02011R0282 — NL — 01.07.2021 — 005.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
►B |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 282/2011 VAN DE RAAD van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (herschikking) (PB L 077 van 23.3.2011, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
M1 |
VERORDENING (EU) Nr. 967/2012 VAN DE RAAD van 9 oktober 2012 |
L 290 |
1 |
20.10.2012 |
►M2 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1042/2013 VAN DE RAAD van 7 oktober 2013 |
L 284 |
1 |
26.10.2013 |
►M3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/2459 VAN DE RAAD van 5 december 2017 |
L 348 |
32 |
29.12.2017 |
►M4 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1912 VAN DE RAAD van 4 december 2018 |
L 311 |
10 |
7.12.2018 |
►M5 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2026 VAN DE RAAD van 21 november 2019 |
L 313 |
14 |
4.12.2019 |
►M6 |
Gewijzigd bij: UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1112 VAN DE RAAD van 20 juli 2020 |
L 244 |
9 |
29.7.2020 |
Gerectificeerd bij:
►C1 |
Rectificatie, PB L 317, 1.10.2020, blz. 39 (2019/2026) |
▼B
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 282/2011 VAN DE RAAD
van 15 maart 2011
houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
(herschikking)
HOOFDSTUK I
ONDERWERP
Artikel 1
Deze verordening behelst maatregelen ter uitvoering van sommige bepalingen van de titels I tot en met V en VII tot en met XII van Richtlijn 2006/112/EG.
HOOFDSTUK II
TOEPASSINGSGEBIED
(TITEL I VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)
Artikel 2
De volgende handelingen geven geen aanleiding tot intracommunautaire verwervingen in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG:
a)het overbrengen van een nieuw vervoermiddel door een niet-belastingplichtige in het kader van een woonplaatsverandering, op voorwaarde dat de vrijstelling van artikel 138, lid 2, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG op het tijdstip van levering geen toepassing kon vinden;
b)het terugzenden van een nieuw vervoermiddel door een niet-belastingplichtige naar de lidstaat vanwaaruit het oorspronkelijk aan hem was geleverd met de vrijstelling van artikel 138, lid 2, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 3
Onverminderd artikel 59 bis, eerste alinea, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG zijn de onderstaande diensten niet aan de btw onderworpen indien de dienstverrichter aantoont dat de overeenkomstig hoofdstuk V, afdeling 4, onderafdelingen 3 en 4, van deze verordening bepaalde plaats van de dienst buiten de Gemeenschap gelegen is:
a)vanaf 1 januari 2013, de in artikel 56, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde dienst;
b)vanaf 1 januari 2015, de in artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG vermelde diensten;
c)de in artikel 59 van Richtlijn 2006/112/EG vermelde diensten.
Artikel 4
Een belastingplichtige die overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2006/112/EG ter zake van zijn intracommunautaire verwervingen van goederen aanspraak op niet-belastbaarheid heeft, behoudt die aanspraak wanneer hem, overeenkomstig artikel 214, lid 1, onder d) of e), van die richtlijn, een btw-identificatienummer is toegekend voor de door hem afgenomen diensten waarvoor hij tot voldoening van de btw is gehouden, of voor de door hem op het grondgebied van een andere lidstaat verrichte diensten waarvoor uitsluitend de afnemer de btw moet voldoen.
Indien evenwel deze belastingplichtige dit btw-identificatienummer met betrekking tot een intracommunautaire verwerving van goederen meedeelt aan een leverancier, wordt hij geacht het in artikel 3, lid 3, van die Richtlijn bedoelde keuzerecht te hebben uitgeoefend.
HOOFDSTUK III
BELASTINGPLICHTIGEN
(TITEL III VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)
Artikel 5
Het overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2137/85 opgerichte Europees economisch samenwerkingsverband (EESV) dat aan zijn leden of aan derden onder bezwarende titel goederen of diensten levert, is een belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG.
HOOFDSTUK IV
▼M5
BELASTBARE HANDELINGEN
(TITEL IV VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)
AFDELING 1
Levering van goederen
(Artikelen 14 tot en met 19 van Richtlijn 2006/112/EG)
▼M5
Artikel 5 bis
Voor de toepassing van artikel 14, lid 4, van Richtlijn 2006/112/EG worden goederen geacht te zijn verzonden of vervoerd door of voor rekening van de leverancier, inclusief wanneer de leverancier indirect een rol speelt in de verzending of het vervoer van de goederen, met name in de volgende gevallen:
a)wanneer de verzending of het vervoer van de goederen door de leverancier wordt uitbesteed aan een derde die de goederen aflevert bij de afnemer;
b)wanneer de verzending of het vervoer van de goederen door een derde wordt verricht, maar de leverancier hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk verantwoordelijk is voor de aflevering van de goederen bij de afnemer;
c)wanneer de leverancier de vervoerskosten factureert en int bij de afnemer en de afnemer voorts doorverwijst naar een derde die de verzending of het vervoer van de goederen zal uitvoeren;
d)wanneer de leverancier op welke manier ook de leveringsdiensten van een derde promoot, de afnemer en een derde met elkaar in contact brengt of anderszins de informatie die nodig is voor de aflevering van de goederen aan de afnemer verstrekt aan een derde.
De goederen worden echter niet beschouwd als verzonden of vervoerd door of voor rekening van de leverancier indien de afnemer de goederen zelf vervoert of indien de afnemer de aflevering van de goederen regelt met een derde en de leverancier niet direct of indirect intervenieert om de verzending of het vervoer van die goederen te verrichten of te helpen organiseren.
Artikel 5 ter
Voor de toepassing van artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder „faciliteren” verstaan het gebruik van een elektronische interface om een afnemer en een leverancier die goederen te koop aanbiedt via de elektronische interface met elkaar in contact te brengen, resulterend in een goederenlevering via die elektronische interface.
Een belastingplichtige faciliteert een goederenlevering echter niet wanneer alle volgende voorwaarden vervuld zijn:
a)de belastingplichtige bepaalt noch direct, noch indirect een van de algemene voorwaarden waaronder de goederenlevering wordt verricht;
b)die belastingplichtige is noch direct, noch indirect betrokken bij het verlenen van goedkeuring om de afnemer te factureren voor de gedane betaling;
c)de belastingplichtige is noch direct, noch indirect betrokken bij de bestelling of de aflevering van de goederen.
Artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG is niet van toepassing op een belastingplichtige die slechts de volgende taken vervult:
a)de verwerking van betalingen met betrekking tot de levering van goederen;
b)het aanbieden van of het reclame maken voor goederen;
c)het doorgeleiden of overbrengen van afnemers naar andere elektronische interfaces waar goederen worden aangeboden voor verkoop, zonder verdere tussenkomst bij de levering.
Artikel 5 quater
Voor de toepassing van artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG is een belastingplichtige die geacht wordt de goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd, niet gehouden meer btw te betalen dan de btw die hij heeft aangegeven en betaald op deze leveringen wanneer alle volgende voorwaarden vervuld zijn:
a)de belastingplichtige is afhankelijk van informatie verstrekt door leveranciers die goederen verkopen via een elektronische interface of door andere derden om de over die leveringen verschuldigde btw correct te kunnen aangeven en betalen;
b)de in punt a) bedoelde informatie is onjuist;
c)de belastingplichtige kan aantonen dat hij niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat deze informatie onjuist was.
Artikel 5 quinquies
Een belastingplichtige die geacht wordt de goederen te hebben ontvangen en geleverd overeenkomstig artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG, beschouwt, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt:
a)de persoon die goederen verkoopt via een elektronische interface als een belastingplichtige;
b)de persoon die deze goederen koopt als een niet-belastingplichtige.
AFDELING 2
Dienstverlening
(Artikelen 24 tot en met 29 van Richtlijn 2006/112/EG)
▼B
Artikel 6
1. Onder restaurant- en cateringdiensten wordt verstaan het verstrekken van bereide of onbereide spijzen of dranken dan wel beide, voor menselijke consumptie, in combinatie met voldoende bijkomende diensten ten behoeve van de onmiddellijke consumptie van die spijzen of dranken. Het verstrekken van spijzen of dranken dan wel beide is niet meer dan een onderdeel van het geheel waarin het dienstenaspect de overhand heeft. Restaurantdiensten zijn dergelijke diensten verstrekt in de ruimten van de dienstverrichter en cateringdiensten zijn dergelijke diensten verstrekt elders dan in de ruimten van de dienstverrichter. 2. Het verstrekken van bereide of onbereide spijzen of dranken dan wel beide, al dan niet inclusief het vervoer ervan, maar zonder andere bijkomende diensten wordt niet aangemerkt als restaurant- en cateringdiensten in de zin van lid 1.▼M2
Artikel 6 bis
1.Onder telecommunicatiediensten in de zin van artikel 24, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG valt met name het volgende:
a)vaste en mobiele telefoondiensten voor de transmissie en schakeling van spraak, data en video, daaronder begrepen telefoondiensten met een beeldcomponent (videofoondiensten);
b)telefoondiensten aangeboden via het internet, daaronder begrepen Voice over Internet Protocol (VoIP);
c)voicemail, oproepmelding, oproepdoorschakeling, belleridentificatie, gesprek met drie personen en andere oproepbeheerdiensten;
d)semafoondiensten;
e)audiotextdiensten;
f)fax-, telegraaf- en telexdiensten;
g)toegang tot het internet, daaronder begrepen het wereldwijde web;
h)particuliere netwerkaansluitingen die telecommunicatieverbindingen bieden ten behoeve van exclusief gebruik door de afnemer.
2.Onder telecommunicatiediensten in de zin van artikel 24, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG valt niet het volgende:
a)langs elektronische weg verrichte diensten;
b)radio- en televisieomroepdiensten (hierna „omroepdiensten” genoemd).
Artikel 6 ter
1. Omroepdiensten betreffen diensten bestaande in de levering van audio- en audiovisuele inhoud, zoals radio- of televisieprogramma’s die door en onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten op basis van een programmaschema via communicatienetwerken aan het grote publiek worden aangeboden voor het gelijktijdig beluisteren of bekijken. 2.Onder lid 1 valt met name het volgende:
a)radio- en televisieprogramma’s die worden uitgezonden of heruitgezonden via een radio- of televisienetwerk;
b)radio- en televisieprogramma’s die via het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk (IP-streaming) worden verspreid indien de uitzending van die programma’s samenvalt met de uitzending of heruitzending van die programma’s via een radio- of televisienetwerk.
3.Onder lid 1 valt niet het volgende:
a)telecommunicatiediensten;
b)langs elektronische weg verrichte diensten;
c)het verstrekken van informatie over bepaalde programma’s op aanvraag;
d)de overdracht van uitzend- of doorgifterechten;
e)de leasing van technische uitrusting of faciliteiten die voor de ontvangst van een uitzending worden gebruikt;
f)radio- of televisieprogramma’s die via het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk (IP-streaming) worden verspreid, tenzij de uitzending van die programma’s samenvalt met de uitzending van die programma’s via radio- of televisienetwerken.
▼B
Artikel 7
1. De in Richtlijn 2006/112/EG bedoelde „langs elektronische weg verrichte diensten” betreffen diensten die over het internet of een elektronisch netwerk worden verleend, wegens hun aard grotendeels geautomatiseerd zijn en slechts in geringe mate menselijk ingrijpen vergen, en zonder informatietechnologie niet kunnen worden verricht. 2.Lid 1 betreft met name van toepassing de volgende gevallen:
a)de levering van gedigitaliseerde producten in het algemeen, daaronder begrepen software en wijzigingen of bijwerkingen van software;
b)diensten die erin bestaan de aanwezigheid van een onderneming of persoon op een elektronisch netwerk, zoals een website of webpagina, te verzorgen of te ondersteunen;
c)automatisch door een computer over het internet of een elektronisch netwerk voortgebrachte diensten in antwoord op specifieke door de afnemer ingevoerde gegevens;
d)de toewijzing onder bezwarende titel van het recht om goederen of diensten te koop aan te bieden op een website die als onlinemarktplaats fungeert, waar de potentiële kopers via een geautomatiseerde procedure een bod uitbrengen en de partijen via een door de computer gegenereerd e-mailbericht op de hoogte worden gebracht van de totstandkoming van een verkoop;
e)internetdienstpakketten (ISP’s) waarbij de telecommunicatiecomponent een ondergeschikt hulpelement is (d.w.z. pakketten waarin meer dan alleen internettoegang wordt verschaft en die andere elementen omvatten, zoals webpagina’s met inhoud die toegang verschaffen tot nieuwsberichten, weerberichten of toeristische informatie spellensites, site hosting, onlinediscussiefora enz.);
f)de in bijlage I genoemde diensten.
▼M2
3.Onder lid 1 valt niet het volgende:
a)omroepdiensten;
▼B
b)telecommunicatiediensten;
c)goederen waarbij de bestelling en de verwerking van de bestelling langs elektronische weg geschieden;
d)cd-roms, floppydisks en soortgelijke materiële informatiedragers;
e)drukwerk, zoals boeken, nieuwsbrieven, dagbladen of tijdschriften;
f)cd’s en audiocassettes;
g)videocassettes en dvd’s;
h)spellen op cd-rom;
i)diensten van beroepsbeoefenaren, zoals advocaten en financiële raadgevers, die hun cliënten per e-mail raad geven;
j)onderwijs waarbij een leraar de inhoud van de cursus over het internet of een elektronisch netwerk, zoals een afstandsverbinding, uiteenzet;
k)materiële offlineherstellingsdiensten van computerapparatuur;
l)offlinegegevensopslag;
m)reclame, zoals in dagbladen, op affiches en op de televisie;
n)telefonische hulpdiensten;
o)onderwijs uitsluitend door middel van schriftelijke cursussen, zoals over de post verzonden cursussen;
p)klassieke veilingen met rechtstreeks menselijk ingrijpen, ongeacht de wijze waarop het bieden gebeurt;
▼M2 —————
▼M2
t)toegangsbewijzen voor culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen die online worden geboekt;
u)accommodatie, autoverhuur, restaurantdiensten, personenvervoer of soortgelijke diensten die online worden geboekt.
▼B
Artikel 8
Wanneer een belastingplichtige slechts de diverse onderdelen van een machine assembleert die hem alle door zijn klant zijn bezorgd, is deze handeling een dienst in de zin van artikel 24, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 9
Wanneer de verkoop van een optie een handeling is die valt onder artikel 135, lid 1, onder f), van Richtlijn 2006/112/EG, is deze verkoop een dienst in de zin van artikel 24, lid 1, van genoemde richtlijn. Deze dienst staat los van de onderliggende handelingen waarop de dienst betrekking heeft.
