dienen vermeld te worden:
— het nummer waaronder de belastingplichtige voor BTW-doeleinden in het binnenland is geïdentificeerd en waaronder hij leveringen van goederen heeft verricht onder de voorwaarden ►M6 van artikel 28 quater, A, onder a) ◄ ,
▼M10
— het nummer waaronder elke afnemer voor BTW-doeleinden in een andere Lid-Staat is geïdentificeerd en waaronder goederen aan hem geleverd zijn,
▼M4
— voor elke afnemer het totale bedrag van de door de belastingplichtige verrichte leveringen van goederen. Deze bedragen worden opgegeven voor het kwartaal waarin de belasting verschuldigd is geworden.
Tevens dient deze lijst te bevatten:
— voor leveringen van goederen als bedoeld ►M6 van artikel 28 quater, A, onder d) ◄ : het nummer waaronder de belastingplichtige voor BTW-doeleinden in het binnenland is geïdentificeerd, het nummer waaronder hij in de Lid-Staat van aankomst van het vervoer is geïdentificeerd, ►M6 alsmede het totaalbedrag van deze leveringen vastgesteld overeenkomstig artikel 28 sexies, lid 2 ◄ ;
— het bedrag van de overeenkomstig artikel 11, C, lid 1, verrichte herzieningen. Deze bedragen worden opgegeven voor het kwartaal waarin van de herziening kennis is gegeven aan de afnemer.
▼M10 —————
In de in artikel 28 ter, A, lid 2, derde alinea, bedoelde gevallen dient de belastingplichtige die voor BTW-doeleinden in het binnenland is geïdentificeerd duidelijk op de lijst te vermelden:
— het nummer waaronder hij voor BTW-doeleinden in het binnenland is geïdentificeerd en waaronder hij de intracommunautaire verwerving en de daarop aansluitende levering van goederen heeft verricht,
— het nummer waaronder degene voor wie de daaropvolgende levering verricht door de belastingplichtige bestemd is in de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van goederen, is geïdentificeerd,
— en, voor elk van degenen voor wie deze bestemd zijn, het totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de aldus door de belastingplichtige in de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van goederen verrichte leveringen. Deze bedragen worden opgegeven voor het kalenderkwartaal waarin de belasting verschuldigd is geworden.
▼M4
c) In afwijking van het onder b) bepaalde kunnen de Lid-Staten:
— verzoeken deze lijsten maandelijks in te dienen,
— verzoeken meer informatie in deze lijsten op te nemen.
d) Voor leveringen van nieuwe vervoermiddelen onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, onder b), door een voor BTW-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtige aan een niet voor BTW-doeleinden geïdentificeerde koper of door een belastingplichtige als bedoeld in artikel 28 bis, lid 4, treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verkoper alle gegevens verschaft die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde en voor de controle daarop door de overheid.
e) De Lid-Staten kunnen belastingplichtigen die in het binnenland intracommunautaire verwervingen van goederen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 1, onder a), en lid 6, verrichten, verzoeken om gespecificeerde aangiften over deze verwervingen in te dienen, met dien verstande dat zulke aangiften niet voor periodes van minder dan een maand mogen worden verlangd.
De Lid-Staten kunnen personen die intracommunautaire verwervingen van nieuwe vervoermiddelen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 1, onder b), verrichten, tevens verzoeken om bij het indienen van de in lid 4 bedoelde aangifte alle gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde en voor de controle daarop door de overheid.
▼M18
7. De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat de personen die, overeenkomstig artikel 21, leden 1 en 2, worden geacht tot voldoening van de belasting te zijn gehouden in plaats van een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige, de in dit artikel bedoelde verplichtingen inzake aangifte en betaling nakomen; zij treffen voorts de nodige maatregelen opdat de personen die, overeenkomstig artikel 21, lid 3, worden geacht hoofdelijk verplicht te zijn de belasting te voldoen, de in dit artikel bedoelde verplichtingen inzake betaling nakomen.
▼M4
8. De Lid-Staten kunnen, onder voorbehoud van gelijke behandeling van door belastingplichtigen verrichte binnenlandse handelingen en handelingen tussen de Lid-Staten, andere verplichtingen voorschrijven die zij noodzakelijk achten ter waarborging van de juiste heffing van de belasting en ter voorkoming van fraude mits deze verplichtingen in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.
▼M20
De in de eerste alinea geboden mogelijkheid mag slechts worden benut voor het opleggen van verplichtingen die een aanvulling zijn op de bij lid 3 vastgestelde verplichtingen.
▼M4
9.
a) De Lid-Staten kunnen van bepaalde verplichtingen of van alle verplichtingen ontheffen:
— de belastingplichtigen die slechts leveringen van goederen of diensten verrichten welke uit hoofde van de artikelen 13 en 15 zijn vrijgesteld.
— de belastingplichtigen die in aanmerking komen voor de in artikel 24 bedoelde belastingvrijstelling, en de in artikel 28 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, bedoelde afwijking,
— de belastingplichtigen die geen van de in lid 4, onder c), bedoelde handelingen verrichten.
Onverminderd het bepaalde onder d) kunnen de lidstaten evenwel de in het derde streepje bedoelde belastingplichtigen geen ontheffing verlenen van de in artikel 22, lid 3, bedoelde verplichtingen.
b) De Lid-Staten kunnen andere dan de onder a) bedoelde belastingplichtigen van bepaalde verplichtingen als bedoeld in lid 2, onder a), vrijstellen.
c) De Lid-Staten kunnen de belastingplichtigen vrijstellen van de betaling van de verschuldigde belasting, indien het bedrag daarvan onbeduidend is.
▼M20
d) Behoudens raadpleging van het Comité van artikel 29 en onder de door henzelf vast te stellen voorwaarden kunnen de lidstaten bepalen dat facturen betreffende goederenleveringen of dienstverrichtingen op hun grondgebied niet hoeven te voldoen aan sommige van de in lid 3, onder b), bedoelde verplichtingen in de volgende gevallen:
— wanneer het bedrag van de factuur onbeduidend is;
— wanneer de handels- of administratieve praktijken van de betrokken bedrijfssector of de technische voorwaarden waaronder die facturen uitgereikt worden de naleving van alle in lid 3, onder b), bedoelde verplichtingen bemoeilijken.
De facturen moeten in elk geval de volgende vermeldingen bevatten:
— de datum van uitreiking,
— een identificatie van de belastingplichtige,
— een identificatie van de aard van de geleverde goederen of verrichte diensten,
— het bedrag van de verschuldigde belasting of de gegevens aan de hand waarvan dat bedrag kan worden berekend.
De vereenvoudiging waarin bij dit punt wordt voorzien, mag evenwel niet worden toegepast op de handelingen bedoeld in lid 4, onder c).
e) Ingeval de lidstaten gebruik maken van de in punt a), derde streepje, geboden mogelijkheid om het in lid 1, onder c), bedoelde nummer niet toe te kennen aan belastingplichtigen die geen van de in lid 4, onder c), bedoelde handelingen verrichten, dient de factuur in plaats van dit niet toegekende identificatienummer van de leverancier en de afnemer een ander nummer te vermelden, het zogenaamd fiscaal registratienummer zoals gedefinieerd door de betrokken lidstaten.
Wanneer het in lid 1, onder c), bedoelde nummer aan de belastingplichtige is toegekend, kunnen de in de eerste alinea bedoelde lidstaten bovendien bepalen dat op de factuur worden vermeld:
— voor de dienstverrichtingen bedoeld in artikel 28 ter, onderdelen C, D, E en F, en voor de goederenleveringen bedoeld in artikel 28 quater, onderdeel A en onderdeel E, punt 3, het in lid 1, onder c), bedoelde nummer en het fiscaal registratienummer van de leverancier,
— voor andere goederenleveringen en dienstverrichtingen alleen het fiscaal registratienummer van de leverancier, dan wel alleen het in lid 1, onder c), bedoelde nummer.
▼M4
10. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat niet-belastingplichtige rechtspersonen die zijn gehouden tot voldoening van belasting verschuldigd uit hoofde van intracommunautaire verwervingen van goederen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 1, onder a), eerste alinea, voldoen aan bovengenoemde verplichtingen inzake aangifte en betaling en dat zij worden geïdentificeerd onder een individueel nummer in de zin van lid 1, onder c), d) en e).
►M6
11. Voor de in artikel 28 bis, lid 1, onder c), bedoelde intracommunautaire verwervingen van accijnsprodukten, alsmede ◄ voor intracommunautaire verwervingen van nieuwe vervoermiddelen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 1, onder b), stellen de Lid-Staten de nadere regels vast met betrekking tot de aangifte en de daarop volgende betaling.
12. De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie elke Lid-Staat machtigen om bijzondere maatregelen in te voeren om de aangifteverplichtingen bedoeld in lid 6, onder b), te vereenvoudigen. Deze vereenvoudigingsmaatregelen, die de betrouwbaarheid van de controle op de intracommunautaire handelingen niet mogen verminderen, kunnen de volgende vorm aannemen:
a) de Lid-Staten kunnen de belastingplichtigen die aan de onderstaande drie voorwaarden voldoen, toestaan een lijst over een periode van een jaar in te dienen waarin voor elke afnemer aan wie de belastingplichtige goederen heeft geleverd onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, het nummer wordt vermeld waaronder hij voor BTW-doeleinden in een andere Lid-Staat is geïdentificeerd:
— het jaarlijkse totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van hun leveringen van goederen en diensten in de zin van de artikelen 5, 6 en 28 bis, lid 5, overschrijdt met niet meer dan 35 000 ecu het bedrag van de jaarlijkse omzet die als maatstaf dient voor de toepassing van de belastingvrijstelling bedoeld in artikel 24,
— het jaarlijkse totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de leveringen van goederen die zij verrichten onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, bedraagt niet meer dan de tegenwaarde van 15 000 ecu in nationale munt,
— de leveringen van goederen die zij verrichten onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, zijn geen leveringen van nieuwe vervoermiddelen;
b) de Lid-Staten die het belastingtijdvak waarover een belastingplichtige een aangifte als bedoeld in lid 4 moet indienen, op meer dan drie maanden vaststellen, mogen deze belastingplichtige toestaan de lijst voor datzelfde tijdvak in te dienen wanneer de belastingplichtige aan de volgende drie voorwaarden voldoet;
— het jaarlijkse totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de leveringen van goederen en diensten in de zin van de artikelen 5, 6 en 28 bis, lid 5, bedraagt ten hoogste de tegenwaarde van 200 000 ecu in nationale munt,
— het jaarlijkse totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de leveringen van goederen die zij onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, verrichten, bedraagt niet meer dan de tegenwaarde van 15 000 ecu in nationale munt,
— de leveringen van de goederen die zij onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, verrichten, zijn geen leveringen van nieuwe vervoermiddelen.”
▼M6
Artikel 28 decies
Bijzondere regeling voor kleine ondernemingen
Aan artikel 24, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:
De leveringen van nieuwe vervoermiddelen onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, alsmede de leveringen van goederen en de diensten die worden verricht door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige zijn in elk geval uitgesloten van de belastingvrijstelling bedoeld in lid 2.
▼M4
Artikel 28 undecies
Gemeenschappelijke forfaitaire regeling voor landbouwproducenten
1. Aan artikel 25, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:
„Wanneer de Lid-Staten van deze mogelijkheid gebruik maken, nemen zij de nodige maatregelen voor een juiste toepassing van de in hoofdstuk XVI bis omschreven overgangsregeling voor de belastingheffing op intracommunautaire handelingen.”
2. Artikel 25, lid 5 en lid 6, wordt vervangen door:
2.„5. De in lid 3 bedoelde forfaitaire percentages worden toegepast op de prijs, exclusief belasting:
a) van de landbouwprodukten die de forfaitair belaste landbouwers hebben geleverd aan andere belastingplichtigen dan die welke in het binnenland onder de forfaitaire regeling van dit artikel vallen;
b) van de landbouwprodukten die de forfaitair belaste landbouwers onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, hebben geleverd aan niet-belastingplichtige rechtspersonen die in de Lid-Staat van aankomst van de verzending of het vervoer van de aldus geleverde landbouwprodukten, niet in aanmerking komen voor de in artikel 28 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, omschreven afwijking;
▼C1
c) van de agrarische diensten die worden verricht door forfaitaire belaste landbouwers voor andere belastingplichtigen dan die welke in het binnenland onder de forfaitaire regeling van dit artikel vallen.
Deze compensatie sluit elke andere vorm van aftrek uit.
▼M4
2.6. Voor de in lid 5 bedoelde leveringen van landbouwprodukten en diensten bepalen de Lid-Staten dat de betaling van de forfaitaire compensaties geschiedt:
a) hetzij door de koper van de goederen of de ontvanger van de diensten. In dat geval is de belastingplichtige koper of ontvanger gemachtigd om, op de voorwaarden van artikel 17 en volgens de door de Lid-Staten vastgestelde nadere regels, van de door hem in het binnenland verschuldigde belasting het bedrag van de forfaitaire compensatie af te trekken dat hij aan de forfaitair belaste landbouwers heeft betaald.
De Lid-Staten kennen aan de koper of ontvanger terugbetaling toe van het bedrag van de forfaitaire compensatie dat hij aan de forfaitair belaste landbouwers heeft betaald uit hoofde van een van de volgende handelingen:
— de leveringen van landbouwprodukten die worden verricht onder de voorwaarden van artikel 28 quater, A, wanneer de koper een belastingplichtige is, of een niet-belastingplichtige rechtspersoon, die als zodanig optreedt in een andere Lid-Staat waarin hij niet in aanmerking komt voor de in artikel 28 bis, lid 1, onder a), tweede alinea, omschreven afwijking;
— de leveringen van landbouwprodukten die worden verricht onder de voorwaarden van artikel 15 en artikel 16, lid 1, B, D en E, voor een belastingplichtige koper die buiten het grondgebied van de Gemeenschap is gevestigd, voor zover deze landbouwprodukten door de koper worden gebruikt ten behoeve van zijn in artikel 17, lid 3, onder a) en b), bedoelde handelingen of van zijn dienstverrichtingen die geacht worden plaats te vinden in het binnenland en waarvoor de belasting uitsluitend door de ontvanger verschuldigd is overeenkomstig ►M18 artikel 21, lid 1 ◄ , onder b);
— agrarische diensten die worden verricht voor een binnen de Gemeenschap maar in een andere Lid-Staat gevestigde belastingplichtige ontvanger of voor een buiten het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige ontvanger, voor zover deze diensten door de ontvanger gebruikt worden ten behoeve van zijn in artikel 17, lid 3, onder a) en b), bedoelde handelingen of van zijn dienstverrichtingen die geacht worden plaats te vinden in het binnenland en waarvoor de belasting uitsluitend door de ontvanger verschuldigd is overeenkomstig ►M18 artikel 21, lid 1 ◄ , onder b).
De Lid-Staten stellen de nadere regels voor deze terugbetalingen vast; zij kunnen met name artikel 17, lid 4, toepassen;
b) hetzij door de overheid.”
3. Aan artikel 25, lid 9, wordt de volgende alinea toegevoegd:
„Wanneer de Lid-Staten van de in dit artikel omschreven mogelijkheid gebruik maken, treffen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat leveringen van landbouwprodukten, verricht onder de voorwaarden van artikel 28 ter, B, lid 1, ongeacht of zij worden verricht door een forfaitair belaste landbouwer of door een andere belastingplichtige, op identieke wijze worden belast.”
Artikel 28 duodecies
Diverse bepalingen
Tot 30 juni 1999 zijn de volgende bepalingen van toepassing:
1. De Lid-Staten kunnen vrijstelling verlenen voor door verkooppunten verrichte leveringen van goederen die worden meegenomen in de persoonlijke bagage van reizigers die zich via een intracommunautaire vlucht of zeereis naar een andere Lid-Staat begeven.
In dit artikel wordt verstaan onder:
a) „verkooppunt”: elke vestiging in een luchthaven of haven die voldoet aan de door de bevoegde overheidsinstanties gestelde voorwaarden, met name overeenkomstig lid 5;
b) „reiziger naar een andere Lid-Staat”: elke passagier die in het bezit is van een vervoerbewijs voor een vlucht of een zeereis waarop als onmiddellijke bestemming een luchthaven of een haven in een andere Lid-Staat wordt vermeld;
c) „intracommunautaire vlucht of zeereis”: elk vervoer, door de lucht of over zee, dat begint in het binnenland in de zin van artikel 3 en waarvan de daadwerkelijke plaats van aankomst in een andere Lid-Staat is gelegen.
Met leveringen van goederen door verkooppunten worden gelijkgesteld leveringen van goederen aan boord van een vliegtuig of vaartuig tijdens intracommunautair reizigersvervoer.
Deze vrijstelling is ook van toepassing op leveringen van goederen door verkooppunten die zich bevinden binnen een van de twee terminals die toegang geven tot de Kanaaltunnel, voor reizigers die in het bezit zijn van een geldig vervoerbewijs voor het traject tussen deze twee terminals.
2. De in lid 1 bedoelde vrijstelling geldt uitsluitend voor leveringen van goederen:
▼M7
a) waarvan de totale waarde, per persoon en per reis, niet meer bedraagt dan 90 ecu.
In afwijking van artikel 28 quaterdecies bepalen de Lid-Staten de tegenwaarde van dit bedrag in nationale valuta overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Richtlijn
Overschrijdt de totale waarde van verscheidene goederen of van verscheidene leveringen van goederen, per persoon en per reis, deze grenzen, dan wordt de vrijstelling tot deze bedragen verleend, met dien verstande dat de waarde van een goed niet mag worden gesplitst;
b) waarvan de hoeveelheid, per persoon en per reis, niet de grenzen overschrijdt die zijn vastgesteld in de geldende communautaire bepalingen inzake het reizigersverkeer tussen derde landen en de Gemeenschap.
De waarde van de binnen de in de vorige alinea bedoelde kwantitatieve grenzen verrichte leveringen van goederen wordt voor de toepassing van punt a) buiten beschouwing gelaten.
3. De Lid-Staten verlenen aan alle belastingplichtigen recht op aftrek of op teruggaaf van de in artikel 17, lid 2, bedoelde belasting over de toegevoegde waarde, voor zover de goederen en diensten worden gebruikt ten behoeve van hun krachtens dit artikel vrijgestelde leveringen van goederen.
4. De Lid-Staten die gebruik maken van de mogelijkheid, omschreven in artikel 16, lid 2, passen die bepaling ook toe op de invoer, intracommunautaire verwervingen en leveringen van goederen bestemd voor een belastingplichtige ten behoeve van zijn krachtens dit artikel vrijgestelde leveringen van goederen.
5. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om een juiste en eenvoudige toepassing van de in dit artikel bedoelde vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen.
Artikel 28 terdecies
Periode van toepassing
De in dit hoofdstuk omschreven overgangsregeling treedt in werking op 1 januari 1993. Vóór 31 december 1994 dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de werking van de overgangsregeling met voorstellen voor de definitieve regeling.
De overgangsregeling zal worden vervangen door een definitieve regeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten, in beginsel gebaseerd op belastingheffing in de Lid-Staat van herkomst van de geleverde goederen en verrichte diensten.
Te dien einde neemt de Raad, na grondige bestudering van voornoemd verslag en oordelend dat op bevredigende wijze aan de voorwaarden voor overgang naar de definitieve regeling is voldaan, vóór 31 december 1995 met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie na raadpleging van het Europese Parlement besluiten aan betreffende de bepalingen die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding en de werking van de definitieve regeling.
De overgangsregeling treedt in werking voor een periode van vier jaar en is derhalve van toepassing tot en met 31 december 1996. De periode van toepassing van de overgangsregeling wordt automatisch verlengd tot de datum van inwerkingtreding van de definitieve regeling, en in ieder geval tijdens de periode waarin de Raad geen besluiten over de definitieve regeling heeft genomen.
▼M26
Artikel 28 quaterdecies
Omrekeningskoers
Om de tegenwaarde van de in dit hoofdstuk in ecu uitgedrukte bedragen in nationale munt te bepalen, gebruiken de lidstaten de omrekeningskoers geldend op 16 december 1991 ( 19 ). Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije gebruiken de omrekeningskoers geldend op de datum waarop zij toetreden.
▼M6
Artikel 28 quindecies
Overgangsmaatregelen
1. Wanneer goederen:
— vóór 1 januari 1993 in het binnenland, in de zin van artikel 3, zijn binnengebracht,
— en
— sedert hun binnenkomst werden geplaats onder een van de in artikel 14, lid 1, onder b) of c), of artikel 16, lid 1, A, bedoelde regelingen,
— en
— niet vóór 1 januari 1993 aan deze regeling zijn onttrokken, blijven de bepalingen die van toepassing waren op het tijdstip dat de goederen onder deze regeling werden geplaatst van toepassing gedurende het verblijf onder deze regeling, waarvan de duur wordt bepaald overeenkomstig genoemde bepalingen.