▼M2
Artikel 9 bis
1. Wanneer de langs elektronische weg verrichte diensten worden verricht via een telecommunicatienetwerk, een interface of een portaal zoals een marktplaats voor applicaties, wordt een belastingplichtige door wiens tussenkomst de dienst wordt verricht, voor de toepassing van artikel 28 van Richtlijn 2006/112/EG geacht in eigen naam maar voor rekening van de verrichter van deze diensten te handelen, tenzij die dienstverrichter door die belastingplichtige uitdrukkelijk wordt aangewezen als degene die de dienst verricht en dat in de contractuele regelingen tussen de partijen duidelijk wordt gemaakt.Teneinde de verrichter van de langs elektronische weg verrichte diensten te beschouwen als zijnde uitdrukkelijk door de belastingplichtige aangewezen als degene die deze diensten verricht, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
a)in de factuur die wordt opgemaakt of beschikbaar wordt gesteld door elke belastingplichtige door wiens tussenkomt de langs elektronische weg verrichte diensten worden verricht, moeten deze diensten en de dienstverrichter worden vermeld;
b)in de rekening of het betalingsbewijs die c.q. dat wordt opgemaakt of ter beschikking van de afnemer wordt gesteld, moeten de elektronische diensten en de dienstverrichter worden vermeld.
Voor de toepassing van dit lid is het een belastingplichtige die, wat langs elektronische weg verrichte diensten betreft, goedkeuring verleent om de afnemer de diensten in rekening te brengen of om de diensten te verrichten, of de algemene voorwaarden voor het verrichten van de diensten vaststelt, niet toegestaan uitdrukkelijk een andere persoon aan te wijzen als de verrichter van deze diensten.
2. Lid 1 is ook van toepassing wanneer telefoondiensten die worden aangeboden via het internet, daaronder begrepen Voice over Internet Protocol (VoIP), worden verricht via een telecommunicatienetwerk, een interface of een portaal zoals een marktplaats voor applicaties en worden verricht onder dezelfde voorwaarden als vermeld in dat lid. 3. Dit artikel is niet van toepassing op een belastingplichtige die alleen voorziet in de verwerking van betalingen met betrekking tot langs elektronische weg verrichte diensten of tot telefoondiensten die worden aangeboden via het internet, daaronder begrepen Voice over Internet Protocol (VoIP), en waarbij die langs elektronische weg verrichte diensten of telefoondiensten niet door zijn tussenkomst worden verricht.▼B
HOOFDSTUK V
PLAATS VAN BELASTBARE HANDELINGEN
AFDELING 1
Begrippen
Artikel 10
1. Voor de toepassing van de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder de plaats waar een belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, de plaats verstaan waar de centrale bestuurstaken van het bedrijf worden uitgeoefend. 2. Om te bepalen waar de in lid 1 bedoelde plaats gelegen is, wordt rekening gehouden met de plaats waar de voornaamste beslissingen betreffende de algemene leiding van het bedrijf worden genomen, de plaats van de statutaire zetel van het bedrijf en de plaats waar de bestuurders van het bedrijf bijeenkomen.Wanneer op grond van deze criteria niet met zekerheid kan worden bepaald waar de zetel van de bedrijfsuitoefening van een bedrijf is gevestigd, is de plaats waar de voornaamste beslissingen betreffende de algemene leiding van het bedrijf worden genomen het doorslaggevende criterium.
3. Het enkele bestaan van een postadres is ontoereikend om dat adres aan te merken als de plaats van de zetel van de bedrijfsuitoefening van een belastingplichtige.Artikel 11
1. Voor de toepassing van artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder „vaste inrichting” verstaan iedere andere inrichting dan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde zetel van de bedrijfsuitoefening die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een - wat personeel en technische middelen betreft - geschikte structuur om de voor haar eigen behoeften verrichte diensten te kunnen afnemen en ter plaatse te gebruiken. 2.Voor de toepassing van de volgende artikelen wordt onder „vaste inrichting” verstaan iedere andere inrichting dan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde zetel van de bedrijfsuitoefening die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van van duurzaamheid en een — wat personeel en technische middelen betreft — geschikte structuur om de door haar te verrichten diensten te kunnen verstrekken:
a)artikel 45 van Richtlijn 2006/112/EG;
b)vanaf 1 januari 2013, artikel 56, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG;
c)tot en met 31 december 2014, artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG;
d)artikel 192 bis van Richtlijn 2006/112/EG.
3. Het hebben van een btw-identificatienummer volstaat niet om te besluiten dat een belastingplichtige een vaste inrichting heeft.Artikel 12
Voor de toepassing van Richtlijn 2006/112/EG is de „woonplaats” van een al dan niet belastingplichtige natuurlijke persoon het adres dat in het bevolkingsregister of een soortgelijk openbaar register is opgenomen, of het adres dat door die persoon aan de relevante belastingautoriteiten is meegedeeld tenzij er bewijs voorhanden is dat dit adres niet met de werkelijkheid overeenstemt.
Artikel 13
De in Richtlijn 2006/112/EG bedoelde „gebruikelijke verblijfplaats” van een al dan niet belastingplichtige natuurlijke persoon is de plaats waar deze gewoonlijk verblijft wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen.
Wanneer de natuurlijke persoon beroepsmatige bindingen heeft in een ander land dan het land waar hij persoonlijke bindingen heeft of wanneer beroepsmatige bindingen ontbreken, wordt zijn gebruikelijke verblijfplaats bepaald aan de hand van persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden tussen hemzelf en een plaats waar hij woont blijken.
▼M2
Artikel 13 bis
De plaats waar een niet-belastingplichtige rechtspersoon gevestigd is, als bedoeld in artikel 56, lid 2, eerste alinea, en de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2006/112/EG, is:
a)de plaats waar de centrale bestuurstaken van zijn bedrijf worden uitgeoefend, of
b)de plaats van iedere andere inrichting die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een — wat personeel en technische middelen betreft — geschikte structuur om de voor haar eigen behoeften verrichte diensten te kunnen afnemen en gebruiken.
Artikel 13 ter
Voor de toepassing van Richtlijn 2006/112/EG wordt het volgende als „onroerend goed” aangemerkt:
a)ieder welbepaald boven- of ondergronds gedeelte van de aarde waaraan eigendoms- en bezitsrechten kunnen worden verbonden;
b)ieder gebouw of iedere constructie dat of die vast met de grond verbonden is onder of boven zeeniveau en dat niet gemakkelijk te demonteren of te verplaatsen is;
c)ieder element dat is geïnstalleerd en een integrerend deel uitmaakt van een gebouw of constructie zonder welk het gebouw of de constructie onvolledig is, zoals deuren, ramen, daken, trappen en liften;
d)ieder element of werktuig dat of iedere machine die blijvend geïnstalleerd is en niet zonder vernietiging of wijziging van het gebouw of de constructie kan worden verplaatst.
▼B
AFDELING 2
Plaats van levering van goederen
(Artikelen 31 tot en met 39 van richtlijn 2006/112/EG)
▼M5 —————
▼B
Artikel 15
Het in de Gemeenschap verrichte gedeelte van een passagiersvervoer als bedoeld in artikel 37 van Richtlijn 2006/112/EG wordt bepaald door het traject van het vervoermiddel, en niet door het traject dat door elk van de passagiers wordt afgelegd.
AFDELING 3
Plaats van een intracommunautaire verwerving van goederen
(Artikelen 40, 41 en 42 van richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 16
De lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van goederen waar een intracommunautaire verwerving in de zin van artikel 20 van Richtlijn 2006/112/EG plaatsvindt, oefent zijn heffingsbevoegdheid uit, ongeacht de btw-behandeling van de handeling in de lidstaat van vertrek van de zending of het vervoer van goederen.
Een eventueel verzoek om correctie, door de leverancier van de goederen, van de btw die hij in rekening heeft gebracht en aan de lidstaat van vertrek van de zending of het vervoer van goederen heeft aangegeven, wordt door deze lidstaat overeenkomstig zijn nationale bepalingen afgehandeld.
AFDELING 4
Plaats van een dienst
(Artikelen 43 tot en met 59 van richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 17
1. Wanneer de plaats van een dienst afhangt van het al dan niet belastingplichtig zijn van de afnemer, wordt de status van de afnemer bepaald op basis van de artikelen 9 tot en met 13 en artikel 43 van Richtlijn 2006/112/EG. 2. Een niet-belastingplichtige rechtspersoon die overeenkomstig artikel 214, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG voor btw-doeleinden geïdentificeerd is of zou moeten zijn, omdat zijn intracommunautaire verwervingen van goederen aan de btw onderworpen zijn of omdat hij gebruik heeft gemaakt van het keuzerecht om deze handelingen aan de btw te onderwerpen, is een belastingplichtige in de zin van artikel 43 van die richtlijn.Artikel 18
1.Een dienstverrichter kan, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt, ervan uitgaan dat een in de Gemeenschap gevestigde afnemer de status van belastingplichtige heeft:
a)wanneer de afnemer hem diens individuele btw-identificatienummer heeft verstrekt en mits hij overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde ( 1 ) bevestiging heeft gekregen van de geldigheid van dat identificatienummer alsook van diens naam en adres;
b)wanneer de afnemer nog geen individueel btw-identificatienummer heeft ontvangen, maar aan de dienstverrichter meedeelt dat nummer te hebben aangevraagd, mits hij enig ander bewijs verkrijgt waaruit blijkt dat de afnemer een belastingplichtige is of een niet-belastingplichtige rechtspersoon die voor btw-doeleinden geïdentificeerd moet zijn, en mits hij controles van een redelijke omvang verricht van de juistheid van de door de afnemer verstrekte informatie, met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals maatregelen inzake identiteits- en betalingscontroles.
2. Een dienstverrichter kan, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt, ervan uitgaan dat een in de Gemeenschap gevestigde afnemer de status van niet-belastingplichtige heeft wanneer hij aantoont dat die afnemer hem niet diens individuele btw-identificatienummer heeft meegedeeld.▼M2
Een verrichter van telecommunicatiediensten, omroepdiensten of langs elektronische weg verrichte diensten kan evenwel, ongeacht tegengestelde informatie, ervan uitgaan dat een in de Gemeenschap gevestigde afnemer de status van niet-belastingplichtige heeft zolang die afnemer hem niet zijn individuele btw-identificatienummer heeft meegedeeld.
▼B
3.Een dienstverrichter kan, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt, ervan uitgaan dat een buiten de Gemeenschap gevestigde afnemer de status van belastingplichtige heeft:
a)indien hij van de afnemer een verklaring verkrijgt die is afgegeven door de bevoegde belastingautoriteiten van de afnemer waarin wordt bevestigd dat deze economische activiteiten verricht zodat hij teruggaaf van de btw kan krijgen uit hoofde van Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen ( 2 );
b)indien hij, wanneer de afnemer niet in het bezit is van die verklaring, beschikt over het btw-nummer, of een soortgelijk bedrijvenidentificatienummer dat aan de afnemer is toegekend door diens land van vestiging of enig ander bewijs waaruit blijkt dat de afnemer een belastingplichtige is en mits hij controles van een redelijke omvang verricht van de juistheid van de door de afnemer verstrekte informatie, met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals maatregelen inzake identiteits- en betalingscontroles.
Artikel 19
Voor de toepassing van de regels inzake de plaats van een dienst opgenomen in de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG wordt een belastingplichtige, of een als een belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon, die uitsluitend voor privégebruik, inclusief privégebruik van zijn personeel, diensten afneemt als een niet-belastingplichtige aangemerkt.
Tenzij hij beschikt over tegengestelde informatie, bijvoorbeeld op grond van de aard van de verrichte diensten, kan de dienstverrichter ervan uitgaan dat de diensten voor de bedrijfsdoeleinden van de afnemer bestemd zijn, indien de afnemer hem voor de handeling in kwestie diens individuele btw-identificatienummer heeft meegedeeld.
Eenzelfde dienst die zowel voor privégebruik, inclusief privégebruik van het personeel van de afnemer, als voor diens bedrijfsdoeleinden bestemd is, valt uitsluitend onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG, op voorwaarde dat er geen misbruik is.
Artikel 20
Wanneer een voor een belastingplichtige, of een als belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon, verrichte dienst onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG valt en die belastingplichtige in slechts één land is gevestigd dan wel, bij gebreke van een zetel van de bedrijfsuitoefening of van een vaste inrichting, zijn woonplaats en zijn gebruikelijke verblijfplaats in slechts één land heeft, is die dienst in dat land belastbaar.
De dienstverrichter bepaalt op basis van door de afnemer verstrekte informatie om welke plaats het gaat, en controleert die informatie met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals maatregelen inzake identiteits- en betalingscontroles.
Die informatie kan een btw-identificatienummer omvatten dat is toegekend door de lidstaat waar de afnemer is gevestigd.
Artikel 21
Wanneer een voor een belastingplichtige, of een als belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon, verrichte dienst onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG valt en de belastingplichtige in meer dan één land is gevestigd, is die dienst belastbaar in het land waar deze belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.
Wordt de dienst evenwel verricht voor een vaste inrichting van de belastingplichtige die zich op een andere plaats bevindt dan waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan is die dienst belastbaar op de plaats van de vaste inrichting die de dienst afneemt en voor haar eigen behoeften gebruikt.
Bij gebreke van een zetel van bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting is de dienst belastbaar op de plaats waar de belastingplichtige zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft.
Artikel 22
1. De dienstverrichter bepaalt aan de hand van de aard en het gebruik van de verrichte dienst voor welke vaste inrichting van de afnemer de dienst wordt verricht.Wanneer de dienstverrichter niet aan de hand van de aard en het gebruik van de verrichte dienst kan bepalen voor welke vaste inrichting van de afnemer de dienst wordt verricht, let hij er bij het bepalen om welke vaste inrichting het gaat in het bijzonder op of de vaste inrichting in het contract, op de bestelbon en middels het door de lidstaat van de afnemer toegekende en door de afnemer aan hem meegedeelde btw-identificatienummer als afnemer van de dienst aangeduid is alsook of de vaste inrichting de entiteit is die de dienst betaalt.