2. Aan invoer van een goed in de zin van artikel 7, lid 1, wordt gelijkgesteld:
a) elke onttrekking, met inbegrip van een onregelmatige onttrekking, van dit goed aan de in artikel 14, lid 1, onder c), bedoelde regeling waaronder het vóór 1 januari 1993 werd gebracht op de in lid 1 bedoelde voorwaarden;
b) elke onttrekking, met inbegrip van een onregelmatige onttrekking van dit goed aan een van de in artikel 16, lid 1, onder a), bedoelde regelingen waaronder het goed vóór 1 januari 1993 werd gebracht op de in lid 1 bedoelde voorwaarden;
c) het einde van een intern communautair douanevervoer dat vóór 1 januari 1993 in de Gemeenschap werd aangevangen ten behoeve van een vóór 1 januari 1993 verrichte levering onder bezwarende titel in de Gemeenschap door een als zodanig optredende belastingplichtige;
d) het einde van een vóór 1 januari 1993 aangevangen extern douanevervoer;
e) elke onregelmatigheid of overtreding die werd begaan ter gelegenheid van of tijdens een extern douanevervoer dat werd aangevangen op de onder c) bedoelde voorwaarden, of van een onder d) bedoeld extern douanevervoer;
f) de bestemming in het binnenland, door een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige, van goederen die hem zijn geleverd, vóór 1 januari 1993, voor het binnenland van een andere Lid-Staat, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
— de levering van deze goederen is of kan worden vrijgesteld uit hoofde van artikel 15, punten 1 en 2;
— de goederen zijn niet ingevoerd in het binnenland vóór 1 januari 1993.
Voor de toepassing van punt c), wordt onder „intern communautair douanevervoer” verstaan de verzending of het vervoer van goederen onder de regeling voor intern communautair douanevervoer of vergezeld van document T 2 L, het carnet intracommunautair douanevervoer alsmede de verzending van goederen per post.
3. In de in lid 2, onder a) tot en met e), bedoelde gevallen wordt de invoer in de zin van artikel 7, lid 2, geacht te worden verricht in de Lid-Staat waar het goed wordt onttrokken aan de regeling waaronder het vóór 1 januari 1993 werd gebracht.
4. In afwijking van artikel 10, lid 3, wordt de invoer van een goed in de zin van lid 2 van dit artikel verricht zonder dat een belastbaar feit plaatsvindt wanneer:
a) het ingevoerde goed uit de Gemeenschap in de zin van artikel 3 wordt verzonden of vervoerd;
of
b) het in de zin van lid 2, onder a), ingevoerde goed geen vervoermiddel is en herverzonden of vervoerd wordt naar de Lid-Staat waaruit het werd uitgevoerd en naar degene die het heeft uitgevoerd;
of
▼C2
c) het in de zin van lid 2, onder a), ingevoerde goed een vervoermiddel is dat vóór 1 januari 1993 onder de algemene belastingvoorwaarden van de binnenlandse markt van een Lid-Staat, in de zin van artikel 3, werd verworven of ingevoerd en/of waarvoor, uit hoofde van zijn uitvoer, geen vrijstelling of teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde werd verleend.
Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan wanneer de datum van de eerste ingebruikneming van het vervoermiddel voorafgaat aan 1 januari 1985 of wanneer het bedrag van de belasting die uit hoofde van de invoer verschuldigd zou zijn, te verwaarlozen is.
▼M8
TITEL XVI ter
OVERGANGSBEPALINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP HET GEBIED VAN GEBRUIKTE GOEDEREN, KUNSTVOORWERPEN, VOORWERPEN VOOR VERZAMELINGEN EN ANTIQUITEITEN
Artikel 28 sexdecies
1. De Lid-Staten die op 31 december 1992 een andere dan de in artikel 26 bis, onderdeel B, bedoelde bijzondere belastingregeling toepasten op de levering van gebruikte vervoermiddelen door belastingplichtige wederverkopers, kunnen die regeling gedurende de in artikel 28 terdecies bedoelde periode handhaven, voor zover de regeling voldoet, of zodanig is aangepast dat zij voldoet, aan de volgende voorwaarden:
a) de bijzondere regeling is alleen van toepassing op de leveringen van als gebruikte goederen in de zin van in artikel 26 bis, onderdeel A, onder d), beschouwde vervoermiddelen als bedoeld in artikel 28 bis, lid 2, onder a), verricht door belastingplichtige wederverkopers in de zin van artikel 26 bis, onderdeel A, onder e), die overeenkomstig artikel 26 bis, onderdeel B, leden 1 en 2, aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge zijn onderworpen. Leveringen van nieuwe vervoermiddelen in de zin van artikel 28 bis, lid 2, onder b), verricht onder de in artikel 28 quater, onderdeel A, bedoelde voorwaarden, zijn uitgesloten van deze bijzondere regeling;
b) de voor elke onder a) bedoelde levering verschuldigde belasting is gelijk aan het bedrag van de belasting die verschuldigd zou zijn indien de levering onder de normale BTW-regeling zou zijn gevallen, verminderd met het BTW-bedrag dat geacht wordt nog begrepen te zijn in de aankoopprijs van het vervoermiddel door de belastingplichtige wederverkoper;
c) de belasting die geacht wordt nog in de aankoopprijs van het vervoermiddel door de belastingplichtige wederverkoper te zijn begrepen, wordt als volgt berekend:
— de in aanmerking te nemen aankoopprijs is de aankoopprijs in de zin van artikel 26 bis, onderdeel B, lid 3;
— deze aankoopprijs door de belastingplichtige wederverkoper wordt geacht de belasting te omvatten, die verschuldigd zou zijn geweest indien de leverancier van de belastingplichtige wederverkoper de normale BTW-regeling op zijn levering zou hebben toegepast;
— het in aanmerking te nemen tarief is het tarief dat in de zin van artikel 12, lid 1, van toepassing is in de Lid-Staat waar de overeenkomstig artikel 8 bepaalde plaats van de levering aan de belastingplichtige wederverkoper geacht wordt te zijn gelegen;
d) de voor elke onder a) bedoelde levering verschuldigde belasting, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde onder b), mag niet minder bedragen dan het bedrag van de belasting die verschuldigd zou zijn indien de levering onderworpen zou zijn aan de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge overeenkomstig artikel 26 bis, onderdeel B, lid 3.
Voor de toepassing van bovenstaande bepalingen kunnen de Lid-Staten bepalen dat, indien de levering onderworpen zou zijn geweest aan de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge, deze winstmarge niet lager zou zijn geweest dan 10 % van de verkoopprijs, in de zin van onderdeel 3, lid 3;
e) de belastingplichtige wederverkoper mag op de door hem afgegeven factuur ►M20 ————— ◄ de belasting met betrekking tot de leveringen waarop hij deze bijzondere regeling toepast, niet afzonderlijk vermelden;
f) de belastingplichtigen mogen van de door hen verschuldigde belasting niet de belasting aftrekken, die verschuldigd of voldaan is voor gebruikte vervoermiddelen die aan hen geleverd zijn door een belastingplichtige wederverkoper, voor zover de levering van die goederen door de belastingplichtige wederverkoper overeenkomstig onderdeel a) aan de belasting is onderworpen;
g) in afwijking van artikel 28 bis, lid 1, onder a), worden de intracommunautaire verwervingen van vervoermiddelen niet aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen wanneer de verkoper een belastingplichtige wederverkoper is die als zodanig optreedt, en het verworven gebruikte vervoermiddel in de Lid-Staat van vertrek van de verzending of het vervoer overeenkomstig onderdeel a) aan de belasting is onderworpen;
h) artikel 28 ter, onderdeel B, en artikel 28 quater, onderdeel A, onder a) en d), zijn niet van toepassing op leveringen van gebruikte vervoermiddelen die overeenkomstig punt a) aan de belasting zijn onderworpen.
2. In afwijking van lid 1, eerste zin, wordt het Koninkrijk Denemarken gemachtigd om gedurende de in artikel 28 terdecies bedoelde periode de bijzondere regeling van belastingheffing als bedoeld in lid 1, onder a) tot en met h), toe te passen.
3. Wanneer zij de bijzondere regeling voor openbare veilingen van artikel 26 bis, onderdeel C, toepassen, passen de Lid-Staten deze bijzondere regeling ook toe op de leveringen van gebruikte vervoermiddelen door een organisator van openbare veilingen die optreedt in eigen naam ingevolge een overeenkomst tot verkoop in commissie op een openbare veiling van deze goederen voor rekening van een belastingplichtige wederverkoper, voor zover de levering van de gebruikte vervoermiddelen, in de zin van artikel 5, lid 4, onder c), door deze andere belastingplichtige wederverkoper aan de belasting is onderworpen overeenkomstig de leden 1 en 2.
4. Voor de leveringen door een belastingplichtige wederverkoper van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten die hem werden geleverd op de voorwaarden van artikel 26 bis, onderdeel B, lid 2, is de Bondsrepubliek Duitsland gemachtigd om tot en met 30 juni 1999 voor de belastingplichtige wederverkopers de mogelijkheid te scheppen om ofwel de bijzondere regeling voor belastingplichtige wederverkopers ofwel de normale BTW-regeling toe te passen, volgens de onderstaande regels:
a) voor de toepassing van de bijzondere regeling voor belastingplichtige wederverkopers op deze leveringen van goederen wordt de maatstaf van heffing bepaald overeenkomstig artikel 11, onderdeel A, leden 1, 2 en 3;
b) voor zover de goederen gebruikt worden voor zijn overeenkomstig punt a) belaste handelingen, is de belastingplichtige wederverkoper gemachtigd van de door hem verschuldigde belasting af te trekken:
— de voor de kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten die hem werden of zullen worden geleverd door een andere belastingplichtige wederverkoper, verschuldigde of voldane belasting over de toegevoegde waarde, wanneer deze levering door deze andere belastingplichtige wederverkoper overeenkomstig punt a) werd belast;
— de belasting over de toegevoegde waarde die geacht wordt begrepen te zijn in de aankoopprijs van de kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten die hem werden of zullen worden geleverd door een andere belastingplichtige wederverkoper, wanneer de levering door deze andere belastingplichtige wederverkoper aan de belasting over de toegevoegde waarde werd onderworpen overeenkomstig de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge van artikel 26 bis, onderdeel B, in de Lid-Staat waar de overeenkomstig artikel 8 bepaalde plaats van deze lvering geacht wordt te zijn gelegen.
— Dit recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de voor de overeenkomstig punt a) belaste levering verschuldigde belasting verschuldigd wordt;
c) voor de toepassing van het bepaalde onder b), tweede streepje, wordt de aankoopprijs van de kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten waarvan de levering, door een belastingplichtige wederverkoper, werd belast overeenkomstig punt a), bepaald overeenkomstig artikel 26 bis, onderdeel B, lid 3, en wordt de in deze aankoopprijs begrepen geachte belasting berekend volgens de volgende methode:
— de aankoopprijs wordt geacht de belasting over de toegevoegde waarde te omvatten, die verschuldigd zou zijn geweest indien de door de leverancier gerealiseerde belastbare winstmarge gelijk zou zijn geweest aan 20 % van de aankoopprijs;
— het in aanmerking te nemen tarief is het tarief dat in de zin van artikel 12, lid 1, van toepassing is in de Lid-Staat waar de overeenkomstig artikel 8 bepaalde plaats van de levering die aan de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge is onderworpen, geacht wordt te zijn gelegen;
d) wanneer hij de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde toepast op de levering van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten die hem werden geleverd door een andere belastingplichtige wederverkoper en de goederen werden belast overeenkomstig punt a), is de belastingplichtige wederverkoper gemachtigd om van de door hem verschuldigde belasting de onder b) bedoelde belasting over de toegevoegde waarde af te trekken;
e) de tariefcategorie die op de leveringen van toepassing is, is die welke van toepassing was op 1 januari 1993;
f) voor de toepassing van artikel 26 bis, onderdeel B, lid 2, vierde streepje, onderdeel C, lid 1, vierde streepje, en onderdeel D, onder b) en c), worden de leveringen van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten die zijn belast overeenkomstig punt a), door de Lid-Staten beschouwd als leveringen die zijn onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde overeenkomstig de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge van artikel 26 bis, onderdeel B;
g) wanneer de leveringen van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen of antiquiteiten die zijn belast overeenkomstig punt a), worden verricht op de voorwaarden van artikel 28 quater, onderdeel A, moet de overeenkomstig artikel 22, lid 3, afgegeven factuur de vermelding bevatten dat de bijzondere regeling voor belastingheffing over de winstmarge van artikel 28 sexdecies, lid 4, is toegepast.
▼A3
HOOFDSTUK XVI quater
Overgangsmaatregelen in het kader van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie op 1 januari 1995 en van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije op 1 mei 2004
▼M9
Artikel 28 septdecies
1. Voor de toepassing van onderhavig artikel wordt verstaan onder:
— „Gemeenschap”: het grondgebied van de Gemeenschap zoals gedefinieerd voorafgaand aan de toetreding in artikel 3;
▼A3
— „nieuwe lidstaten” het grondgebied van de lidstaten die zijn toegetreden tot de Europese Unie op 1 januari 1995, respectievelijk op 1 mei 2004, zoals omschreven voor elk van deze lidstaten in artikel 3 van deze richtlijn;
▼M9
— „uitgebreide Gemeenschap”: de Gemeenschap zoals gedefinieerd na de toetreding in artikel 3.
2. Wanneer goederen:
— vóór de datum van toetreding in de Gemeenschap of in een van de nieuwe Lid-Staten zijn binnengebracht, en
— sedert hun binnenkomst in de Gemeenschap of in een van de nieuwe Lid-Staten werden geplaatst onder een regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten, onder een van de in artikel 16, lid 1, punt B, onder a) tot en met d), bedoelde regelingen of onder een vergelijkbare regeling in een van de nieuwe Lid-Staten, en
— niet vóór de datum van toetreding aan deze regeling zijn onttrokken,
blijven de bepalingen die van toepassing waren op het tijdstip dat de goederen onder deze regeling werden geplaatst van toepassing tot op het ogenblik dat de goederen aan deze regeling worden onttrokken na de datum van toetreding.
3. Wanneer goederen:
— vóór de datum van toetreding werden geplaatst onder de regeling voor gemeenschappelijk douanevervoer of een andere regeling voor douanevervoer, en
— niet vóór de datum van toetreding aan deze regeling zijn onttrokken,
blijven de bepalingen die van toepassing waren op het tijdstip dat de goederen onder deze regeling werden geplaatst van toepassing tot op het ogenblik dat de goederen aan deze regeling worden onttrokken na de datum van toetreding.
Voor het bepaalde onder het eerste streepje wordt onder „regeling voor gemeenschappelijk douanevervoer” verstaan de maatregelen voor het vervoer van goederen tussen de Gemeenschap en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), alsmede tussen de EVA-landen onderling, zoals vastgesteld in de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van 20 mei 1987 ( 20 ).
4. Met de invoer van een goed in de zin van artikel 7, lid 1, waarvan wordt aangetoond dat het zich in het vrije verkeer van een van de nieuwe Lid-Staten of in de Gemeenschap bevond, wordt gelijkgesteld:
a) elke onttrekking, met inbegrip van een onregelmatige onttrekking, van een goed aan een regeling voor tijdelijke invoer waaronder het goed vóór de datum van toetreding werd gebracht op de in lid 2 bedoelde voorwaarden;
b) elke onttrekking, met inbegrip van een onregelmatige onttrekking, van een goed aan hetzij een van de in artikel 16, lid 1, punt B, onder a) tot en met d), bedoelde regelingen, hetzij hiermee vergelijkbare regelingen waaronder het goed vóór de datum van toetreding werd gebracht op de in lid 2 bedoelde voorwaarden;
c) het einde van een van de in lid 3 bedoelde regelingen, waarmee vóór de datum van toetreding werd aangevangen binnen een van de nieuwe Lid-Staten ten behoeve van een vóór deze datum onder bezwarende titel verrichte levering binnen deze Lid-Staat door een als zodanig optredende belastingplichtige;
d) elke onregelmatigheid of overtreding die werd begaan tijdens een van de in lid 3 bedoelde regelingen aangevangen op de onder c) bedoelde voorwaarden.
5. Eveneens wordt met de invoer van een goed in de zin van artikel 7, lid 1, gelijkgesteld de bestemming, na de datum van toetreding, voor het binnenland van een Lid-Staat door een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige, van goederen die hem zijn geleverd, vóór de datum van toetreding, binnen de Gemeenschap of een van de nieuwe Lid-Staten wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
— de levering van deze goederen is of kon worden vrijgesteld uit hoofde van artikel 15, punten 1 en 2, of uit hoofde van een vergelijkbare bepaling in een van de nieuwe Lid-Staten;
— de goederen zijn niet ingevoerd in het binnenland van een van de nieuwe Lid-Staten of in de Gemeenschap vóór de datum van toetreding.
6. In de onder lid 4 bedoelde gevallen wordt de invoer in de zin van artikel 7, lid 3, geacht te worden verricht op het grondgebied van de Lid-Staat waar het goed wordt onttrokken aan de regeling waaronder het vóór de datum van toetreding werd gebracht.
7. In afwijking van artikel 10, lid 3, wordt de invoer van een goed in de zin van de leden 4 en 5 van onderhavig artikel verricht zonder dat een belastbaar feit plaatsvindt wanneer:
a) het ingevoerde goed uit de uitgebreide Gemeenschap wordt verzonden of vervoerd, of
b) het in de zin van lid 4, onder a), ingevoerde goed geen vervoermiddel is en herverzonden of vervoerd wordt naar de Lid-Staat waaruit het werd uitgevoerd en naar degene die het heeft uitgevoerd, of
c) het in de zin van lid 4, onder a), ingevoerde goed een vervoermiddel is dat vóór de datum van toetreding onder de algemene belastingvoorwaarden van de binnenlandse markt van een van de nieuwe Lid-Staten of een Lid-Staat van de Gemeenschap werd verworven of ingevoerd en/of waarvoor, uit hoofde van zijn uitvoer, geen vrijstelling of teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde werd verleend.
▼A3
Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan in de volgende gevallen:
— wanneer ten aanzien van Oostenrijk, Finland en Zweden, de datum van de eerste ingebruikneming van het voertuig voorafgaat aan 1 januari 1987;
— wanneer ten aanzien van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, de datum van de eerste ingebruikneming van het voertuig voorafgaat aan 1 mei 1996;
— wanneer het bedrag van de belasting die uit hoofde van de invoer verschuldigd zou zijn, te verwaarlozen is.
▼B
HOOFDSTUK XVII
COMITË VOOR DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
Artikel 29
1. Er wordt een Raadgevend Comité voor de belasting over de toegevoegde waarde ingesteld, hierna te noemen „Comite”.
2. Het Comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en van de Commissie.
Het Comité staat onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Commissie.
De Commissie is belast met het secretariaat van het Comité.
3. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.
4. Naast de punten die volgens deze richtlijn aan raadpleging onderworpen zijn, onderzoekt het Comité de aangelegenheden die door zijn Voorzitter op diens initiatief of op verzoek van een Vertegenwoordiger van een Lid-Staat aan de orde worden gesteld en die betrekking hebben op de toepassing van de communautaire bepalingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde.
▼M24
Artikel 29 bis
Uitvoeringsmaatregelen
De Raad stelt op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen ter uitvoering van deze richtlijn vast.
▼B
HOOFDSTUK XVIII
DIVERSE BEPALINGEN
▼M24
Artikel 30
Internationale overeenkomsten
1. De Raad kan op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen met een derde land of een internationale organisatie een overeenkomst te sluiten waarin bepalingen kunnen voorkomen die van deze richtlijn afwijken.
2. De lidstaat die een dergelijke overeenkomst wenst te sluiten, dient een verzoek in bij de Commissie en verschaft haar alle nodige gegevens. Als de Commissie meent niet over alle nodige gegevens te beschikken, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en deelt zij hem mede welke aanvullende gegevens vereist zijn. Zodra de Commissie over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek, stelt zij de verzoekende lidstaat binnen één maand daarvan in kennis en zendt zij het verzoek in de oorspronkelijke taal aan de overige lidstaten.
3. Binnen drie maanden na toezending van de in lid 2, laatste zin, bedoelde gegevens legt de Commissie de Raad hetzij een passend voorstel voor, hetzij, wanneer zij bezwaren heeft tegen het verzoek om een afwijking, een mededeling waarin zij deze bezwaren toelicht.
4. In ieder geval moet de in de leden 2 en 3 omschreven procedure worden voltooid binnen acht maanden na ontvangst van het verzoek door de Commissie.
▼B
Artikel 31
Rekeneenheid
1. De in deze richtlijn gebruikte rekeneenheid is de Europese Rekeneenheid „ERE” als omschreven in Besluit 75/250/EEG ( 21 ).
2. Bij de omrekening van deze rekeneenheid in nationale valuta's mogen de Lid-Staten de uit die omrekening voortvloeiende bedragen met maximaal 10 % naar boven ot beneden afronden.
▼M8 —————
▼M4
Artikel 33
1. Onverminderd andere communautaire bepalingen, met name betreffende de algemene regeling voor het voorhanden hebben, het verkeer en de controle van aan accijns onderworpen produkten, vormen de bepalingen van deze richtlijn geen beletsel voor de handhaving of invoering door een Lid-Staat van belastingen op verzekeringsovereenkomsten en op spelen en weddenschappen, alsmede van accijnzen, registratierechten en, meer in het algemeen, van alle belastingen, rechten en heffingen die niet het karakter van omzetbelasting bezitten, mits deze belastingen, rechten en heffingen in het verkeer tussen de Lid-Staten geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.
2. Met aan accijns onderworpen produkten worden in deze richtlijn de volgende produkten bedoeld, als omschreven in de geldende communautaire bepalingen:
— minerale oliën,
— alcohol en alcoholische dranken,
— tabaksfabrikaten.