Wanneer niet overeenkomstig de eerste en de tweede alinea van het onderhavige lid kan worden bepaald voor welke vaste inrichting van de afnemer de dienst wordt verricht of wanneer onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG vallende diensten worden verricht voor een belastingplichtige in het kader van een contract dat betrekking heeft op één of meer diensten die op een niet identificeerbare of niet kwantificeerbare manier worden afgenomen, kan de dienstverrichter er rechtsgeldig van uitgaan dat de diensten worden verricht op de plaats waar de afnemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.
2. De toepassing van dit artikel laat de verplichtingen van de afnemer onverlet.Artikel 23
1. Vanaf 1 januari 2013 wordt, wanneer een dienst overeenkomstig artikel 56, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG belastbaar is op de plaats waar de afnemer is gevestigd dan wel, bij gebreke aan een vestiging, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, deze plaats door de dienstverrichter bepaald op basis van door de afnemer verstrekte feitelijke informatie, die hij verifieert met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals maatregelen inzake identiteits- en betalingscontroles. 2. Wanneer een dienst overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2006/112/EG belastbaar is op de plaats waar de afnemer is gevestigd dan wel, bij gebreke aan een vestiging, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, bepaalt de dienstverrichter deze plaats op basis van door de afnemer verstrekte feitelijke informatie, die hij verifieert met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals identiteits- en betalingscontroles.▼M2
Artikel 24
Wanneer diensten waarop artikel 56, lid 2, eerste alinea, of de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2006/112/EG van toepassing zijn, worden verricht voor een niet-belastingplichtige die in meer dan één land is gevestigd of die zijn woonplaats in het ene land en zijn gebruikelijke verblijfplaats in het andere land heeft, wordt voorrang verleend:
a)in het geval van een niet-belastingplichtige rechtspersoon, aan de in artikel 13 bis, onder a), van deze verordening bedoelde plaats, tenzij er bewijs is dat de dienst wordt gebruikt in de inrichting, bedoeld onder b) van dat artikel;
b)in het geval van een natuurlijke persoon, aan de plaats waar hij zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, tenzij er bewijs voorhanden is dat de dienst wordt gebruikt op zijn woonplaats.
▼M2
Onderafdeling 3 bis
Vermoedens betreffende de plaats van vestiging van de afnemer
Artikel 24 bis
1. Wanneer een verrichter van telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten dergelijke diensten verricht op een plaats zoals een telefooncel, een wifi-hotspot, een internetcafé, een restaurant of een hotellobby, waarbij de afnemer fysiek op die plaats aanwezig moet zijn opdat de dienst door die verrichter voor hem kan worden verricht, geldt voor de toepassing van de artikelen 44, 58 en 59 bis van Richtlijn 2006/112/EG het vermoeden dat de afnemer op die plaats gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft en dat het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie van de dienst op die plaats geschieden. 2. Als de in lid 1 van dit artikel bedoelde plaats zich bevindt aan boord van een schip, vliegtuig of trein waarmee een passagiersvervoerdienst wordt verricht binnen de Gemeenschap overeenkomstig de artikelen 37 en 57 van Richtlijn 2006/112/EG, is die plaats het land van vertrek van de passagiersvervoerdienst.▼M3
Artikel 24 ter
Indien, voor de toepassing van artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG, telecommunicatiediensten, omroepdiensten of langs elektronische weg verrichte diensten worden verricht voor een niet-belastingplichtige:
a)via diens vaste lijn, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats waar de vaste lijn geïnstalleerd is;
b)via mobiele netwerken, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft in het land dat wordt aangeduid met de mobiele landencode van de simkaart die wordt gebruikt bij het afnemen van die diensten;
c)waarvoor het gebruik van een decoder of soortgelijk toestel of een viewing card vereist is en indien er geen vaste lijn wordt gebruikt, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats waar die decoder of dat soortgelijke toestel zich bevindt of, indien die plaats niet bekend is, de plaats waarheen de viewing card is gezonden met het oog op gebruik aldaar;
d)onder andere dan de in artikel 24 bis en de in dit artikel onder a), b) en c), bedoelde omstandigheden, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats die door de dienstverrichter als zodanig is vastgesteld aan de hand van twee afzonderlijke, niet-tegenstrijdige, in artikel 24 septies van deze verordening vermelde bewijsstukken.
Onverminderd punt d) van de eerste alinea geldt voor het verrichten van diensten die onder dat punt vallen het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats die door de dienstverrichter als zodanig is vastgesteld aan de hand van één in artikel 24 septies, punten a) tot en met e), vermeld bewijsstuk dat wordt verstrekt door een bij de dienstverrichting betrokken persoon die niet de dienstverrichter of de afnemer is, indien het totale bedrag van dergelijke dienstverrichtingen, de btw niet inbegrepen, die door een belastingplichtige vanuit de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting in een lidstaat worden verricht, in het lopende en het voorafgaande kalenderjaar niet hoger is dan 100 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid.
Indien de in de tweede alinea vastgestelde drempel wordt overschreden in de loop van een kalenderjaar, is die alinea niet van toepassing vanaf dat moment en totdat opnieuw aan de in die alinea vastgestelde voorwaarden is voldaan.
De tegenwaarde in de nationale munteenheid van het bedrag wordt berekend volgens de wisselkoers die op de dag van vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2459 van de Raad ( 3 ) door de Europese Centrale Bank bekend wordt gemaakt.
▼M2
Artikel 24 quater
Voor de toepassing van artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG geldt, wanneer verhuur, andere dan kortdurende verhuur, van een vervoermiddel wordt verricht voor een niet-belastingplichtige, het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats die door de dienstverrichter als zodanig is vastgesteld aan de hand van twee afzonderlijke, niet-tegenstrijdige, in artikel 24 sexies van deze verordening vermelde bewijsstukken.
Onderafdeling 3 ter
Weerleggen van vermoedens
Artikel 24 quinquies
1. Een verrichter die een in artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG vermelde dienst verricht, kan het in artikel 24 bis, of in artikel 24 ter, onder a), b) of c), bedoelde vermoeden weerleggen op grond van drie afzonderlijke, niet-tegenstrijdige bewijsstukken waaruit blijkt dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats op een andere plaats heeft. 2. Een belastingdienst kan vermoedens uit hoofde van artikel 24 bis, 24 ter of 24 quater weerleggen in geval van aanwijzingen voor verkeerd gebruik of misbruik door de dienstverrichter.
Onderafdeling 3 quater
Bewijs voor de vaststelling van de plaats van vestiging van de afnemer en weerlegging van vermoedens
Artikel 24 sexies
Met het oog op de toepassing van de regels in artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG en de vervulling van de voorschriften in artikel 24 quater van deze verordening, dient met name het volgende als bewijs:
a)het factuuradres van de afnemer;
b)bankgegevens, zoals de plaats waar de voor de betaling gebruikte bankrekening wordt aangehouden of het factuuradres van de afnemer waarover die bank beschikt;
c)de inschrijvingsgegevens van het door de afnemer gehuurde vervoermiddel, indien inschrijving van dat vervoermiddel verplicht is op de plaats waar het wordt gebruikt, of andere soortgelijke gegevens;
d)andere zakelijk relevante gegevens.
Artikel 24 septies
Met het oog op de toepassing van de regels in artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG en de vervulling van de voorschriften in artikel 24 ter, onder d), of artikel 24 quinquies, lid 1, van deze verordening, dient met name het volgende als bewijs:
a)het factuuradres van de afnemer;
b)het internetprotocoladres (IP-adres) van het door de afnemer gebruikte toestel of een andere methode voor het bepalen van de geografische locatie;
c)bankgegevens, zoals de plaats waar de voor de betaling gebruikte bankrekening wordt aangehouden of het factuuradres van de afnemer waarover die bank beschikt;
d)de mobiele landencode (MCC) van het IMSI-nummer (identiteitsnummer ten behoeve van internationale mobiliteit) dat is opgeslagen op de door de afnemer gebruikte simkaart (identiteitsmodule abonnee);
e)de plaats van de vaste lijn van de afnemer, langs welke de dienst voor hem wordt verricht;
f)andere zakelijk relevante gegevens.
▼B
Artikel 25
Voor de toepassing van de regels betreffende de plaats van een dienst worden alleen de omstandigheden in aanmerking genomen die heersen op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt. Latere wijzigingen in het gebruik van de verrichte dienst hebben geen invloed op de plaatsbepaling, op voorwaarde dat er geen misbruik is.
Artikel 26
De handeling waarbij televisie-uitzendrechten voor voetbalwedstrijden door een lichaam aan belastingplichtigen wordt toegewezen, is een handeling die valt onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 27
Diensten die bestaan in het verzoeken om of ontvangen van een btw-teruggave uit hoofde van Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn ( 4 ), vallen onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 28
Diensten die worden verricht in het kader van uitvaartverzorging, vallen voor zover zij deel uitmaken van één enkele dienst, onder de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 29
Onverminderd artikel 41 van deze verordening valt de vertaling van teksten onder de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 30
Onder diensten van tussenpersonen zoals bedoeld in artikel 46 van Richtlijn 2006/112/EG worden verstaan de diensten verricht door tussenpersonen die handelen in naam en voor rekening van de afnemer van de dienst, en de diensten verricht door tussenpersonen die handelen in naam en voor rekening van de dienstverrichter.
Artikel 31
Door in naam en voor rekening van een ander handelende tussenpersonen verrichte diensten die bestaan in bemiddeling bij het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie vallen onder:
a)artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG indien zij worden verricht voor een belastingplichtige of voor een als belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon;
b)artikel 46 van die richtlijn indien zij worden verricht voor een niet-belastingplichtige.
▼M2
Onderafdeling 6 bis
Diensten met betrekking tot onroerende goederen
Artikel 31 bis
1.Diensten met betrekking tot onroerende goederen, als bedoeld in artikel 47 van Richtlijn 2006/112/EG, betreffen uitsluitend diensten die een voldoende rechtstreeks verband met het goed hebben. Diensten worden aangemerkt als hebbende een voldoende rechtstreeks verband met het onroerend goed in de volgende gevallen:
a)wanneer zij afgeleid zijn van een onroerend goed en dit goed een onderdeel is van de dienst, en centraal staat bij en van wezenlijk belang is voor de verrichte diensten;
b)wanneer zij worden verricht voor, of zijn gericht op, een onroerend goed met als doel de juridische of fysieke wijziging van dat goed.
2.Onder lid 1 valt met name het volgende:
a)het opstellen van plannen voor een gebouw of delen van een gebouw bestemd voor een specifiek perceel grond, ongeacht of dit gebouw al dan niet wordt opgericht;
b)het verrichten van bewakings- en toezichtsdiensten ter plaatse;
c)de bouw van een gebouw op een terrein, alsook bouw- en sloopwerkzaamheden verricht aan een gebouw of delen van een gebouw;
d)de bouw van blijvende structuren op een terrein, alsook bouw- en sloopwerkzaamheden verricht aan blijvende structuren zoals gas-, water- en rioolleidingen en dergelijke;
e)werkzaamheden op een terrein, met inbegrip van agrarische diensten zoals grondbewerking, bezaaiing, irrigatie en bemesting;
f)inspectie en beoordeling van de staat van onroerend goed en de daarmee samenhangende risico’s;
g)taxatie van onroerend goed, inclusief wanneer dat vereist is voor verzekeringsdoeleinden, met het oog op de waardebepaling van een goed als waarborg voor een lening of de risico- en schadebeoordeling bij geschillen;
h)de leasing of verhuur van onroerend goed, andere dan die welke valt onder lid 3, punt c), met inbegrip van de opslag van goederen ten behoeve waarvan een specifiek gedeelte van het goed wordt bestemd voor exclusief gebruik door de afnemer;
i)het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, zoals vakantiekampen of locaties die zijn ontwikkeld voor gebruik als kampeerterreinen, met inbegrip van het recht om op een bepaalde plaats te verblijven naar aanleiding van de omzetting van timesharerechten en dergelijke;
j)de vestiging of overdracht van rechten, andere dan die welke vallen onder h) en i), op het gebruik van een onroerend goed in zijn geheel of delen daarvan, met inbegrip van de vergunning voor het gebruik van een deel van een goed, zoals het verlenen van vis- en jachtrechten of toegang tot lounges in luchthavens, of het gebruik van kunstwerken waarvoor tolgeld wordt geheven, zoals een brug of een tunnel;
k)onderhouds-, renovatie- en herstelwerkzaamheden aan een gebouw of delen van een gebouw, met inbegrip van werkzaamheden zoals schoonmaken, betegelen, behangen en parketteren;
l)onderhouds-, renovatie- en herstelwerkzaamheden aan blijvende structuren zoals gas-, water- en rioolleidingen en dergelijke;
m)de installatie of montage van machines of werktuigen die, na installatie of montage, als onroerend goed kunnen worden gekwalificeerd;
n)onderhouds-, reparatie-, inspectie- en toezichtswerkzaamheden met betrekking tot machines of werktuigen wanneer die machines of werktuigen als onroerend goed kunnen worden gekwalificeerd;
o)vastgoedbeheer ander dan het onder lid 3, punt g), vallende portefeuillebeheer van beleggingen in onroerend goed, bestaande in de exploitatie van zakelijk, industrieel of niet-zakelijk onroerend goed door of voor rekening van de eigenaar van het onroerend goed;
p)bemiddeling bij de verkoop, leasing of verhuur van onroerend goed en bij vestiging of overdracht van bepaalde rechten op onroerend goed of van zakelijke rechten op onroerend goed (ongeacht of die met lichamelijke zaken gelijk worden gesteld), andere dan bemiddeling vallend onder lid 3, punt d);
q)juridische diensten met betrekking tot de overdracht van een eigendomsrecht op onroerend goed, met betrekking tot vestiging of overdracht van bepaalde rechten op onroerend goed of van zakelijke rechten op onroerend goed (ongeacht of die met lichamelijke zaken gelijk worden gesteld), zoals notariële werkzaamheden of met betrekking tot het opstellen van een koop- of verkoopovereenkomst voor onroerend goed, ook als de onderliggende transactie die de juridische wijziging van het goed meebrengt, niet plaatsvindt.