Atikel 33 bis
▼M6
1. Voor de in artikel 7, lid 1, onder b), bedoelde goederen die de Gemeenschap binnenkomen uit een grondgebied dat deel uitmaakt van het douanegebied van de Gemeenschap maar voor de toepassing van deze richtlijn beschouwd wordt als een derdelandsgebied zijn de volgende bepalingen van toepassing:
a) de formaliteiten betreffende het binnenkomen van deze goederen in de Gemeenschap zijn dezelfde als voorzien in de vigerende communautaire douanebepalingen voor de invoer van goederen binnen het douanegebied van de Gemeenschap;
b) wanneer de plaats van aankomst van de verzending of van het vervoer van deze goederen zich buiten de Lid-Staat van hun binnenkomst in de Gemeenschap bevindt, zijn zij binnen de Gemeenschap in het verkeer onder de regeling voor intern communautair douanevervoer als bedoeld in de vigerende communautaire douanebepalingen, indien op het moment van hun binnenkomst in de Gemeenschap aangifte is gedaan dat zij onder die regeling zijn gebracht;
c) wanneer deze goederen op het moment van binnenkomst in de Gemeenschap zich bevinden in een situatie waardoor zij, indien zij ingevoerd waren in de zin van artikel 7, lid 1, onder a), in aanmerking konden komen voor een van de in artikel 16, lid 1, B, onder a), b), c) en d), vermelde regelingen of voor een regeling van tijdelijke uitvoer met totale vrijstelling van invoerrechten, zorgen de Lid-Staten ervoor dat deze goederen in de Gemeenschap onder dezelfde voorwaarden kunnen verblijven als die welke voor de toepassing van die regelingen gelden.
2. Voor de niet in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde goederen die verzonden of vervoerd worden uit een Lid-Staat naar een gebied dat deel uitmaakt van het douanegebied van de Gemeenschap maar voor de toepassing van deze richtlijn beschouwd wordt als een derdelandsgebied, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
a) de formaliteiten betreffende de uitvoer van deze goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap zijn dezelfde als die welke voorzien zijn in de vigerende communautaire douanebepalingen betreffende de uitvoer van goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap;
b) voor goederen die tijdelijk uit de Gemeenschap worden geëxporteerd met het oog op wederinvoer nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die goederen bij hun wederinvoer in de Gemeenschap in aanmerking komen voor dezelfde bepalingen als wanneer zij tijdelijk geëxporteerd waren uit het douanegebied van de Gemeenschap.
▼B
HOOFDSTUK XIX
SLOTBEPALINGEN
Artikel 34
Voor de eerste maal op 1 januari 1982 en nadien om de twee jaar dient de Commissie, na raadpleging van de Lid-Staten, bij de Raad een verslag in over de werking van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde in de Lid-Staten. Dit verslag wordt door de Raad aan het Europese Parlement gezonden.
Artikel 35
De Raad stelt te zijner tijd, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, in het belang van de gemeenschappelijke markt, met eenparigheid van stemmen, passende richtlijnen vast ter aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, met name door de geleidelijke beperking of door intrekking van de van dit stelsel afwijkende maatregelen van de Lid-Staten, ten einde de nationale stelsels van belasting over de toegevoegde waarde steeds nader tot elkaar te doen komen, zulks ter voorbereiding van de tenuitvoerlegging van de in artikel 4 van de eerste richtlijn van de Raad van 11 april 1967 omschreven doelstelling.
Artikel 36
Artikel 2, vierde alinea, en artikel 5 van de eerste richtlijn van de Raad van 11 april 1967 vervallen.
Artikel 37
De tweede richtlijn van de Raad houdt op in de verschillende Lid-Staten van kracht te zijn op de datum waarop het bepaalde in deze richtlijn van toepassing wordt.
Artikel 38
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
BIJLAGE A
LIJST VAN AGRARISCHE PRODUKTIEWERKZAAMHEDEN
I. LANDBOUW IN EIGENLIJKE ZIN
1. Algemene landbouw met inbegrip van wijnbouw
2. Vruchtboomteelt (olijvencultuur daaronder begrepen) en tuinbouw (groenten, bloemen en sier- planten), ook in kassen
3. Kwekerijen van paddestoelen, specerijen en kruiden; teelt van zaad- en pootgoed; boomkwekerijen
II. FOKKEN EN HOUDEN VAN DIEREN SAMENHANGEND MET DE EXPLOITATIE VAN DE BODEM
1. Fokken en houden van dieren
2. Pluimveebedrijf
3. Konijnenteelt
4. Imkerij
5. Zijderupsenteelt
6. Slakkenteelt
III. BOSBOUW
IV. VISSERIJ
1. Zoeiwatervisserij
2. Visteelt
3. Teelt van mosselen, oesters en andere week- en schaaldieren
4. Kikvorsenteelt
V. De verwerking door een landbouwproducent van de in hoofdzaak uit zijn landbouwproduktie afkomstige produkten, verricht met behulp van de middelen welke normaliter in de landbouw-, bosbouw- of visserijbedrijven worden gebezigd, wordt eveneens als agrarische produktiewerkzaamheid beschouwd.
BIJLAGE B
LIJST VAN AGRARISCHE DIENSTEN
Als agrarische diensten worden beschouwd de diensten die normaliter bijdragen tot de verwezenlijking van de landbouwproduktie, met name:
— bewerking van de grond, maaien, dorsen, persen, verzamelen en oogsten, inclusief het inzaaien en poten
— verpakken en marktklaar maken, zoals drogen, schonen, kneuzen, desinfecteren en ensileren van landbouwprodukten
— opslag van landbouwprodukten
— inscharen, fokken, houden of mesten van dieren
— verhuur, voor landbouwdoeleinden, van middelen die normaliter in de landbouw-, bosbouw- of visserij bedrijven worden gebruikt
— technische bijstand
— vernietiging van schadelijke planten en dieren, behandelen van planten en grond door bespuiting
— exploitatie van irrigatie- en draineerinstallaries
— snoeien van bomen, kappen van hout en andere diensten in de bosbouw
BIJLAGE C ( 22 )
GEMEENSCHAPPELIJKE BEREKENINGSMETHODE
I. Bij de berekening van de toegevoegde waarde van alle landbouw-, bosbouw- en visserij bedrijven gezamenlijk wordt rekening gehouden met de waarde, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van:
1. de eindproduktie, met inbegrip van het eigen verbruik, van de hierna in de punten IV en V omschreven produktietakken „produkten van de landbouw en van de jacht” en „ruw hout”, vermeerderd met de produkten verkregen tijdens de in punt V van bijlage A bedoelde verwerkingswerkzaamhe- den;
2. het intermediair verbruik dat nodig is ter verwezenlijking van de sub 1 gedefinieerde produktie;
3. de bruto-investeringen in vaste activa, welke in verband met de in bijlage A en B gedefinieerde werkzaamheden zijn gedaan.
II. Om de aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen en recht op aftrekgevende input en de output van de forfaitair belaste landbouwers vast te stellen, wordt van de nationale rekeningen de soortgelijke input en output afgetrokken van de landbouwers op wie de normale regeling van de belasting over de toegevoegde waarde van toepassing is, waarbij rekening wordt gehouden met dezelfde gegevens als sub 1 in aanmerking worden genomen.
III. De toegevoegde waarde van de forfaitair belaste landbouwproducenten is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de sub 1. 1 bedoelde eindproduktie exclusief belasting over de toegevoegde waarde enerzijds, en de som van de waarde van het sub 1.2 bedoelde intermediair verbruik en de waarde van de sub 1.3 bedoelde bruto-investeringen in vaste activa anderzijds. Al deze elementen hebben alleen betrekking op de forfaitair belaste landbouwers.
IV. PRODUKTEN VAN DE LANDBOUW EN VAN DE JACHT
Codenummer van het BSEG |
||||
Granen (uitgezonderd rijst) |
||||
Tarwe en spelt |
||||
Zachte tarwe en spelt |
10.01.11 10.01.19 |
1 1 |
||
Wintertarwe en spelt |
— |
|||
Zomertarwe |
— |
|||
Durum tarwe |
10.01.51 10.01.59 |
|||
Wintertarwe |
— |
|||
Zomertarwe |
— |
|||
Rogge en mengsels van wintergranen |
||||
Rogge |
10.02.00 |
|||
Winterrogge |
— |
|||
Zomerrogge |
— |
|||
Mengsels van wintergranen |
10.01.11 10.01.19 |
2 2 |
||
Gerst |
10.03.10 10.03.90 |
|||
Zomergerst |
— |
|||
Wintergerst |
— |
|||
Haver en mengsels van zomergranen |
||||
Haver |
10.04.10 10.04.90 |
|||
Mengsels van zomergranen |
— |
|||
Korrelmais |
10.05.10 10.05.92 |
|||
Overige graansoorten (uitgezonderd rijst) |
||||
Boekweit |
10.07.10 |
|||
Gierst |
10.07.91 |
|||
Sorgho (Milocorn) |
10.07.95 |
|||
Kanariezaad |
10.07.96 |
|||
Granen niet elders genoemd (uitgezonderd rijst) |