3.Onder lid 1 valt niet het volgende:
a)het opstellen van plannen voor een gebouw of delen van een gebouw, als deze niet bestemd zijn voor een specifiek perceel grond;
b)de opslag van goederen in een onroerend goed als geen specifiek gedeelte van dat goed voor exclusief gebruik door de afnemer bestemd is;
c)het verrichten van reclamediensten, ook als daarbij gebruik wordt gemaakt van onroerend goed;
d)bemiddeling bij de verstrekking van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, zoals vakantiekampen of locaties die zijn ontwikkeld voor gebruik als kampeerterreinen, als de tussenpersoon in naam en voor rekening van een ander handelt;
e)de terbeschikkingstelling van standruimte op een beurs- of tentoonstellingsterrein tezamen met andere daarmee samenhangende diensten om de exposant in staat te stellen artikelen ten toon te stellen, zoals het ontwerp van de stand, het vervoer en de opslag van artikelen, de terbeschikkingstelling van machines, het leggen van kabels, verzekering en reclame;
f)de installatie of montage, het onderhoud en de reparatie, de inspectie van of het toezicht op machines of werktuigen die geen deel zijn of worden van het onroerend goed;
g)portefeuillebeheer van beleggingen in onroerend goed;
h)andere juridische diensten met betrekking tot overeenkomsten dan die welke vallen onder lid 2, punt q), met inbegrip van advies over de contractuele voorwaarden van een overeenkomst voor de overdracht van onroerend goed, de uitvoering van een dergelijke overeenkomst of het aantonen van het bestaan ervan, wanneer die diensten niet specifiek zien op de overdracht van een eigendomsrecht op onroerend goed.
Artikel 31 ter
Wanneer werktuigen ter beschikking van een afnemer worden gesteld met het oog op het verrichten van werkzaamheden aan een onroerend goed, is slechts sprake van een dienst met betrekking tot onroerend goed als de dienstverrichter de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de werkzaamheden draagt.
Een dienstverrichter die de afnemer voorziet van werktuigen, tezamen met voldoende bedienend personeel, met het oog op het verrichten van werkzaamheden, wordt geacht de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die werkzaamheden te dragen. Het vermoeden dat de dienstverrichter de verantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van het werk, kan met alle relevante middelen in feite of in rechte worden weerlegd.
Artikel 31 quater
Voor het bepalen van de plaats van een telecommunicatiedienst, omroepdienst of langs elektronische weg verrichte dienst die door een in eigen naam handelende belastingplichtige wordt verricht tezamen met de verstrekking van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, zoals vakantiekampen of locaties die zijn ontwikkeld voor gebruik als kampeerterreinen, wordt die dienst beschouwd als zijnde verricht op deze plaatsen.
▼B
Artikel 32
1. Diensten die bestaan in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen als bedoeld in artikel 53 van Richtlijn 2006/112/EG omvatten diensten die er in essentie in bestaan dat in ruil voor een biljet of tegen betaling, inclusief betaling in de vorm van een abonnement, seizoensticket of periodieke bijdrage, toegang tot een evenement wordt verleend. 2.Lid 1 is in het bijzonder van toepassing op:
a)het verlenen van toegang tot shows, schouwburgvoorstellingen, circusvoorstellingen, beurzen, amusementsparken, concerten, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen;
b)het verlenen van toegang tot sportevenementen, zoals wedstrijden of concoursen;
c)het verlenen van toegang tot evenementen op het gebied van onderwijs en wetenschappen, zoals conferenties en seminars.
3. Onder lid 1 valt niet het recht gebruik te maken van accommodaties, zoals gymnastiekzalen, tegen betaling van een bijdrage.Artikel 33
De in artikel 53 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde samenhangende diensten omvatten de diensten die rechtstreeks met het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen samenhangen en die afzonderlijk onder bezwarende titel worden verstrekt aan degene die het evenement bijwoont.
Die samenhangende diensten omvatten met name het gebruik van vestiaires of sanitaire voorzieningen maar niet de loutere diensten van tussenpersonen met betrekking tot de verkoop van toegangsbiljetten.
▼M2
Artikel 33 bis
De verstrekking van toegangsbewijzen voor een cultureel, artistiek, sportief, wetenschappelijk, onderwijs-, amusements- of soortgelijk evenement door een tussenpersoon die in eigen naam maar voor rekening van de organisator handelt of door een andere belastingplichtige dan de organisator die voor eigen rekening handelt, valt onder artikel 53 en artikel 54, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG.
▼B
Artikel 34
Behalve wanneer de geassembleerde goederen deel gaan uitmaken van onroerende goederen, wordt de plaats van een voor een niet-belastingplichtige verrichte dienst, die er uitsluitend in bestaat dat een belastingplichtige de diverse onderdelen van een machine, die hem alle door zijn afnemer zijn bezorgd, assembleert, vastgesteld overeenkomstig artikel 54 van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 35
Het in de Gemeenschap verrichte gedeelte van een passagiersvervoer als bedoeld in artikel 57 van Richtlijn 2006/112/EG wordt bepaald door het traject van het vervoermiddel, en niet door het traject dat door elk van de passagiers wordt afgelegd.
Artikel 36
Restaurantdiensten en cateringdiensten die binnen een in de Gemeenschap verricht gedeelte van een passagiersvervoer worden verricht, vallen onder artikel 57 van Richtlijn 2006/112/EG.
Restaurantdiensten en cateringdiensten die buiten een dergelijk gedeelte maar op het grondgebied van een lidstaat, een derde land of een derdelandsgebied worden verricht, vallen onder artikel 55 van die richtlijn.
Artikel 37
De plaats van een in de Gemeenschap verrichte restaurantdienst of cateringdienst die deels binnen een in de Gemeenschap verricht gedeelte van een passagiersvervoer wordt verricht en deels buiten een dergelijke gedeelte maar op het grondgebied van een lidstaat, wordt geheel en al bepaald volgens de regels voor het bepalen van de plaats van een dienst die bij de aanvang van de verrichting van de restaurantdienst of cateringdienst van toepassing zijn.
Artikel 38
1. Onder „vervoermiddelen” als bedoeld in artikel 56 en artikel 59, eerste alinea, onder g), van Richtlijn 2006/112/EG worden mede verstaan voertuigen, al dan niet gemotoriseerd, alsook ander materieel en andere toestellen bestemd voor het vervoer van personen of zaken van de ene naar een andere plaats, die door voertuigen kunnen worden getrokken, gesleept of geduwd en die gewoonlijk voor vervoer zijn ontworpen en daarvoor feitelijk kunnen worden gebruikt. 2.Onder de in lid 1 bedoelde vervoermiddelen worden in het bijzonder de volgende voertuigen verstaan:
a)landvoertuigen, zoals auto’s, motorfietsen, twee- en driewielers, en caravans;
b)aanhangwagens en opleggers;
c)treinwagons;
d)vaartuigen;
e)luchtvaartuigen;
f)voertuigen speciaal ontworpen voor het vervoer van zieken of gewonden;
g)landbouwtrekkers en andere landbouwvoertuigen;
h)mechanisch of elektronisch aangedreven invalidenwagens.
3. Voertuigen die bestemd zijn voor stationair gebruik en containers worden niet als in lid 1 bedoelde vervoermiddelen beschouwd.Artikel 39
1. Voor de toepassing van artikel 56 van Richtlijn 2006/112/EG wordt de duur van het ononderbroken bezit of gebruik van een vervoermiddel dat wordt verhuurd bepaald op basis van het contract tussen de betrokken partijen.Het contract vormt een vermoeden dat met alle middelen in feite of in rechte kan worden weerlegd om de werkelijke duur van het ononderbroken bezit of gebruik vast te stellen.
Het als gevolg van overmacht overschrijden van de contractuele termijn van kortdurende verhuur in de zin van artikel 56 van Richtlijn 2006/112/EG heeft geen gevolgen voor het bepalen van de duur van het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel.
2. Wanneer de verhuur van één en hetzelfde vervoermiddel het voorwerp uitmaakt van opeenvolgende contracten tussen dezelfde partijen, is de duur van elk van die contracten die van het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel krachtens alle contracten samen.Voor de toepassing van de eerste alinea vormen een contract en de verlengingen daarvan opeenvolgende contracten.
De duur van contracten van kortdurende verhuur die voorafgaan aan een verhuurcontract dat als een contract van lange duur wordt aangemerkt, wordt echter niet herzien, op voorwaarde dat er geen misbruik is.
3. Behoudens misbruik hebben latere opeenvolgende contracten voor de toepassing van artikel 56, lid 1, geen invloed op de kwalificatie van een eerder contract overeenkomstig de eerste alinea als een contract van kortdurende verhuur.Artikel 40
De plaats waar het vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking wordt gesteld van de afnemer als bedoeld in artikel 56, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG, is de plaats waar de afnemer of een voor zijn rekening handelende derde, het fysiek in bezit neemt.
Artikel 41
De voor een buiten de Gemeenschap gevestigde niet-belastingplichtige verrichte vertaling van teksten valt onder artikel 59, eerste alinea, onder c), van Richtlijn 2006/112/EG.
▼M5
HOOFDSTUK V BIS
BELASTBAAR FEIT EN VERSCHULDIGDHEID VAN DE BELASTING
(TITEL VI VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)
Artikel 41 bis
Voor de toepassing van artikel 66 bis van Richtlijn 2006/112/EG is het tijdstip waarop de betaling aanvaard is het tijdstip waarop de betalingsbevestiging, het bericht van goedkeuring van betaling of de betalingstoezegging van de afnemer wordt ontvangen door of namens de leverancier die goederen verkoopt via de elektronische interface, ongeacht wanneer de werkelijke betaling wordt uitgevoerd, afhankelijk van wat het eerst gebeurt.
▼B
HOOFDSTUK VI
MAATSTAF VAN HEFFING
(TITEL VII VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)
Artikel 42
Indien een leverancier van goederen of diensten als voorwaarde voor betaling met krediet- of betaalkaart van de afnemer eist dat deze een bedrag aan hemzelf of een andere onderneming betaalt, en het door de afnemer te betalen totaalbedrag niet afhangt van de wijze van betaling, dan maakt dat bedrag deel uit van de maatstaf van heffing voor de levering van goederen of diensten in de zin van de artikelen 73 tot en met 80 van Richtlijn 2006/112/EG.
HOOFDSTUK VII
TARIEVEN
Artikel 43
Het „verstrekken van vakantieaccommodatie” als bedoeld in punt 12 van bijlage III bij Richtlijn 2006/112/EG omvat de verhuur van op kampeerterreinen geïnstalleerde en als accommodatie gebruikte tenten, caravans en kampeerauto’s.
HOOFDSTUK VIII
VRIJSTELLINGEN
AFDELING 1
Vrijstellingen voor bepaalde activtiteiten van algemeen belang
(Artikelen 132, 133 en 134 van richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 44
De onder de voorwaarden van artikel 132, lid 1, onder i), van Richtlijn 2006/112/EG verrichte diensten inzake beroepsopleiding of -herscholing omvatten onderwijs dat rechtstreeks verband houdt met een vak of een beroep, en onderwijs met het oog op het voor beroepsdoeleinden verwerven of op peil houden van kennis. De duur van een opleiding of herscholing is hierbij van geen belang.
AFDELING 2
Vrijstellingen ten gunste van andere activiteiten
(Artikelen 135, 136 en 137 van richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 45
De in artikel 135, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op platinum nobles.
▼M4
AFDELING 2 bis
Vrijstellingen met betrekking tot intracommunautaire handelingen
(Artikelen 138 tot en met 142 van Richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 45 bis
1.Voor de toepassing van de in artikel 138 van Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde vrijstellingen geldt het vermoeden dat goederen zijn verzonden of vervoerd van een lidstaat naar een bestemming buiten zijn grondgebied maar binnen de Gemeenschap in elk van de volgende gevallen:
a)de verkoper geeft aan dat de goederen door hemzelf of door een derde voor zijn rekening zijn verzonden of vervoerd, en ofwel is de verkoper in het bezit van ten minste twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken als bedoeld in lid 3, onder a), afgegeven door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer, ofwel is de verkoper in het bezit van één niet-tegenstrijdig bewijsstuk als bedoeld in lid 3, onder a), samen met één niet-tegenstrijdig bewijsstuk als bedoeld in lid 3, onder b), die de verzending of het vervoer bewijzen en die zijn uitgereikt door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer;
b)de verkoper is in het bezit van het volgende:
i)een schriftelijke verklaring van de afnemer waarin wordt bevestigd dat de goederen door de afnemer of door een derde voor rekening van de afnemer zijn verzonden of vervoerd, en waarin de lidstaat van bestemming van de goederen is vermeld; die schriftelijke verklaring bevat: de datum van afgifte; de naam en het adres van de afnemer; de hoeveelheid en de aard van de goederen; de datum en plaats van aankomst van de goederen; in het geval van levering van vervoermiddelen, het identificatienummer van het vervoermiddel; en de identificatie van de persoon die de goederen namens de afnemer aanvaardt, en
ii)ten minste twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken als bedoeld in lid 3, onder a), die zijn uitgereikt door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer, of één niet-tegenstrijdig bewijsstuk als bedoeld in lid 3, onder a), samen met één niet-tegenstrijdig bewijsstuk als bedoeld in lid 3, onder b), die de verzending of het vervoer bewijzen en die zijn uitgereikt door twee verschillende partijen die onafhankelijk zijn van elkaar, van de verkoper en van de afnemer.
De afnemer moet de onder b), i), bedoelde schriftelijke verklaring uiterlijk op de tiende dag van de maand volgende op de levering aan de verkoper bezorgen.
2. Een belastingdienst kan een vermoeden uit hoofde van lid 1 weerleggen. 3.Voor de toepassing van lid 1 wordt het volgende aanvaard als bewijs van verzending of vervoer:
a)documenten met betrekking tot de verzending of het vervoer van de goederen, zoals een ondertekend CMR-document of een ondertekende CMR-vrachtbrief, een cognossement, een factuur voor het luchtvrachtvervoer van de goederen of een factuur van de vervoerder van de goederen;
b)de volgende documenten:
i)een verzekeringsovereenkomst voor de verzending of het vervoer van de goederen of bankdocumenten die de betaling van de verzending of het vervoer of de verzending staven;
ii)officiële documenten uitgereikt door een openbare instantie, zoals een notaris, waarin de aankomst van de goederen in de lidstaat van bestemming wordt bevestigd;
iii)een ontvangstbewijs van een entrepothouder afgegeven in de lidstaat van bestemming, waarin de opslag van de goederen in die lidstaat wordt bevestigd.
▼B
AFDELING 3
Vrijstellingen bij invoer
(Artikelen 143, 144 en 145 van richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 46
De in artikel 144 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstelling is van toepassing op vervoerdiensten die samenhangen met de invoer van roerende goederen in het kader van een woonplaatsverandering.
AFDELING 4
Vrijstellingen bij uitvoer
(Artikelen 146 en 147 van richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 47
Onder de in artikel 146, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde „vervoermiddelen voor privégebruik” vallen vervoermiddelen die voor niet-zakelijke doeleinden worden gebruikt door andere dan natuurlijke personen, zoals publiekrechtelijke lichamen in de zin van artikel 13 van die richtlijn en verenigingen.
Artikel 48
Om te bepalen of de maximumwaarde die een lidstaat vaststelt, als voorwaarde voor de vrijstelling van de levering van goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, overeenkomstig artikel 147, lid 1, eerste alinea, onder c), van Richtlijn 2006/112/EG is overschreden, moet de berekening gebeuren op basis van de factuurwaarde. De samengetelde waarde van meerdere goederen mag slechts worden gebruikt indien al deze goederen zijn vermeld op dezelfde factuur van dezelfde belastingplichtige die de goederen aan dezelfde afnemer levert.
AFDELING 5
Vrijstellingen voor bepaalde met uitvoer gelijkgestelde handelingen
(Artikelen 151 en 152 van richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 49
De vrijstelling bedoeld in artikel 151 van Richtlijn 2006/112/EG is ook van toepassing op elektronische diensten wanneer deze worden verricht door een belastingplichtige op wie de in de artikelen 357 tot en met 369 van die richtlijn bedoelde bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten van toepassing is.
Artikel 50
1.Om een lichaam dat wordt opgericht als een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) als bedoeld in Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) ( 5 ), voor de toepassing van artikel 143, lid 1, punt g), en artikel 151, lid 1, eerste alinea, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG als een internationale instelling te kunnen erkennen, moet elk van de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a)het vormt een afzonderlijke rechtspersoon met volledige handelingsbevoegdheid;
b)het is opgericht naar en onderworpen aan het recht van de Europese Unie;
c)tot de leden behoren lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen en intergouvernementele organisaties, maar geen particuliere lichamen;
d)het heeft specifieke en legitieme doelstellingen die gezamenlijk worden nagestreefd en in hoofdzaak een niet-economisch karakter hebben.
2. De vrijstelling bedoeld in artikel 143, lid 1, punt g), en artikel 151, lid 1, eerste alinea, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG is van toepassing op een ERIC als bedoeld in lid 1 wanneer dit door de gastlidstaat als internationale instelling erkend is.De beperkingen en voorwaarden voor een dergelijke vrijstelling worden vastgesteld in een overeenkomstig artikel 5, lid 1, punt d), van Verordening (EG) nr. 723/2009 gesloten overeenkomst tussen de leden van het ERIC. Voor goederen die niet worden verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de lidstaat waar de levering van deze goederen wordt verricht, evenals voor diensten, kan de vrijstelling worden verleend in de vorm van teruggaaf van de btw overeenkomstig artikel 151, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 51
1. Wanneer de afnemer van goederen of diensten in de Gemeenschap is gevestigd maar niet in de lidstaat waar de levering of de dienst wordt verricht, geldt het in bijlage II bij deze verordening opgenomen certificaat van vrijstelling van btw en/of van accijnzen, onverminderd de toelichtingen in de bijlage bij dat certificaat, als bevestiging dat de handeling mogelijk in aanmerking komt voor die vrijstelling krachtens artikel 151 van Richtlijn 2006/112/EG.Bij gebruikmaking van dat certificaat kan de lidstaat van vestiging van de afnemer van de goederen of de diensten besluiten of hij van een gemeenschappelijk certificaat van vrijstelling van btw en accijnzen dan wel van twee onderscheiden certificaten gebruik maakt.
2. Het in lid 1 bedoelde certificaat wordt afgestempeld door de bevoegde autoriteiten van de gastlidstaat. Wanneer de goederen of diensten evenwel bestemd zijn voor officieel gebruik, kunnen de lidstaten de afnemer onder door hen vast te stellen voorwaarden ontheffen van de verplichting het certificaat te laten afstempelen. Die ontheffing kan in geval van misbruik worden ingetrokken.De lidstaten delen de Commissie mee welk contactpunt is aangewezen ter aanduiding van de diensten die het certificaat kunnen afstempelen, alsook in welke mate zij ontheffing verlenen van de verplichting tot afstempeling van het certificaat. De Commissie brengt de van de lidstaten ontvangen gegevens ter kennis van de andere lidstaten.
3. Wanneer de vrijstelling direct wordt verleend in de lidstaat waar de levering of de dienst wordt verricht, verlangt de leverancier of dienstverrichter dat zijn afnemer hem het in lid 1 van dit artikel bedoelde certificaat bezorgt en houdt hij dit bij in zijn administratie. Wanneer de vrijstelling wordt verleend in de vorm van teruggaaf van de btw overeenkomstig artikel 151, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG, wordt het certificaat gehecht aan het verzoek om teruggaaf dat bij de betrokken lidstaat wordt ingediend.
HOOFDSTUK IX
AFTREK
(TITEL X VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)
Artikel 52
Wanneer de lidstaat van invoer een elektronisch systeem voor het vervullen van de douaneformaliteiten heeft ingevoerd, omvat het begrip „document waaruit de invoer blijkt” in artikel 178, onder e), van Richtlijn 2006/112/EG eveneens de elektronische versie van dergelijke documenten, mits de uitoefening van het recht op aftrek kan worden gecontroleerd.
HOOFDSTUK X
VERPLICHTINGEN VAN DE BELASTINGPLICHTIGEN EN VAN BEPAALDE NIET-BELASTINGPLICHTIGE PERSONEN
(TITEL XI VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)
AFDELING 1
Tegenover de schatkist tot voldoening van de belasting gehouden personen
Artikelen 192 bis tot en met 205 van Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 53
1. Voor de toepassing van artikel 192 bis van Richtlijn 2006/112/EG komt alleen in aanmerking een vaste inrichting van de belastingplichtige welke gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een - wat personeel en technisch materieel betreft - geschikte structuur die het mogelijk maakt de goederenlevering of de dienst waarbij die inrichting betrokken is te verrichten. 2. Wanneer een belastingplichtige een vaste inrichting heeft op het grondgebied van de lidstaat waar de btw is verschuldigd, wordt die vaste inrichting geacht niet betrokken te zijn bij de goederenlevering of dienst in de zin van artikel 192 bis, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG, tenzij het personeel en het technisch materieel van deze vaste inrichting door deze belastingplichtige worden ingezet voor handelingen die inherent zijn aan het verrichten van de belastbare goederenlevering of dienst in die lidstaat, vóór of tijdens die verrichting.Wanneer de middelen van de vaste inrichting uitsluitend worden ingezet voor administratieve ondersteunende taken zoals boekhouding, facturering en schuldinvordering, worden zij niet geacht te worden ingezet voor het verrichten van de goederenlevering of dienst.
Wanneer een factuur evenwel wordt uitgereikt onder het btw-identificatienummer dat is toegekend door de lidstaat van de vaste inrichting, wordt die vaste inrichting geacht betrokken te zijn bij de in die lidstaat verrichte goederenlevering of dienst, tenzij het tegendeel is bewezen.
Artikel 54
Wanneer een belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd op het grondgebied van de lidstaat waar de btw verschuldigd is, is artikel 192 bis van Richtlijn 2006/112/EG niet van toepassing, ongeacht of die zetel betrokken is bij de door de belastingplichtige in die lidstaat verrichte goederenlevering of dienst.
▼M4
AFDELING 1 bis
Algemene verplichtingen
(Artikelen 242 tot en met 243 van Richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 54 bis
1.Het register als bedoeld in artikel 243, lid 3, van Richtlijn 2006/112/EG dat wordt bijgehouden door elke belastingplichtige die in het kader van regelingen inzake voorraad op afroep goederen overbrengt, bevat de volgende informatie:
a)de lidstaat waaruit de goederen zijn verzonden of vervoerd, en de datum van verzending of vervoer van de goederen;
b)het btw-identificatienummer van de belastingplichtige voor wie de goederen zijn bestemd, toegekend door de lidstaat waarnaar de goederen worden verzonden of vervoerd;
c)de lidstaat waarnaar de goederen worden verzonden of vervoerd, het btw-identificatienummer van de entrepothouder, het adres van het entrepot waar de goederen bij aankomst worden opgeslagen en de datum van aankomst van de goederen in het entrepot;
d)de waarde, de beschrijving en de hoeveelheid van de in het entrepot aangekomen goederen;
e)het btw-identificatienummer van de belastingplichtige die in de in artikel 17 bis, lid 6, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde omstandigheden de onder punt b) van dit lid bedoelde persoon vervangt;
f)de maatstaf van heffing, de beschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen en de datum waarop de levering van de in artikel 17 bis, lid 3, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde goederen plaatsvindt, en het btw-identificatienummer van de koper;
g)de maatstaf van heffing, de beschrijving en de hoeveelheid van de goederen, de datum waarop één van de bedoelde omstandigheden zich voordoet en de respectieve grond overeenkomstig artikel 17 bis, lid 7 van Richtlijn 2006/112/EG;
h)de waarde, de beschrijving en de hoeveelheid van de teruggezonden goederen en de datum van terugzending van de goederen als bedoeld in artikel 17 bis, lid 5, van Richtlijn 2006/112/EG.
2.Het register als bedoeld in artikel 243, lid 3, van Richtlijn 2006/112/EG dat moet worden bijgehouden door elke belastingplichtige aan wie goederen worden geleverd in het kader van regelingen inzake voorraad op afroep, bevat de volgende informatie:
a)het btw-identificatienummer van de belastingplichtige die goederen overbrengt in het kader van regelingen inzake voorraad op afroep;
b)de beschrijving en de hoeveelheid van de voor hem bestemde goederen;
c)de datum van aankomst in het entrepot van de voor hem bestemde goederen;
d)de maatstaf van heffing, de beschrijving en de hoeveelheid van de aan hem geleverde goederen en de datum waarop de intracommunautaire verwerving van de goederen als bedoeld in artikel 17 bis, lid 3, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG plaatsvindt;
e)de beschrijving en de hoeveelheid van de goederen en de datum waarop de goederen in opdracht van de onder a) bedoelde belastingplichtige uit het entrepot worden verwijderd;
f)de beschrijving en de hoeveelheid van de vernietigde of verdwenen goederen en de datum van vernietiging, verlies of diefstal van de voordien in het entrepot aangekomen goederen of de datum waarop de vernietiging of verdwijning van de goederen is vastgesteld;
Ingeval de goederen in het kader van regelingen inzake voorraad op afroep worden verzonden of vervoerd naar een entrepothouder die niet de belastingplichtige is voor wie de goederen zijn bestemd, hoeft de onder de punten c), e) en f) van de eerste alinea bedoelde informatie niet in het register van die belastingplichtige te worden opgenomen.
▼M5
AFDELING 1 ter
Boekhouding
(Artikelen 241 tot en met 249 van Richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 54 ter
1.Voor de toepassing van artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder „faciliteren” verstaan het gebruik van een elektronische interface om een afnemer en een leverancier die diensten of goederen te koop aanbiedt via de elektronische interface met elkaar in contact te brengen, resulterend in een levering van goederen of diensten via die elektronische interface.
De term „faciliteren” heeft echter geen betrekking op een goederenlevering of dienst wanneer alle volgende voorwaarden vervuld zijn:
a)de belastingplichtige bepaalt noch direct, noch indirect een van de algemene voorwaarden waaronder de levering wordt verricht;
b)de belastingplichtige is noch direct, noch indirect betrokken bij het verlenen van goedkeuring om de afnemer te factureren voor de gedane betaling;
c)de belastingplichtige is noch direct, noch indirect betrokken bij de bestelling of de aflevering van de goederen of bij het verlenen van de diensten.
2.Voor de toepassing van artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG heeft de term „faciliteren” geen betrekking op gevallen waarin een belastingplichtige slechts een van de volgende taken vervult:
a)de verwerking van betalingen met betrekking tot de levering van goederen of diensten;
b)het aanbieden van of het maken van reclame voor de goederen of diensten;
c)het doorgeleiden of overbrengen van afnemers naar andere elektronische interfaces waar goederen of diensten worden aangeboden, zonder verdere tussenkomst bij de levering.
Artikel 54 quater
1.De belastingplichtige als bedoeld in artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG voert de volgende boekhouding met betrekking tot leveringen wanneer hij geacht wordt goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd overeenkomstig artikel 14 bis van Richtlijn 2006/112/EG of wanneer hij intervenieert bij het verrichten van een dienst langs elektronische weg waarbij hij verondersteld wordt in eigen naam te handelen overeenkomst artikel 9 bis van deze verordening:
a)de in artikel 63 quater van deze verordening bedoelde boekhouding, indien de belastingplichtige ervoor gekozen heeft een van de bijzondere regelingen van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG toe te passen;
b)de in artikel 242 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde boekhouding, indien de belastingplichtige er niet voor gekozen heeft een van de bijzondere regelingen van titel XII, hoofdstuk 6, van Richtlijn 2006/112/EG toe te passen.
2.De belastingplichtige als bedoeld in artikel 242 bis van Richtlijn 2006/112/EG bewaart de volgende gegevens met betrekking tot andere dan de in lid 1 bedoelde leveringen:
a)de naam, postadres en elektronisch adres of website van de leverancier wiens leveringen worden gefaciliteerd via het gebruik van de elektronische interface en indien beschikbaar:
i)het btw-identificatienummer of nationaal belastingnummer van de leverancier;
ii)het bankrekeningnummer of het virtuele rekeningnummer van de leverancier;
b)een beschrijving van de goederen, de waarde ervan, de plaats waar de verzending of het vervoer van de goederen eindigt, samen met het tijdstip van de levering en, indien beschikbaar, het ordernummer of het uniek transactienummer;
c)een beschrijving van de diensten, de waarde ervan, informatie voor de vaststelling van de plaats en het tijdstip van de dienstverrichting en, indien beschikbaar, het ordernummer of het uniek transactienummer.