10.07.99 |
|||
Rijst (onbewerkt) |
10.06.11 |
|||
Peulvruchten (droog geoogst) |
||||
Consumptie-erwten en voedererwten |
07.05.11 |
|||
Consumptie-erwten |
— |
|||
Consumptie-erwten (uitgezonderd grauwe erwten) |
— |
|||
Grauwe erwten |
— |
|||
Voedererwten |
— |
|||
Stambonen en veldbonen |
||||
Stambonen |
07.05.15 |
|||
Veldbonen |
07.05.95 |
|||
Overige peulvruchten |
||||
Linzen |
07.05.91 |
|||
Wikken |
12.03.31 |
2 |
||
Lupinen |
12.03.49 |
2 |
||
Peulvruchten n.e.g. alsmede gemengde peulvruchten en mengsels van granen en peulvruchten |
07.05.97 |
|||
Hakvruchten |
||||
Aardappelen |
||||
Aardappelen (behalve pootaardappelen) |
||||
Vroege aardappelen |
07.01.13 07.01.15 |
|||
Late aardappelen |
07.01.17 07.01.19 |
|||
Pootaardappelen |
07.01.11 |
|||
Suikerbieten |
12.04.11 |
|||
Voederbieten; koolrapen, voederwortelen enstoppelknollen (rapen); overige hakvruchten |
||||
Voederbieten |
|
|||
Koolrapen, voederwortelen, stoppelknollen |
||||
Koolrapen |
||||
Voederwortelen, stoppelknollen |
||||
Voederkool |
12.10.99 |
2 |
||
Overige hakvruchten |
||||
Aardperen |
07.06.10 |
|||
Zoete aardappelen |
07.06.50 |
|||
Hakvruchten n.e.g. |
07.06.30 12.10.99 |
3 |
||
Handelsgewassen |
||||
Oliehoudende zaden en vruchten (uitgezonderd olijven) |
||||
Koolzaad en raapzaad |
12.01.91 |
|||
Winterkoolzaad |
— |
|||
Zomerkoolzaad |
— |
|||
Raapzaad |
— |
|||
Zonnebloemzaad |
12.01.95 |
|||
Sojabonen |
12.01.40 |
|||
Ricinuszaad |
12.01.50 |
|||
Lijnzaad |
12.01.61 12.01.69 |
|||
Sesam-, hennep, mosterd- en maanzaad |
||||
Sesamzaad |
12.01.97 |
|||
Hennepzaad |
12.01.94 |
|||
Mosterdzaad |
12.01.92 |
|||
Maanzaad |
12.01.93 |
|||
Vezelgewassen |
||||
Vlas |
54.01.10 |
|||
Hennep |
57.01.10 |
|||
Ruwe tabak (inclusief gedroogde) |
24.01.10 24.01.90 |
|||
Hop |
12.06.00 |
|||
Overige handelsgewassen |
||||
Cichorei |
12.05.00 |
|||
Geneeskrachtige kruiden, specerijen, aromatische planten |
||||
Saffraan |
09.10.31 |
|||
Karwijzaad |
07.01.82 |
|||
Geneeskrachtige kruiden, specerijen, aromatische planten n.e.g. |
09.09 (11-13-15-17-18) 09.10 (11-20-51-55-71) 12.07 (10-20-30-40-50-60-70-80-91-99) |
|||
Verse groenten |
||||
Kool |
||||
Bloemkool |
07.01.21 07.01.22 |
|||
Overige koolsoorten |
||||
Spruitjes |
07.01.26 |
|||
Witte kool |
|
|||
Rode kool |
||||
Savoyekool |
|
1 |
||
Boerenkool |
||||
Koolsoorren n.e.g. |
||||
Blad- en stengelgroenten, behalve kool |
||||
Blad-, bleek- en knolselderij |
07.01.51 07.01.53 07.01.97 |
2 |
||
Prei (look) |
07.01.68 |
|||
Kropsla |
07.01.31 07.01.33 |
|||
Andijvie |
07.01.36 |
1 |
||
Spinazie |
07.01.29 |
|||
Asperges |
07.01.71 |
|||
Witlof |
07.01.34 |
|||
Artisjokken |
07.01.73 |
|||
Overige blad- en stengelgroenten |
||||
Veldsla |
07.01.36 |
2 |
||
Snijbiet en kardoen |
07.01.37 |
|||
Venkel |
07.01.91 |
|||
Rabarber |
|
1 |
||
Bitterkers |
||||
Peterselie |
||||
Raapstelen |
||||
Blad- en stengelgroenten n.e.g. |
||||
Fruitachtige groenten |
||||
Tomaten |
07.01.75 07.01.77 |
|||
Komkommers en augurken |
07.01.83 07.01.85 |
|||
Meloenen |
08.09.10 |
|||
Aubergines en pompoenen |
07.01.95 |
|||
Paprika's |
07.01.93 |
|||
Overige fruitachtige groenten |
07.01.97 |
3 |
||
Wortel- en knolgewassen |
||||
Koolrabi |
07.01.27 |
2 |
||
Koolrapen |
|
|||
Winter- en zomerpeen (incl. bospeen) |
||||
Knoflook |
07.01.67 |
|||
Uien en sjalotten |
07.01 (62-63-66) |
|||
Kroten (rode bieten) |
|
|||
Schorseneren, haverwortels |
||||
Overige wortel- en knolgewassen (bieslook, |
||||
radijs, ramenas, mierikwortel, knodde) |
||||
Peulvruchten (groengeoogst) |
||||
Erwten |
07.01.41 07.01.43 |
|||
Bonen |
07.01.45 07.01.47 |
|||
Overige peulvruchten |
07.01.49 |
|||
Gekweekte paddestoelen |
07.01.87 |
|||
Vers fruit, incl. citrusvruchten (uitgezonderd druiven en olijven) |
||||
Tafelappelen en -peren |
||||
Tafelappelen |
08.06 (13-15-17) |
|||
Tafelperen |
08.06 (36-38) |
|||
Persappelen en -peren |
||||
Persappelen |
08.06.11 |
|||
Persperen |
08.06.32 |
|||
Steenvruchten |
||||
Perziken |
08.07.32 |
|||
Abrikozen |
08.07.10 |
|||
Kersen |
08.07 (51-55) |
|||
Pruimen (incl. reine-claudes, mirabellen en kwetsen) |
08.07 (71-75) |
|||
Overig steenfruit |
08.07.90 |
|||
Schaalvruchten |
||||
Walnoten |
08.05.31 |
|||
Hazelnoten |
08.05.91 |
|||
Amandelen |
08.05.11 08.05.19 |
|||
Kastanjes |
08.05.50 |
|||
Overige schaalvruchten (uitgezonderd tropische) |
||||
Pimpernoten (pistaches) |
08.05.70 |
|||
Schaalvruchten n.e.g. |
08.05.97 |
1 |
||
Overige boomvruchten |
||||
Vijgen |
08.03.10 |
|||
Kweeperen |
08.06.50 |
|||
Overige boomvruchten n.e.g. (uitgezonderd tropische) |
08.09.90 |
1 |
||
Aardbeien |
08.08 (11-15) |
|||
Klein fruit |
||||
Aalbessen |
||||
Zwarte bessen |
08.08.41 |
|||
Overige aalbessen |
08.08.49 |
1 |
||
Frambozen |
||||
Kruisbessen |
08.08.90 |
1 |
||
Overige bessen (b.v. gekweekte bramen), uitgezonderd wilde bramen |
08.09.90 |
2 |
||
Citrusvruchten |
||||
Sinaasappelen |
08.02 (21-22-24-27) |
|||
Mandarijnen en clementines |
08.02 (32-36) |
|||
Citroenen |
08.02.50 |
|||
Pompelmoezen (grapefruit) |
08.02.70 |
|||
Overige citrusvruchten |
08.02.90 |
|||
Cedraatcitroenen |
— |
|||
Zoete limoenen |
— |
|||
Bergamotperen |
— |
|||
Citrusvruchten n.e.g. |
— |
|||
Druiven en olijven |
||||
Druiven |
||||
Tafeldruiven |
08.04 (21-23) |
|||
Overige druiven (voor het persen van wijn,voor het fabriceren van vruchtensappen en voor rozijnen) |
08.04 (25-27) |
|||
Olijven |
||||
Tafelolijven |
07.01.78 |
|||
Overige olijven (ter vervaardiging van olijfolie) |
07.01.79 07.03.13 |
|||
Overige plantaardige produkten |
||||
Voedergewassen (1) |
12.10.99 |
1 |
||
Boomkwekerijgewassen |
||||
Fruitbomen |
06.02 (19-40-51-55) |
|||
Plantgoed van wijnstokken |
06.02 (10-30) |
|||
Sierbomen |
06.02 (71-75-79-98) |
|||
Bos- en haagplanten |
06.02.60 |
|||
Materiaal voor de mandenmakerij en voor vlechtwerk |
||||
Grienden en biezen |
14.01 (11-19-51-59) |
|||
Riet,rotting,bamboe |
14.01 (31-39) |
|||
Ander materiaal voor de mandenmakerij en voor vlechtwerk |
14.01.90 |
|||
Bloemen, sierplanten en kerstbomen |
||||
Bloembollen en -knollen |
06.01.10 |
|||
Siergewassen |
|
|||
Snijbloemen, loof, bladeren, twijgen en takken |
||||
Kerstbomen |
||||
Vaste planten |
06.02.92 |
|||
Zaden |
||||
Land- en tuinbouwzaden (1) |
06.02.95 12.03 (11-19-35-39-44-46-84-86-89) |
|||
12.03.31 |
1 |
|||
12.03.49 |
1 |
|||
Bloemzaad |
12.03.81 |
|||
In het wild groeiende produkten (3) |
07.01 (88 — 89) |
|||
08.05.97 |
2 |
|||
08.08.31 |
||||
08.08.35 |
||||
08.08.49 |
2 |
|||
08.08.90 |
2 |
|||
23.06.10 |
1 |
|||
Bijprodukten van de plantenteelt (4) |
|
|||
Bijprodukten van de graanteelt (uitgezonderd rijst) |
||||
Bijprodukten van de rijstteelt |
||||
Bijprodukten van de peulvruchtenteelt |
||||
Bijprodukten van de teelt van hakvruchten |
||||
Bijprodukten van de teelt van handelsgewassen |
||||
Bijprodukten van de groententeelt |
||||
Bijprodukten van de teelt van fruit en citrusvruchten |
2 |
|||
Bijprodukten van de druiven- en olijventeelt |
||||
Bijprodukten van de overige plantaardige voortbrengselen |
||||
Plantaardige voortbrengselen n.e.g. |
||||
Wijnmost en wijn |
||||
Wijnmost |
22.04.00 |
|||
Wijn |
22.05 (21-25-31-35-41-44-45-47-51-57-59-61-69) |
|||
Bijprodukten van de wijnfabricage (5) |
23.05.00 |
|||
Olijfolie |
||||
Olijfolie verkregen bij eerste persing (6) |
15.07.06 |
|||
Olijfolie niet geraffineerd (6) |
15.07 (07 — 08) |
|||
Bijprodukten van de olijffabricage (7) |
23.04.05 |
|||
Runderen |
||||
Huisdieren |
01.02 (11-13-14-15-17) |
|||
Kalveren |
— |
|||
Andere runderen jonger dan 1 jaar |
— |
|||
Vaarzen |
— |
|||
Koeien |
— |
|||
Mannelijke fokdieren |
||||
1 — 2 jaar oud |
— |
|||
ouder dan 2 jaar |
— |
|||
Slacht- en mestrunderen |
||||
1 — 2 jaar oud |
— |
|||
ouder dan 2 jaar |
— |
|||
Varkens |
||||
Huisdieren |
01.03 (11 — 15 — 17) |
|||
Biggen |
— |
|||
Jonge varkens |
— |
|||
Mestvarkens |
— |
|||
Fokzeugen |
— |
|||
Fokberen |
— |
|||
Eenhoevigen |
||||
Paarden |
01.01 (11 — 15 — 19) |
|||
Ezels |
01.01.31 |
|||
Muildieren en muilezels |
01.01.50 |
|||
Schapen en geiten |
||||
Schapen (huisdieren) |
01.04 (11 — 13) |
|||
Geiten (huisdieren) |
01.04.15 |
|||
Pluimvee, konijnen, duiven en andere dieren |
||||
Hanen, kippen, haantjes, hennetjes |