▼B
AFDELING 2
Diverse bepalingen
(Artikelen 272 en 273 van Richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 55
Voor de in artikel 262 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde handelingen zijn de belastingplichtigen aan wie overeenkomstig artikel 214 van die richtlijn een individueel btw-identificatienummer moet worden toegekend en voor btw-doeleinden geïdentificeerde niet-belastingplichtige rechtspersonen, wanneer zij als zodanig handelen, verplicht om aan de verrichters van voor hen bestemde goederenleveringen of diensten hun btw-identificatienummer mee te delen zodra dat nummer in hun bezit is.
Belastingplichtigen als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG die overeenkomstig artikel 4, eerste alinea, van deze verordening ter zake van hun intracommunautaire verwervingen van goederen aanspraak op niet-belastbaarheid hebben, zijn niet verplicht hun individuele btw-identificatienummer mee te delen wanneer hun overeenkomstig artikel 214, lid 1, punt d) of punt e), van die richtlijn een btw-identificatienummer is toegekend.
HOOFDSTUK XI
BIJZONDERE REGELINGEN
AFDELING 1
Bijzondere regeling voor beleggingsgoud
(Artikelen 344 tot en met 356 van Richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 56
De omschrijving „een door de goudmarkten aanvaard gewicht” als bedoeld in artikel 344, lid 1, onder 1), van Richtlijn 2006/112/EG, verwijst ten minste naar de in bijlage III bij deze verordening opgenomen eenheden en handelsgewichten.
Artikel 57
Met het oog op de vaststelling van de in artikel 345 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde lijst van gouden munten verwijzen de begrippen „prijs” en „openmarktwaarde” als bedoeld in in artikel 344, lid 1, onder 2), van die richtlijn, naar de prijs en de openmarktwaarde op 1 april van elk jaar. Wanneer 1 april niet valt op een dag waarop deze waarden worden vastgesteld, worden de waarden gebruikt van de eerstvolgende dag waarop zij worden vastgesteld.
▼M5
Afdeling 2
Bijzondere regelingen voor belastingplichtigen die diensten voor niet-belastingplichtigen, afstandsverkopen van goederen of bepaalde binnenlandse goederenleveringen verrichten
(Artikelen 358 tot en met 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG)
Artikel 57 bis
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
1.„niet-Unieregeling”: de bijzondere regeling voor diensten verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 2, van Richtlijn 2006/112/EG;
2.„Unieregeling”: de bijzondere regeling voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen, voor leveringen van goederen binnen een lidstaat door elektronische interfaces die die leveringen faciliteren, en voor diensten verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 3, van Richtlijn 2006/112/EG;
3.“invoerregeling”: de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen, overeenkomstig titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG;
4.„bijzondere regelingen”: de „niet-Unieregeling”, de „Unieregeling”, of de „invoerregeling” al naargelang de context;
5.„belastingplichtige”: een belastingplichtige als bedoeld in artikel 359 van Richtlijn 2006/112/EG die de niet-Unieregeling mag gebruiken, een belastingplichtige als bedoeld in artikel 369 ter van die richtlijn die de Unieregeling mag gebruiken, of een belastingplichtige als bedoeld in artikel 369 quaterdecies van die richtlijn die de invoerregeling mag gebruiken;
6.„tussenpersoon”: een persoon als gedefinieerd in artikel 369 terdecies, tweede alinea, punt 2, van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 57 ter
(geschrapt)
Artikel 57 quater
De Unieregeling geldt niet voor diensten die worden verricht in een lidstaat waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of over een vaste inrichting beschikt. De btw-aangifte betreffende deze diensten wordt overeenkomstig artikel 250 van Richtlijn 2006/112/EG ingediend bij de bevoegde belastingdienst van die lidstaat.
Artikel 57 quinquies
1.Wanneer een belastingplichtige de lidstaat van identificatie in kennis stelt van zijn voornemen om van de niet-Unie- of de Unieregeling gebruik te maken, is die bijzondere regeling vanaf de eerste dag van het daaropvolgende kalenderkwartaal van toepassing.
Wanneer de eerste goederenlevering of dienstverrichting die onder die bijzondere regeling valt, echter plaatsvindt vóór die datum, is de bijzondere regeling van toepassing vanaf de datum van die eerste dienstverrichting, mits de belastingplichtige de lidstaat van identificatie uiterlijk op de tiende dag van de maand volgende op die eerste dienstverrichting op de hoogte brengt van de gegevens betreffende de aanvang van de activiteiten die onder de regeling vallen.
2.Wanneer een belastingplichtige of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon de lidstaat van identificatie in kennis stelt van zijn voornemen om de invoerregeling te gebruiken, is die bijzondere regeling van toepassing vanaf de dag waarop aan de belastingplichtige of de tussenpersoon het individuele btw-identificatienummer voor de invoerregeling is toegekend, zoals bepaald in artikel 369 octodecies, leden 1 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG.
Artikel 57 sexies
De lidstaat van identificatie identificeert de belastingplichtige die van de Unieregeling gebruikmaakt door middel van zijn btw-identificatienummer bedoeld in de artikelen 214 en 215 van Richtlijn 2006/112/EG.
Het individuele identificatienummer dat overeenkomstig artikel 369 octodecies, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG aan een tussenpersoon wordt toegekend, stelt hem in staat om op te treden als tussenpersoon voor rekening van belastingplichtigen die gebruikmaken van de invoerregeling. Het nummer kan door de tussenpersoon echter niet worden gebruikt om btw over belastbare handelingen aan te geven.
Artikel 57 septies
1.Wanneer een belastingplichtige die van de Unieregeling gebruikmaakt, niet langer voldoet aan de voorwaarden in de definitie van artikel 369 bis, punt 2, van Richtlijn 2006/112/EG, is de lidstaat waar hij voor btw-doeleinden geïdentificeerd is, niet langer de lidstaat van identificatie.
Indien deze belastingplichtige echter nog steeds voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden om van die bijzondere regeling gebruik te maken, duidt hij, om van de regeling gebruik te blijven maken, een lidstaat aan waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, een andere lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft, als de nieuwe lidstaat van identificatie. Indien de belastingplichtige die gebruik maakt van de Unieregeling voor de levering van goederen niet in de Gemeenschap is gevestigd, duidt hij een lidstaat aan van waaruit hij goederen verzendt of vervoert, als de nieuwe lidstaat van identificatie.
Indien een belastingplichtige overeenkomstig de tweede alinea van lidstaat van identificatie verandert, is die verandering van toepassing vanaf de datum waarop de belastingplichtige niet langer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft in de lidstaat die voorheen de lidstaat van identificatie was, of vanaf de datum waarop die belastingplichtige niet langer goederen verzendt of vervoert vanuit die lidstaat.
2.Wanneer een belastingplichtige die van de invoerregeling gebruik maakt of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon niet langer voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 369 terdecies, tweede alinea, punt 3, subpunten b) tot en met e), van Richtlijn 2006/112/EG, is de lidstaat waar de belastingplichtige of zijn tussenpersoon voor btw-doeleinden geïdentificeerd is, niet langer de lidstaat van identificatie.
Indien deze belastingplichtige of zijn tussenpersoon echter nog steeds voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden om van die bijzondere regeling gebruik te maken, duidt hij, om van de regeling gebruik te blijven maken, een lidstaat aan waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, een andere lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft, als de nieuwe lidstaat van identificatie.
Indien een belastingplichtige overeenkomstig de tweede alinea van lidstaat van identificatie verandert, is die verandering van toepassing vanaf de datum waarop de belastingplichtige of zijn tussenpersoon niet langer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft in de lidstaat die voorheen de lidstaat van identificatie was.
Artikel 57 octies
1.Een belastingplichtige die van de niet-Unie- of de Unieregeling gebruik maakt, kan het gebruik van die bijzondere regelingen beëindigen, ook indien hij goederenleveringen of diensten die onder die bijzondere regelingen kunnen vallen, blijft verrichten. De belastingplichtige stelt de lidstaat van identificatie hiervan in kennis ten minste 15 dagen voor het einde van het kalenderkwartaal voorafgaand aan dat waarin hij het gebruik van de regeling wenst te beëindigen. De beëindiging wordt van kracht op de eerste dag van het volgende kalenderkwartaal.
Btw-verplichtingen met betrekking tot goederenleveringen of diensten die ontstaan na de datum waarop de beëindiging van kracht is geworden, worden rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik vervuld.
2.Een belastingplichtige die gebruik maakt van het éénloketsysteem mag het gebruik ervan beëindigen, ongeacht of hij afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen blijft verrichten. De belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon stelt de lidstaat van identificatie hiervan in kennis ten minste 15 dagen voor het einde van de maand voorafgaand aan de maand waarin hij het gebruik van de regeling wenst te beëindigen. De beëindiging wordt van kracht op de eerste dag van de volgende maand en het is de belastingplichtige niet langer toegestaan gebruik te maken van de regeling voor vanaf die dag verrichte leveringen.
Artikel 57 nonies
1.Een belastingplichtige of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon stelt de lidstaat van identificatie uiterlijk de tiende dag van de maand volgend op de beëindiging of wijziging langs elektronische weg in kennis van het volgende:
a)de beëindiging van zijn onder een bijzondere regeling vallende activiteiten;
b)enige wijziging in zijn activiteiten die onder een bijzondere regeling vallen waardoor hij niet langer in aanmerking komt voor die bijzondere regeling;
c)enige wijziging in de aan de lidstaat van identificatie verstrekte gegevens.
2.Een belastingplichtige die overeenkomstig artikel 57 septies van lidstaat van identificatie verandert of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon stelt beide betrokken lidstaten uiterlijk de tiende dag van de maand volgend op die verandering daarvan in kennis. Hij verstrekt aan de nieuwe lidstaat van identificatie de registratiegegevens die worden verlangd wanneer een belastingplichtige voor het eerst van een bijzondere regeling gebruikmaakt.
Artikel 58
1.Wanneer een belastingplichtige die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen, voldoet aan ten minste een van de criteria voor uitsluiting uit het identificatieregister in artikel 369 sexies van Richtlijn 2006/112/EG of voor verwijdering uit het register in artikel 363 of in artikel 369 novodecies, leden 1 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG, wordt die belastingplichtige door de lidstaat van identificatie van die regeling uitgesloten.
Alleen de lidstaat van identificatie is gemachtigd om een belastingplichtige van een bijzondere regeling uit te sluiten.
De lidstaat van identificatie baseert zijn besluit inzake uitsluiting of verwijdering op alle beschikbare inlichtingen, inclusief door enige andere lidstaat verstrekte inlichtingen.
2.De uitsluiting van een belastingplichtige uit de niet-Unie- of Unieregeling wordt van kracht op de eerste dag van het kalenderkwartaal volgende op de dag waarop het besluit inzake uitsluiting langs elektronische weg aan de belastingplichtige is medegedeeld. Indien de uitsluiting echter het gevolg is van een verandering van zetel of vaste inrichting of van de plaats waar de verzending of het vervoer van de goederen begint, wordt de uitsluiting van kracht op de datum van die verandering.
3.De uitsluiting van een belastingplichtige uit de invoerregeling wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het besluit inzake uitsluiting langs elektronische weg aan de belastingplichtige is medegedeeld, behalve in de volgende situaties:
a)als de uitsluiting het gevolg is van een verandering van zetel of vaste inrichting van de belastingplichtige; in dat geval wordt de uitsluiting van kracht op de datum van die verandering;
b)als de uitsluiting het gevolg is van het feit dat de belastingplichtige bij voortduring niet aan de voorschriften van deze regeling voldoet; in dat geval wordt de uitsluiting van kracht op de dag volgend op die waarop de beslissing tot uitsluiting langs elektronische weg aan de belastingplichtige is toegezonden.
4.Behoudens de in lid 3, punt b) genoemde situatie blijft het voor het gebruik van de invoerregeling toegekende individuele btw-identificatienummer geldig gedurende de periode die nodig is voor de invoer van de vóór de datum van uitsluiting geleverde goederen; die periode mag evenwel niet langer duren dan twee maanden te rekenen vanaf die datum.
5.Wanneer een tussenpersoon voldoet aan een van de criteria voor verwijdering uit het identificatieregister in artikel 363 novodecies, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG, verwijdert de lidstaat van identificatie de tussenpersoon uit het identificatieregister en sluit die lidstaat de door die tussenpersoon vertegenwoordigde belastingplichtigen uit van de invoerregeling.
Alleen de lidstaat van identificatie is gemachtigd om een tussenpersoon te verwijderen uit het identificatieregister.
De lidstaat van identificatie baseert zijn besluit inzake verwijdering op alle beschikbare inlichtingen, inclusief door enige andere lidstaat verstrekte inlichtingen.
De verwijdering van een tussenpersoon uit het identificatieregister wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het besluit inzake verwijdering langs elektronische weg aan de tussenpersoon en de door hem vertegenwoordigde belastingplichtigen is medegedeeld, behalve in de volgende situaties:
a)als de verwijdering het gevolg is van een verandering van zetel of vaste inrichting van de belastingplichtige; in dat geval wordt de verwijdering van kracht op de datum van die verandering;
b)als de verwijdering het gevolg is van het feit dat de tussenpersoon de voorschriften van de invoerregeling bij voortduring niet heeft nageleefd; in dat geval wordt de uitsluiting van kracht op de dag volgend op die waarop de beslissing tot verwijdering langs elektronische weg aan de tussenpersoon en de door hem vertegenwoordigde belastingplichtigen is toegezonden.
Artikel 58 bis
Indien een belastingplichtige die van een van de bijzondere regelingen gebruikmaakt, gedurende twee jaar in geen enkele lidstaat van verbruik onder die regeling vallende goederenleveringen of diensten heeft verricht, wordt aangenomen dat hij zijn belastbare activiteiten heeft beëindigd in de zin van respectievelijk artikel 363, punt b), artikel 369 sexies, punt b), artikel 369 novodecies, lid 1, punt b), of artikel 369 novodecies, lid 3, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG. Deze beëindiging ontneemt hem niet het recht om van een bijzondere regeling gebruik te maken wanneer hij opnieuw activiteiten opneemt die onder een van regelingen vallen.
Artikel 58 ter
1.Een belastingplichtige die van een van de bijzondere regelingen wordt uitgesloten wegens voortdurende niet-naleving van de voorschriften van die regeling, blijft in alle lidstaten van elke bijzondere regeling uitgesloten gedurende twee jaar volgend op het aangiftetijdvak waarin hij werd uitgesloten.
De eerste alinea is echter niet van toepassing met betrekking tot de invoerregeling indien de uitsluiting het gevolg was van voortdurende niet-naleving van de voorschriften door de tussenpersoon die handelt voor rekening van de belastingplichtige.
Wanneer een tussenpersoon uit het identificatieregister wordt verwijderd wegens voortdurende niet-naleving van de regels van de invoerregeling, mag hij gedurende twee jaar volgend op de maand waarin hij werd verwijderd uit het register, niet optreden als tussenpersoon.
2.Een belastingplichtige of een tussenpersoon wordt geacht bij voortduring niet aan de voorschriften van een bijzondere regeling te hebben voldaan in de zin van artikel 363, punt d), artikel 369 sexies, punt d), artikel 369 novodecies, lid 1, punt d), artikel 369 novodecies, lid 2, punt c), of artikel 369 novodecies, lid 3, punt d), van Richtlijn 2006/112/EG in ten minste de volgende gevallen:
a)de lidstaat van identificatie heeft de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon voor drie onmiddellijk voorafgaande aangiftetijdvakken herinneringen overeenkomstig artikel 60 bis toegezonden en de btw-aangifte voor elk van deze aangiftetijdvakken is niet binnen tien dagen na de verzending van de herinneringen ingediend;
b)de lidstaat van identificatie heeft de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon voor drie onmiddellijk voorafgaande aangiftetijdvakken herinneringen overeenkomstig artikel 63 bis toegezonden en de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon heeft tien dagen na de verzending van elke herinnering nog altijd niet het volledige btw-bedrag voor elk van deze aangiftetijdvakken betaald, tenzij het resterende niet-betaalde bedrag lager is dan 100 EUR per aangiftetijdvak;
c)de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon heeft, na een verzoek van de lidstaat van identificatie en één maand na de daaropvolgende herinnering van de lidstaat van identificatie, nagelaten de boekhouding als bedoeld in de artikelen 369, 369 duodecies en 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG langs elektronische weg beschikbaar te stellen.
Artikel 58 quater
Een belastingplichtige die van de niet-Unie- of de Unieregeling is uitgesloten, vervult alle btw-verplichtingen met betrekking tot verrichtingen van goederenleveringen of diensten die zijn ontstaan na de datum waarop de uitsluiting van kracht werd, rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik.
Artikel 59
1. Elk aangiftetijdvak in de zin van artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van Richtlijn 2006/112/EG vormt een afzonderlijk aangiftetijdvak. 2. Indien overeenkomstig artikel 57 quinquies, lid 1, tweede alinea, de niet-Unie- of de Unieregeling geldt vanaf de datum van de eerste goederenlevering of dienst, dan dient de belastingplichtige een afzonderlijke btw-aangifte in voor het kalenderkwartaal waarin de eerste goederenlevering of dienst plaatsvond. 3. Indien een belastingplichtige gedurende een aangiftetijdvak voor de niet-Unie- of de Unieregeling is geïdentificeerd, dient hij, in het kader van alle regelingen, de btw-aangiften in en verricht hij de bijbehorende betalingen bij de lidstaten van identificatie met betrekking tot de diensten die gedurende de onder de respectieve regelingen vallende tijdvakken zijn verricht. 4. Indien de verandering van lidstaat van identificatie overeenkomstig artikel 57 septies na de eerste dag van het betrokken aangiftetijdvak plaatsvindt, dient de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon de btw-aangiften in en verricht hij de bijbehorende betalingen bij de oude respectievelijk de nieuwe lidstaat van identificatie voor de diensten die zijn verricht gedurende de respectieve tijdvakken waarin elk van deze lidstaten de lidstaat van identificatie was.Artikel 59 bis
Indien een belastingplichtige die onder een bijzondere regeling valt, gedurende een aangiftetijdvak in geen enkele lidstaat van verbruik in het kader van die bijzondere regeling goederenleveringen of diensten heeft verricht en geen correcties van eerdere aangiften moet maken, dient hij of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon een btw-aangifte in met de vermelding dat er gedurende dat tijdvak geen goederenleveringen of diensten zijn verricht (nihil-btw-aangifte).
Artikel 60
Bedragen op btw-aangiften in het kader van een bijzondere regeling worden niet naar boven of naar beneden afgerond op de dichtstbijzijnde hele monetaire eenheid. Het precieze btw-bedrag dient te worden aangegeven en voldaan.
Artikel 60 bis
De lidstaat van identificatie herinnert belastingplichtigen of de voor hun rekening handelende tussenpersonen die geen btw-aangifte hebben ingediend in de zin van artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van Richtlijn 2006/112/EG via elektronische weg aan hun verplichting om een dergelijke aangifte in te dienen. De lidstaat van identificatie zendt de herinnering op de tiende dag na het verstrijken van de datum waarop de btw-aangifte had moeten zijn ingediend, en stelt de andere lidstaten via elektronische weg ervan in kennis dat die herinnering is verstuurd.
Het is aan de betrokken lidstaat van verbruik om eventuele verdere herinneringen of stappen te verrichten om het bedrag van de btw te bepalen en de btw te innen.
Ongeacht de door de lidstaat van verbruik gestuurde herinneringen of ondernomen stappen, dient de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon de btw-aangifte in bij de lidstaat van identificatie.
Artikel 61
▼M6
1. Bedragen op een ingediende btw-aangifte die betrekking heeft op aangiftetijdvakken tot en met het tweede tijdvak in 2021, kunnen na de indiening van die btw-aangifte uitsluitend worden gewijzigd door middel van een wijziging van diezelfde aangifte en niet door middel van aanpassingen in een latere aangifte.Bedragen op een ingediende btw-aangifte die betrekking heeft op aangiftetijdvakken vanaf het derde tijdvak in 2021, kunnen na de indiening van die btw-aangifte uitsluitend worden gewijzigd door middel van aanpassingen in een latere aangifte.
▼M5
2.De in lid 1 bedoelde wijzigingen worden langs elektronische weg ingediend bij de lidstaat van identificatie gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de oorspronkelijke aangifte moest worden ingediend.
De regels van de lidstaat van verbruik voor het bepalen van het bedrag van de btw en voor wijzigingen blijven echter onverlet.
Artikel 61 bis
1.Een belastingplichtige of een voor zijn rekening handelende tussenpersoon dient zijn laatste btw-aangifte en de bijbehorende betaling of eventuele te late indieningen van eerdere aangiften en bijbehorende betalingen in bij de lidstaat die vóór de beëindiging, de uitsluiting of de verandering de lidstaat van identificatie was indien:
a)hij het gebruik van één van de bijzondere regelingen beëindigt;
b)hij wordt uitgesloten van een van de bijzondere regelingen;
c)hij overeenkomstig artikel 57 septies van lidstaat van identificatie verandert.
Eventuele correcties van de laatste aangifte en eerdere aangiften die ontstaan na de indiening van de laatste aangifte, worden rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik ingediend.
2.Met betrekking tot alle belastingplichtigen voor wier rekening hij optreedt dient een tussenpersoon de laatste btw-aangiften en eventuele te late indieningen van eerdere aangiften, en de bijbehorende betalingen, in bij de lidstaat die op het moment van de verwijdering of verandering de lidstaat van identificatie was indien:
a)hij uit het identificatieregister wordt geschrapt;
b)hij overeenkomstig artikel 57 septies, lid 2, van lidstaat van identificatie verandert.
Eventuele correcties van de laatste aangifte en eerdere aangiften die ontstaan na de indiening van de laatste aangifte worden rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik ingediend.
Artikel 61 ter
Voor de toepassing van artikel 369 quindecies van Richtlijn 2006/112/EG is het tijdstip waarop de betaling aanvaard is het tijdstip waarop de betalingsbevestiging, -goedkeuring of -toezegging van de afnemer wordt ontvangen door of namens de belastingplichtige die gebruikmaakt van de invoerregeling, ongeacht wanneer de werkelijke betaling wordt uitgevoerd, maar afhankelijk van wat het eerst gebeurt.
Artikel 61 quater
Indien een lidstaat van identificatie waarvan de munteenheid niet de euro is, bepaalt dat de btw-aangifte in zijn nationale munteenheid moet luiden, geldt dit voor de btw-aangiften van alle belastingplichtigen die gebruikmaken van een bijzondere regeling.
Artikel 62
Onverminderd artikel 63 bis, derde alinea, en artikel 63 ter, verricht de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon elke betaling aan de lidstaat van identificatie.
De btw-betalingen die de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon uit hoofde van artikel 367, artikel 369 decies of artikel 369 tervicies van Richtlijn 2006/112/EG verricht, hebben specifiek betrekking op de overeenkomstig artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van die richtlijn ingediende btw-aangifte. Eventuele latere herzieningen van de betaalde bedragen kunnen door de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon slechts onder verwijzing naar die specifieke aangifte worden verricht en kunnen niet aan een andere aangifte worden toegerekend of op een volgende aangifte worden herzien. Bij iedere betaling wordt het referentienummer van die specifieke aangifte vermeld.
Artikel 63
Een lidstaat van identificatie die een bedrag ontvangt dat hoger is dan het opgegeven bedrag in de uit hoofde van artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van Richtlijn 2006/112/EG ingediende btw-aangifte, maakt het te veel betaalde bedrag rechtstreeks over aan de betrokken belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon.
Indien de lidstaat van identificatie een bedrag heeft ontvangen met betrekking tot een btw-aangifte die nadien onjuist blijkt te zijn, en deze lidstaat dat bedrag reeds over de lidstaten van verbruik heeft verdeeld, maken de lidstaten van verbruik elk hun respectieve deel van het te veel betaalde bedrag rechtstreeks over aan de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon.
Indien de te veel betaalde bedragen betrekking hebben op tijdvakken tot en met het laatste aangiftetijdvak in 2018, maakt de lidstaat van identificatie het relevante aandeel van het corresponderende deel van het overeenkomstig artikel 46, lid 3, van Verordening (EU) nr. 904/2010 ingehouden bedrag over en maakt de lidstaat van verbruik het te veel betaalde bedrag over, verminderd met het bedrag dat door de lidstaat van identificatie wordt overgemaakt.
De lidstaat van verbruik stelt de lidstaat van identificatie langs elektronische weg in kennis van de overgemaakte bedragen.
Artikel 63 bis
Indien een belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon een btw-aangifte heeft ingediend uit hoofde van artikel 364, artikel 369 septies of artikel 369 vicies van Richtlijn 2006/112/EG, maar geen betaling is verricht of een lager bedrag is betaald dan het uit de aangifte resulterende bedrag, herinnert de lidstaat van identificatie de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon langs elektronische weg aan het nog verschuldigde btw-bedrag op de tiende dag volgende op de dag waarop de betaling uiterlijk had moeten worden verricht overeenkomstig artikel 367, artikel 369 decies of artikel 369 tervicies van Richtlijn 2006/112/EG.
De lidstaat van identificatie stelt de lidstaten van verbruik langs elektronische weg ervan in kennis dat de herinnering is verzonden.
Het is aan de betrokken lidstaat van verbruik om eventuele verdere herinneringen of stappen te verrichten om de btw te innen. Wanneer dergelijke verdere herinneringen zijn verzonden door de lidstaat van verbruik, wordt de bijbehorende btw aan die lidstaat betaald.
De lidstaat van verbruik stelt de lidstaat van identificatie langs elektronische weg ervan in kennis dat een herinnering is verzonden.
Artikel 63 ter
Indien een btw-aangifte niet of te laat wordt ingediend, of onvolledig of onjuist is, of wanneer de btw te laat wordt betaald, worden eventuele interesten, boeten of andere heffingen door de lidstaat van verbruik berekend en geheven. De belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon betaalt die interesten, boeten of andere heffingen rechtstreeks aan de lidstaat van verbruik.
Artikel 63 quater
1.Om te kunnen worden beschouwd als voldoende gedetailleerd in de zin van de artikelen 369 en 369 duodecies van Richtlijn 2006/112/EG bevat de door de belastingplichtige gevoerde boekhouding de volgende gegevens:
a)de lidstaat van verbruik waar de goederenlevering of dienst wordt verricht;
b)het soort verrichte dienst of de omschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen;
c)de datum waarop de goederenlevering of dienst is verricht;
d)de maatstaf van heffing met vermelding van de gebruikte munteenheid;
e)latere verhogingen of verlagingen van de maatstaf van heffing;
f)het toegepaste btw-tarief;
g)het verschuldigde btw-bedrag met vermelding van de gebruikte munteenheid;
h)de datum en het bedrag van ontvangen betalingen;
i)eventuele ontvangen vooruitbetalingen voordat de goederenlevering of dienst is verricht;
j)indien een factuur wordt uitgereikt, de op de factuur vermelde gegevens;
k)met betrekking tot diensten, de gegevens om de plaats te bepalen waar de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, en met betrekking tot goederen, de gegevens om de plaats te bepalen waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer begint en eindigt;
l)enig bewijs van eventueel retourneren van goederen, met inbegrip van de maatstaf van heffing en het toegepaste btw-tarief.
2.Om te kunnen worden beschouwd als voldoende gedetailleerd in de zin van artikel 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG bevat de door de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon gevoerde boekhouding de volgende gegevens:
a)de lidstaat van verbruik waar de goederenlevering wordt verricht;
b)de omschrijving en de hoeveelheid van de geleverde goederen;
c)de datum waarop de goederenlevering is verricht;
d)de maatstaf van heffing met vermelding van de gebruikte munteenheid;
e)latere verhogingen of verlagingen van de maatstaf van heffing;
f)het toegepaste btw-tarief;
g)het verschuldigde btw-bedrag met vermelding van de gebruikte munteenheid;
h)de datum en het bedrag van ontvangen betalingen;
i)indien een factuur wordt uitgereikt, de op de factuur vermelde gegevens;
j)de gegevens om de plaats te bepalen waar de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer begint en eindigt;
k)bewijs van eventueel retourneren van goederen, met inbegrip van de maatstaf van heffing en het toegepaste btw-tarief;
l)het ordernummer of het uniek transactienummer;
m)het uniek verzendingsnummer wanneer die belastingplichtige rechtstreeks betrokken is bij de levering.
3.De in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens worden door de belastingplichtige of de voor zijn rekening optredende tussenpersoon op zodanige wijze bijgehouden dat zij onverwijld met betrekking tot iedere afzonderlijke goederenlevering of dienst langs elektronische weg kunnen worden verstrekt.