01.05 (10 — 91) |
|||
Eenden |
01.05.93 |
|||
Ganzen |
01.05.95 |
|||
Kalkoenen |
01.05.97 |
|||
Parelhoenders |
01.05.98 |
|||
Tamme konijnen |
01.06.10 |
|||
Tamme duiven |
01.06.30 |
|||
Andere dieren |
||||
Bijen |
— |
|||
Zijderupsen |
— |
|||
Pelsdieren |
— |
|||
Slakken (uitgezonderd zeeslakken) |
03.03.66 |
|||
Dieren n.e.g. |
01.06.99 02.04.99 |
1 |
||
Wild en vlees van wild |
||||
Wild (8) |
01.01.39 01.02.90 01.03.90 01.04.90 01.06.91 |
|||
Vlees van wild |
02.04.30 |
|||
Melk |
||||
Koemelk |
— |
|||
Schapemelk |
— |
|||
Geitemelk |
— |
|||
Buffelmelk |
— |
|||
Eieren |
||||
Kippeëieren |
||||
Broedeieren |
04.05.12 |
1 |
||
Andere |
04.05.14 |
|||
Overige eieren |
||||
Broedeieren |
04.05.12 |
2 |
||
Andere |
04.05.16 04.05.18 |
|||
Overige dierlijke produkten |
||||
Ongewassen wol (incl. dierlijk haar) (9) |
53.01 (10 — 20) 53.02 (93 — 95) |
|||
Honing |
04.06.00 |
|||
Cocons van zijderupsen |
50.01.00 |
|||
Bijprodukten van het fokken van dierlijke aard (10) |
|
|||
Dierlijke produkten n.e.g. |
||||
Loonwerk in de landbouw (11) |
||||
Landbouwprodukten die vrijwel uitsluitend worden ingevoerd |
||||
Tropische oliehoudende zaden en vruchten |
||||
Grondnoten |
12.01.11 12.01.15 |
|||
Kopra |
12.01.20 |
|||
Palmnoten en palmpitten |
12.01.30 |
|||
Katoenzaad |
12.01.96 |
|||
Oliehoudende zaden en vruchten n.e.g. |
12.01.99 |
|||
Tropische vezelgewassen |
||||
Katoen |
55.01.00 |
|||
Overige vezelgewassen |
||||
Manillahennep |
57.02.00 |
|||
Jute |
57.03.10 |
|||
Sisal |
57.04.10 |
|||
Kokosvezels |
57.04.30 |
|||
Ramee |
54.02.00 |
|||
Vezelgewassen n.e.g. |
57.04.50 |
|||
Overige tropische handelsgewassen |
||||
Koffie |
09.01.11 |
|||
Cacao |
18.01.00 |
|||
Suikerriet |
12.04.30 |
|||
Tropisch fruit |
||||
Tropische schaalvruchten |
||||
Kokosnoten |
08.01.75 |
|||
Cashewnoten |
08.01.77 |
|||
Paranoten |
08.01.80 |
|||
Pecannoten |
08.05.80 |
|||
Overige tropische vruchten |
||||
Dadels |
08.01.10 |
|||
Bananen |
08.01 (31 — 35) |
|||
Ananassen |
08.01.50 |
|||
Papaja's |
08.08.50 |
|||
Tropische vruchten n.e.g. |
08.01 (60 — 99) |
|||
Ivoor, ruw |
05.10.00 |
|||
(1) B.v. hooi, klaver (behalve voederkool). (2) Uitgezonderd zaaigoed voor granen en rijst, alsmede pootaardappelen. (3) B.v. in het wild groeiende paddestoelen, rode bosbessen, blauwe bosbessen, braambessen, frambozen enz. (4) B.v. stro, raaploof en koolbladeren, erwte- en bonedoppen. (5) B.v. wijnmoer, ruwe wijnsteen, e.d. (6) De beide produkten onderscheiden zich niet door verschillende produktietrappen, maar door het verwerkingsproces. (7) B.v. perskoeken van olijven en ander bij winning van olijfolie verkregen afval. (8) Tot levend wild behoort uitsluitend gefokt wild en het overige wild in gevangenschap. (9) Voor zover dit hoofdprodukt is. (10) Waaronder huiden, dierlijk haar, alsmede vachten van gedood wild, was, mest, gier. (11) Dit zijn werkzaamheden die gewoonlijk door landbouwbedrijven zelf worden verricht, zoals ploegen, maaien, dorsen, drogen van tabak, scheren van schapen, verzorgen van dieren. |
V. RUW HOUT
Werknaaldhout en industrienaaldhout
Lang naaldhout
— 1. Stammen
(1) Dennen, sparren, douglas
(2) Pijnbomen, lariksen
— 2 Mijnhout
(1) Dennen, sparren, douglas
(2) Pijnbomen, lariksen
— 3 Ander lang hout
(1) Dennen, sparren, douglas
(2) Pijnbomen, lariksen
Pulpnaaldhout
— 1 Dennen, sparren, douglas
— 2 Pijnbomen, lariksen
Brandnaaldhout
Dennen, sparren, douglas
Pijnbomen, lariksen
Werkloofhout en industrieloofhout
Lang loofhout
— 1. Stammen
(1) Eiken
(2) Beuken
(3) Populieren
(4) Ander
— 2. Mijnhout
(1) Eiken
(2) Ander
— 3. Ander lang hout
(1) Eiken
(2) Beuken
(3) Populieren
(4) Ander
Pulploofhout
— 1 Eiken
— 2 Beuken
— 3 Populieren
— 4 Ander
Brandloofhout
Eiken
Beuken
Populieren
Ander
Bosbouwdiensten ( 23 )
Andere produkten (b.v. schors, kurk, hars)
BIJLAGE D
LIJST VAN WERKZAAMHEDEN, BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 5, DERDE ALINEA
1. Telecommunicatiediensten
2. Levering van water, gas, elektriciteit en stoom
3. Goederenvervoer
4. Haven- en luchthavendiensten
5. Personenvervoer
6. Levering van nieuwe goederen geproduceerd voor de verkoop
7. Handelingen van de landbouwinterventiebureaus met betrekking tot landbouwprodukten, die worden verricht op grond van verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor deze produkten
8. Exploitatie van commerciële beurzen en tentoonstellingen
9. Opslag van goederen
10. Werkzaamheden van commerciële reklamebureaus
11. Werkzaamheden van reisbureaus
12. Exploitatie van bedrijfskantines, bedrijfswinkels, coöperaties en soortgelijke inrichtingen
13. De andere werkzaamheden van radio- en televisiediensten dan die bedoeld in artikel 13, A, lid 1, sub q).
BIJLAGE E
LIJST VAN HANDELINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 28, LID 3, SUB a)
1. ►M3 ◄
2. Handelingen waarnaar wordt verwezen in artikel 13, A, lid 1, sub e)
3. ►M3 ◄
4. ►M3 ◄
5. ►M3 ◄
6. ►M3 ◄
7. Handelingen waarnaar wordt verwezen in artikel 13, A, lid 1, sub q)
8. ►M3 ◄
9. ►M3 ◄
10. ►M3 ◄
11. Goederenleveringen waarnaar wordt verwezen in artikel 13, B, sub g), wanneer zij worden verricht door belastingplichtigen die recht hebben op aftrek van voorbelasring voor het betrokken gebouw
12. ►M3 ◄
13. ►M3 ◄
14. ►M3 ◄
15. Diensten van reisbureaus als bedoeld in artikel 26 alsmede van reisbureaus die in naarn en voor rekening van de reiziger handelen, voor reizen buiten de Gemeenschap.
BIJLAGE F
LIJST VAN HANDELINGEN, BEDOELD IN ARTIKEL 28, LID 3, SUB b):
1. Het verlenen van toegang tot sportmanifestaties
2. Diensten van auteurs, kunstenaars, vertolkers van kunstwerken, advocaten en andere beoefenaars van vrije beroepen, andere dan de medische en paramedische beroepen, voor zover hçt niet gaat om de in bijlage B van de tweede richtlijn van de Raad van 11 april 1967 bedoelde diensten
3. ►M3 ◄
4. ►M3 ◄
5. Diensten en daarmee rechtstreeks velrband houdende leveringen van goederen door de openbare Post- diensten op het gebied van telecommunicaties
6. Diensten verricht door lijkbezorgers en crematoria, alsmede levering door hen van goederen die met deze diensten in rechtstreeks verband staan
7. Handelingen verricht door blinden en/of blindenwerkplaatsen, indien is vastgesteld dat door vrijstelling hiervan geen belangrijke concurrentievervalsing ontstaat
8. Goederenleveringen en diensten verleend aan instellingen die zijn belast met het aanleggen, het inrichten en het onderhouden van begraaf- en grafplaatsen en gedeliktekens voor oorlogsslachtoffers
9. ►M3 ◄
10. Handelingen van ziekenhuizen die niet onder artikel 13, A, lid 1, sub b), vallen
11. ►M3 ◄
12. Waterdistributie door publiekrechtelijke diensten
13. ►M3 ◄
14. ►M3 ◄
15. ►M3 ◄
16. Leveringen van de in artikel 4, lid 3, bedoelde gebouwen en terreinen
17. Personenvenvoer
Vervoer van goederen, zoals bagage en personenauto's die door reizigers worden meegevoerd en diensten die samenhangen met het vervoer van personen, zijn alleen vrijgesteld voor zover het vervoer van deze personen is vrijgesteld.
18. ►M3 ◄
19. ►M3 ◄
20. ►M3 ◄
21. ►M3 ◄
22. ►M3 ◄
23. Levering, verbouwing, reparatie, onderhoud, bevrachting en verhuur van luchtvaartuigen die worden gebruikt door staatsinstellingen (inclusief voorwerpen die met deze luchtvaartuigen vast verbonden zijn of voor hun exploitatie dienen)
24. ►M3 ◄
25. Levering, verbouwing, reparatie, onderhoud, bevrachting en verhuur van oorlogsschepen
▼M13 —————
▼B
27. Diensten van reisbureaus als bedoeld in artikel 26 alsmede van reisbureaus die in naam en voor rekening van de reiziger handelen, voor reizen binnen de Gemeenschap.
BIJLAGE G
KEUZERECHT
1. Het keuzerecht waarvan sprake is in artikel 28, lid 3, sub c), kan in de volgende gevallen worden verleend:
a) in geval van handelingen, bedoeld in bijlage E:
de Lid-Staten die de vrijstelling reeds met een keuzerecht toepassen, kunnen dit keuzerecht handhaven.
b) in geval van handelingen, bedoeld in bijlage F:
de Lid-Staten die bij wijze van overgang de vrijstelling handhaven, kunnen hun belastingplichtigen laten kiezen voor belasting.
2. De Lid-Staten die een keuzerecht voor belasting verlenen dat niet valt onder de bepalingen van lid 1, kunnen de belastingplichtigen toestaan dit te blijven uitoefenen tot uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn.
▼M5
BIJLAGE H
LIJST VAN DE LEVERINGEN VAN GOEDEREN EN DE DIENSTEN WAAROP VERLAAGDE BTW-TARIEVEN MOGEN WORDEN TOEGEPAST
Bij de omzetting in nationale wetgeving van de onderstaande categorieën waarin aan goederen wordt gerefereerd, mogen de Lid-Staten voor de vaststelling van de juiste omschrijving van de betrokken categorie gebruik maken van de gecombineerde nomenclatuur.
Categorie |
Omschrijving |
1 |
Levensmiddelen (met inbegrip van dranken, maar met uitsluiting van alcoholhoudende dranken) voor menselijke en dierlijke consumptie; levende dieren, zaaigoed, planten en ingrediënten welke gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen; produkten die gewoonlijk bestemd zijn ter aanvulling of vervanging van levensmiddelen. |
2 |
Waterdistributie. |
3 |
Farmaceutische produkten van een soort die gewoonlijk gebruikt wordt voor de gezondheidszorg, het voorkomen van ziekten of voor medische en veterinaire behandelingen, met inbegrip van voorbehoedsmiddelen en produkten bestemd voor de hygiënische bescherming van de vrouw. |
4 |
Medische uitrusting, hulpmiddelen en andere apparaten, welke gewoonlijk bestemd zijn voor verlichting of behandeling van handicaps, voor uitsluitend persoonlijk gebruik door gehandicapten, met inbegrip van de herstelling daarvan, en kinderzitjes voor motorvoertuigen. |
5 |
Vervoer van personen en de bagage die zij bij zich hebben. |
6 |
Levering van boeken ook bij uitlening door bibliotheken (met inbegrip van brochures, folders en soortgelijk drukwerk, platen-, teken- en kleurboeken voor kinderen, muziekpartituren - gedrukte of geschreven -, landkaarten en hydrografische en soortgelijke kaarten), kranten en tijdschriften, voor zover niet uitsluitend of hoodzakelijk reclamemateriaal. |
7 |
Het verlenen van toegang tot shows, schouwburgen, circussen, kermissen, amusementsparken, concerten, musea, dierentuinen, bioscopen, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen en voorzieningen. Ontvangst van radio- en televisie- uitzendingen. |
8 |
Diensten door en auteursrechten voor schrijvers, componisten en uitvoerende kunstenaars. |
9 |
Levering, bouw, renovatie en verbouwing van in het kader van het sociaal beleid verstrekte huisvesting. |
10 |
Levering van goederen en diensten welke normaal bestemd zijn voor gebruik in de landbouw, met uitzondering evenwel van kapitaalgoederen zoals machines of gebouwen. |
11 |
Door hotels en dergelijke inrichtingen verstrekte accommodatie, met inbegrip van het verstrekken van vakantie-accommodatie en de verhuur van percelen op kampeerterreinen en in caravanparken. |
12 |
Het verlenen van toegang tot sportevenementen. |
13 |
Het recht gebruik te maken van sportaccommodaties. |
14 |
Levering van goederen en dienstverrichtingen door organisaties die door de Lid-Staten als liefdadige instellingen zijn erkend en die betrokken zijn bij activiteiten op het gebied van bijstand en sociale zekerheid, voor zover deze prestaties niet zijn vrijgesteld op grond van artikel 13. |
15 |
Diensten verstrekt door lijkbezorgers en crematoria, alsmede de daarmee verband houdende levering van goederen. |
16 |
Verstrekking van medische en tandheelkundige verzorging, alsmede thermale behandeling, voor zover deze niet zijn vrijgesteld op grond van artikel 13. |
17 |
Diensten in verband met reiniging van de openbare weg, ophalen van huisvuil en afvalverwerking andere dan de diensten die worden verstrekt door de in artikel 4, lid 5, bedoelde lichamen. |
▼M8
BIJLAGE I
KUNSTVOORWERPEN, VOORWERPEN VOOR VERZAMELINGEN EN ANTIQUITEITEN
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) „kunstvoorwerpen”:
— schilderijen, collages en dergelijke decoratieve platen, schilderijen en tekeningen geheel van de hand van de kunstenaar, met uitzondering van bouwtekeningen en andere tekeningen voor industriële, commerciële, topografische en dergelijke doeleinden en van met de hand versierde voorwerpen alsmede van beschilderd doek voor theatercoulissen, voor achtergronden van studio's of voor dergelijk gebruik (GN-code 9701);
— originele gravures, originele etsen en originele litho's, dat wil zeggen een of meer door de kunstenaar geheel met de hand vervaardigde platen die in een beperkte oplage rechtstreeks in het zwart of in kleuren zijn afgedrukt, ongeacht het materiaal waarop dit afdrukken is geschied en ongeacht de gevolgde techniek, met uitzondering van de mechanische en van de fotomechanische reproduktietechniek (GN-code 9702 00 00);
— originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal waarvan zij vervaardigd zijn, mits het werk geheel van de hand van de kunstenaar is; afgietsels van beeldhouwwerken in een oplage van maximaal acht exemplaren, die door de kunstenaar of diens rechthebbenden wordt gecontroleerd (GN-code 9703 00 00); bij wijze van uitzondering mag, in door de Lid-Staten bepaalde gevallen, met betrekking tot vóór 1 januari 1989 gemaakte afgietsels van beeldhouwwerken, het maximum van acht exemplaren worden overschreden;
— tapisserieën (GN-code 5805 00 00) en wandtextiel (GN-code 6304 00 00), met de hand vervaardigd volgens originele ontwerpen van kunstenaars, mits er niet meer dan acht exemplaren van elk zijn;
— unieke voorwerpen van keramiek, geheel van de hand van de kunstenaar en door hem gesigneerd;
— emailwerk op koper, geheel met de hand vervaardigd tot maximaal acht genummerde en door de kunstenaar of het atelier gesigneerde exemplaren, met uitsluiting van sieraden, juwelen en edelsmeedwerk;
— foto's die genomen zijn door de kunstenaar, door hem of onder zijn toezicht zijn afgedrukt, gesigneerd en genummerd, met een oplage van maximaal 30 exemplaren voor alle formaten en dragers samen;
b) „voorwerpen voor verzamelingen”:
— postzegels, fiscale zegels, gefrankeerde enveloppen en postkaarten, eerstedagsenveloppen en dergelijke, gestempeld of, indien ongestempeld, voor zover zij niet geldig zijn of niet geldig zullen worden (GN-code 9704 00 00);
— verzamelingen en voorwerpen voor verzamelingen, met een zoölogisch, botanisch, mineralogisch, anatomisch, historisch, archeologisch, paleontologisch, etnografisch of numismatisch belang (GN-code 9705 00 00);
c) „antiquiteiten”: andere voorwerpen dan kunstvoorwerpen en voorwerpen voor verzamelingen, ouder dan 100 jaar (GN-code 9706 00 00).
▼M10
BIJLAGE J
Omschrijving |
GN-code |
Tin |
8001 |
Koper |
7402 7403 7405 7408 |
Zink |
7901 |
Nikkel |
7502 |
Aluminium |
7601 |
Lood |
7801 |
Indium |
ex81 12 91 |
ex81 12 99 |
|
Granen |
1001 t/m 1005 |
1006: uitsluitend padie |
|
1007 t/m 1008 |
|
Oliehoudende zaden en vruchten |
1201 t/m 1207 |
Kokosnoten, paranoten en cashewnoten |
0801 |
Andere noten |
0802 |
Olijven |
0711 20 |
Zaden en zaaigoed (sojabonen daaronder begrepen) |
1201 t/m 1207 |
Koffie, ongebrand |
0901 11 00 0901 12 00 |
Thee |
0902 |
Cacaobonen, ook indien gebroken, al dan niet gebrand |
1801 |
Ruwe suiker |
1701 11 1701 12 |
Rubber, in primaire vormen of in platen, vellen of strippen |
4001 4002 |
Wol |
5101 |
Chemische produkten (in bulk) |
hoofdstukken 28 en 29 |
Minerale oliën (met inbegrip van propaan en butaan en ruwe olie uit aardolie) |
2709 2710 2711 12 2711 13 |
Zilver |
7106 |
Platina (palladium, rhodium) |
7110 11 00 7110 21 00 7110 31 00 |
Aardappelen |
0701 |
Plantaardige vetten en oliën, alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd |
1507 t/m 1515 |
▼M16
BIJLAGE K
Lijst van diensten bedoeld in artikel 28, lid 6
1. Kleine hersteldiensten:
— fietsen,
— schoeisel en lederwaren,
— kleding en huishoudlinnen (ook herstellen en vermaken).
2. Renovatie en herstel van particuliere woningen, met uitzondering van materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de waarde van de verstrekte diensten.
3. Glazenwassen en schoonmaken van particuliere woningen.
4. Thuiszorg (bijvoorbeeld hulp in de huishouding en zorg voor kinderen, ouderen, zieken of gehandicapten).
5. Kappersdiensten.
( 1 ) PB nr. C 40 van 8. 4. 1974, blz. 25.
( 2 ) PB nr. C 139 van 12. 11. 1974, blz. 15.
( 3 ) PB nr. 71 van 14. 4. 1967, blz. 1301/67.
( 4 ) PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 19.
( 5 ) PB nr. L 133 van 4. 6. 1969, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/4/EG (PB nr. L 60 van 3. 3. 1994, blz. 14).
( 6 ) PB L 166 van 28. 6. 1991, blz. 77.
( 7 ) PB nr. L 226 van 3. 8. 1989, blz. 21.
( 8 ) PB nr. L 76 van 23. 3. 1992, blz. 1.
( 9 ) PB nr. L 331 van 27. 12. 1979, blz. 11.
( 10 ) PB nr. L 326 van 21. 11. 1986, blz. 40.
( 11 ) PB L 73 van 19.3.1976, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.
( 12 ) PB L 336 van 27.12.1977, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.
( 13 ) PB L 24 van 1.2.1992, blz. 1.
( 14 ) PB L 73 van 19.3.1976, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/44/EG (PB L 175 van 28.6.2001, blz. 17).
( 15 ) PB L 336 van 27.12.1977, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
( 16 ) PB L 24 van 1.2.1992, blz. 1.
( 17 ) PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.
( 18 ) PB L 338 van 28.12.1994, blz. 98.
( 19 ) PB nr. C 328 van 17. 12. 1991, blz. 4.
( 20 ) PB nr. L 226 van 13. 8. 1987, blz. 2.
( 21 ) PB nr 1 104 van 24. 4. 1975. blz. 35.
( 22 ) De in deze bijlage gevolgde opzet is ontleend aan de opzet welke is aangehouden voor de landbouwrekeningen van het Bureau voor de Statistiek der Europese Gemeenschappen (BSEG).
( 23 ) Dat wil zeggen bosbouwdiensten die gewoonlijk worden uitgeoefend door de bosbouwbedrijven zelf (b.v. het kappen van hout).
////////////////////////$(document).ready(function(){generateTOC(true,'', 'Naar boven','true');scrollToCurrentUrlAnchor();});//