Indien een belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon verzocht werd langs elektronische weg de in de artikelen 369, 369 duodecies en 369 quinvicies van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde boekhouding te verstrekken en hij deze boekhouding niet heeft ingediend binnen 20 dagen na de datum van het verzoek, herinnert de lidstaat van identificatie de belastingplichtige of de voor zijn rekening handelende tussenpersoon eraan om die boekhouding in te dienen. De lidstaat van identificatie stelt de lidstaten van verbruik langs elektronische weg ervan in kennis dat de herinnering is verzonden.
▼M5
AFDELING 3
Bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van invoer-btw
(Artikelen 369 sexvicies tot 369 novovicies van Richtlijn 2006/112/EG)
▼C1
Artikel 63 quinquies
▼M5
De toepassing van maandelijkse betaling van invoer-btw overeenkomstig de bijzondere regeling voor de aangifte en de betaling van invoer-btw als bedoeld in titel XII, hoofdstuk 7, van Richtlijn 2006/112/EG, kan worden onderworpen aan de voorwaarden die gelden voor uitstel van betaling van douanerechten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ).
Voor de toepassing van de bijzondere regeling kunnen de lidstaten de voorwaarde „die de goederen bij de douane aanbiedt namens de persoon voor wie de goederen zijn bestemd” als vervuld beschouwen indien de persoon die de goederen bij de douane aanbiedt te kennen geeft voornemens te zijn van de bijzondere regeling gebruik te maken en de btw te innen bij de persoon voor wie de goederen bestemd zijn.
▼B
HOOFDSTUK XII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 64
Verordening (EG) nr. 1777/2005 wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.
Artikel 65
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing vanaf 1 juli 2011.
Hierbij geldt echter dat:
— Artikel 3, punt a), artikel 11, lid 2, punt b), artikel 23, lid 1, en artikel 24, lid 1, van toepassing zijn vanaf 1 januari 2013. — Artikel 3, punt b), van toepassing is vanaf 1 januari 2015. — Artikel 11, lid 2, punt c), van toepassing is tot en met 31 december 2014.Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
Artikel 7 van de onderhavige verordening
1. Punt 1) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:
a)hosting van websites en webpagina’s;
b)geautomatiseerd onlineafstandsonderhoud van programma’s;
c)afstandsbeheerssystemen;
d)onlinegegevensopslag waarbij specifieke gegevens elektronisch worden opgeslagen en opgevraagd;
e)onlinelevering van schijfruimte op verzoek.
2. Punt 2) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:
a)toegang tot of downloaden van software met inbegrip van aankoop-/boekhoudprogramma’s en antivirussoftware plus bijwerkingen;
b)software die voorkomt dat banneradvertenties op het scherm verschijnen, ook bekend als bannerblockers;
c)downloaddrivers zoals software die de interface vormt tussen computers en randapparatuur, zoals printers;
d)online geautomatiseerde installatie van filters op websites;
e)online geautomatiseerde installatie van firewalls.
3. Punt 3) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:
a)toegang tot of downloaden van desktopthema’s;
b)toegang tot of downloaden van fotografische afbeeldingen of screensavers;
c)gedigitaliseerde inhoud van boeken en andere elektronische publicaties;
d)abonnering op onlinedagbladen en -tijdschriften;
e)weblogs en websitestatistieken;
f)onlinenieuws, -verkeersinformatie en -weerberichten;
g)online-informatie die automatisch door de software wordt voortgebracht in antwoord op specifieke door de klant ingevoerde gegevens, zoals juridische en financiële gegevens, met inbegrip van gegevens zoals voortdurend geactualiseerde beursgegevens;
h)beschikbaarstelling van advertentieruimte met inbegrip van banneradvertenties op een website/webpagina;
i)gebruik van zoekmachines en internetadresboeken.
4. Punt 4) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:
a)toegang tot of downloaden van muziek op computers en mobiele telefoons;
b)toegang tot of downloaden van jingles, fragmenten, beltonen of andere klanken;
c)toegang tot of downloaden van films;
d)downloaden van spellen op computers en mobiele telefoons;
e)toegang tot geautomatiseerde onlinespellen die afhankelijk zijn van het internet of soortgelijke elektronische netwerken en waarbij de spelers zich op afstand van elkaar bevinden;
▼M2
f)ontvangen van radio- of televisieprogramma’s die worden verspreid via een radio- of televisienetwerk, het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk voor het beluisteren of bekijken van programma’s op een moment naar keuze en op individueel verzoek op basis van een door de verrichter van mediadiensten samengesteld programma-aanbod, zoals televisie of video op aanvraag;
g)ontvangen van radio- of televisieprogramma’s die verspreid worden via het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk (IP-streaming), tenzij de uitzending van die programma’s samenvalt met de uitzending ervan via een radio- en televisienetwerk;
h)het aanbieden van audio- en audiovisuele inhoud via communicatienetwerken die niet wordt aangeboden door en onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten;
i)de doorlevering van de audioproducten en audiovisuele producten van een aanbieder van mediadiensten via communicatienetwerken door een andere persoon dan de aanbieder van mediadiensten.
▼B
5. Punt 5) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:
a)geautomatiseerd afstandsonderwijs dat enkel over het internet of soortgelijke elektronische netwerken kan worden verstrekt en dat weinig of geen menselijk ingrijpen vergt, met inbegrip van virtuele klaslokalen, behalve wanneer het internet of het soortgelijke elektronische netwerk uitsluitend als een instrument voor de communicatie tussen de leraar en de leerling wordt gebruikt;
b)werkboeken die door de leerling online worden ingevuld en automatisch worden gecorrigeerd, zonder menselijk ingrijpen.
BIJLAGE II
Artikel 51 van de onderhavige verordening
Toelichting
1. Dit certificaat vormt voor de leverancier/dienstverrichter of erkende entrepothouder het bewijs dat de goederen die worden verzonden of geleverd aan dan wel de diensten die worden verricht voor de in artikel 151 van Richtlijn 2006/112/EG en artikel 13 van Richtlijn 2008/118/EG bedoelde instellingen/personen, van belastingen zijn vrijgesteld. Dit betekent derhalve dat voor elke leverancier/dienstverrichter of entrepothouder een certificaat dient te worden opgesteld. De leverancier/dienstverrichter of entrepothouder bewaart dit certificaat in zijn administratie overeenkomstig de wettelijke voorschriften die in zijn lidstaat van toepassing zijn.
2.
a)De algemene specificatie van het te gebruiken papier is in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 164 van 1.7.1989, blz. 3, opgenomen.
Het papier van alle exemplaren is wit en de afmetingen van de formulieren zijn 210 x 297 millimeter, waarbij een afwijking in de lengte van ten hoogste 5 millimeter minder of 8 millimeter meer is toegestaan.
Voor een vrijstelling van accijnzen wordt het certificaat in twee exemplaren opgesteld:
— één exemplaar wordt door de afzender bewaard; — één exemplaar vergezelt het transport van de aan accijnzen onderworpen goederen. b)De niet gebruikte ruimte in vak 5.B. wordt doorgehaald zodat niets kan worden toegevoegd.
c)Het document moet op leesbare wijze worden ingevuld en zodanig dat niets kan worden uitgewist. In het formulier mogen geen doorhalingen of overschrijvingen voorkomen. Het document wordt in een door de gastlidstaat erkende taal ingevuld.
d)Indien in de omschrijving van de goederen en/of diensten (vak 5.B. van het certificaat) naar een bestelbon wordt verwezen die in een andere dan de door de gastlidstaat erkende taal is gesteld, dient de begunstigde instelling/persoon een vertaling bij te voegen.
e)Indien het certificaat zelf in een andere taal dan een door de lidstaat van de leverancier/dienstverrichter of entrepothouder erkende taal is opgesteld, dient de begunstigde instelling/persoon een vertaling bij te voegen van de gegevens die op de in vak 5.B. bedoelde goederen en diensten betrekking hebben.
f)Onder erkende taal wordt verstaan een van de officiële talen van de betrokken lidstaat of een andere officiële taal van de Unie waarvan deze lidstaat verklaart dat zij voor dit doel kan worden gebruikt.
3. Met de verklaring in vak 3 van het certificaat verstrekt de begunstigde instelling/persoon de voor de beoordeling van het verzoek om vrijstelling in de gastlidstaat vereiste gegevens.
4. Met haar verklaring in vak 4 van het certificaat bevestigt de instelling de in de vakken 1 en 3 a) van het document vermelde gegevens en bevestigt zij dat de begunstigde persoon een personeelslid van de instelling is.
5.
a)De verwijzing naar de bestelbon (vak 5.B. van het certificaat) bevat ten minste de datum en het nummer van de bestelling. De bestelbon dient alle in vak 5 van het certificaat voorkomende gegevens te bevatten. Indien het certificaat door de bevoegde autoriteit van de gastlidstaat dient te worden afgestempeld, wordt de bestelbon eveneens afgestempeld.
b)De vermelding van het accijnsidentificatienummer zoals bedoeld in artikel 22, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 2073/2004 van de Raad van 16 november 2004 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen is facultatief; de vermelding van het btw-identificatienummer is verplicht.
c)De valuta’s worden aangeduid door middel van een drielettercode die in overeenstemming is met de norm van ISO-code 4217 van de Internationale Organisatie voor Normalisatie ( 7 ).
6. De vorengenoemde verklaring van de begunstigde instelling/persoon wordt in vak 6 gewaarmerkt door het stempel van de bevoegde autoriteit van de gastlidstaat. Deze autoriteit kan zijn instemming afhankelijk maken van de goedkeuring van een andere autoriteit in deze lidstaat. Deze goedkeuring dient door de bevoegde belastingdienst te worden verkregen.
7. Ter vereenvoudiging van de procedure kan de bevoegde autoriteit de begunstigde instelling ontheffen van de verplichting het document te laten afstempelen wanneer de goederen of diensten voor officieel gebruik bestemd zijn. De begunstigde instelling maakt van deze ontheffing melding in vak 7 van het certificaat.
BIJLAGE III
Artikel 56 van de onderhavige verordening
Eenheid |
Handelsgewichten |
Kg |
12,5/1 |
Gram |
500/250/100/50/20/10/5/2,5/2 |
Once (1 oz = 31,1035 g) |
100/10/5/1/1/2/1/4 |
Taël (1 taël = 1,193 oz.) (1) |
10/5/1 |
Tola (10 tola = 3,75 oz.) (2) |
10 |
(1)
Taël = een traditionele Chinese gewichtseenheid. De nominale zuiverheid van een taëlstaaf bedraagt in Hongkong 990, maar in Taiwan kunnen staven van 5 en 10 taël een zuiverheid van 999,9 hebben. (2)Tola = een traditionele Indiase gewichtseenheid voor goud. In zijn meest gangbare verschijningsvorm heeft een staaf een gewicht van 10 tola en een zuiverheid van 999. |
BIJLAGE IV
Transponeringstabel
Verordening (EG) nr. 1777/2005 |
Deze verordening |
Hoofdstuk I |
Hoofdstuk I |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Hoofdstuk II |
Hoofdstukken III en IV |
Afdeling 1 van hoofdstuk II |
Hoofdstuk III |
Artikel 2 |
Artikel 5 |
Afdeling 2 van hoofdstuk II |
Hoofdstuk IV |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 9 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 8 |
Hoofdstuk III |
Hoofdstuk V |
Afdeling 1 van hoofdstuk III |
Afdeling 4 van hoofdstuk V |
Artikel 4 |
Artikel 28 |
Afdeling 2 van hoofdstuk III |
Afdeling 4 van hoofdstuk V |
Artikel 5 |
Artikel 34 |
Artikel 6 |
Artikelen 29 en 41 |
Artikel 7 |
Artikel 26 |
Artikel 8 |
Artikel 27 |
Artikel 9 |
Artikel 30 |
Artikel 10 |
Artikel 38, lid 2, onder b) en c) |
Artikel 11, leden 1 en 2 |
Artikel 7, leden 1 en 2 |
Artikel 12 |
Artikel 7, lid 3 |
Hoofdstuk IV |
Hoofdstuk VI |
Artikel 13 |
Artikel 42 |
Hoofdstuk V |
Hoofdstuk VIII |
Afdeling 1 van hoofdstuk V |
Afdeling 1 van hoofdstuk VIII |
Artikel 14 |
Artikel 44 |
Artikel 15 |
Artikel 45 |
Afdeling 2 van hoofdstuk V |
Afdeling 4 van hoofdstuk VIII |
Artikel 16 |
Artikel 47 |
Artikel 17 |
Artikel 48 |
Hoofdstuk VI |
Hoofdstuk IX |
Artikel 18 |
Artikel 52 |
Hoofdstuk VII |
Hoofdstuk XI |
Artikel 19, lid 1 |
Artikel 56 |
Artikel 19, lid 2 |
Artikel 57 |
Artikel 20, lid 1 |
Artikel 58 |
Artikel 20, lid 2 |
Artikel 62 |
Artikel 20, lid 3, eerste alinea |
Artikel 59 |
Artikel 20, lid 3, tweede alinea |
Artikel 60 |
Artikel 20, lid 3, derde alinea |
Artikel 63 |
Artikel 20, lid 4 |
Artikel 61 |
Hoofdstuk VIII |
Afdeling 3 van hoofdstuk V |
Artikel 21 |
Artikel 16 |
Artikel 22 |
Artikel 14 |
Hoofdstuk IX |
Hoofdstuk XII |
Artikel 23 |
Artikel 65 |
Bijlage I |
Bijlage I |
Bijlage II |
Bijlage III |
( 1 ) PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1.
( 2 ) PB L 326 van 21.11.1986, blz. 40.
( 3 ) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2459 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 348 van 29.12.2017, blz. 32).
( 4 ) PB L 44 van 20.2.2008, blz. 23.
( 5 ) PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.
( 6 ) Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
( 7 ) Ter informatie enige voorbeelden van gangbare valutacodes: EUR (euro), BGN (Bulgaarse lev), CZK (Tsjechische kroon), DKK (Deense kroon), GBP (Brits pond), HUF (Hongaarse forint), LTL (Litouwse litas), PLN (Poolse zloty), RON (Roemeense leu), SEK(Zweedse kroon), USD (Amerikaanse dollar).
////////////////////////$(document).ready(function(){generateTOC(true,'', 'Naar boven','true');scrollToCurrentUrlAnchor();});//