Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Zaak C-249/04

José Allard

tegen

Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ)

(verzoek van het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, om een prejudiciële beslissing)

„Artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 39 EG en 43 EG) – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Zelfstandigen die beroepswerkzaamheden uitoefenen in twee lidstaten en wonen in een ervan – Heffing van matigingsbijdrage – Berekeningsgrondslag”

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 mei 2005 

Samenvatting van het arrest

1.     Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Zelfstandige die beroepswerkzaamheden uitoefent in twee lidstaten en in een ervan woont – Wetgeving van woonstaat – Heffing van buitengewone bijdrage door woonstaat, waarbij rekening wordt gehouden met in andere lidstaat verworven inkomsten – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 13, lid 1, 14 bis, sub 2, 14 quater en 14 quinquies, lid 1)

2.     Vrij verkeer van personen – Werknemers – Vrijheid van vestiging – Zelfstandige die beroepswerkzaamheden uitoefent in twee lidstaten en in een ervan woont – Heffing van buitengewone bijdrage door woonstaat, waarbij rekening wordt gehouden met in andere lidstaat verworven inkomsten – Nationale maatregel ter uitvoering van verordening nr. 1408/71 – Maatregel die geen beperking van vrijheid van vestiging oplevert

[Art. 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, art. 43 EG); verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 13 en volgende]

1.     Uit de bewoordingen van de artikelen 13, lid 1, 14 bis, sub 2, 14 quater en 14 quinquies van verordening nr. 1408/71 volgt dat de zelfstandige op wie de verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat is onderworpen, en dat, wanneer hij gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, van toepassing is, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die lidstaat uitoefent. In dat geval wordt de zelfstandige behandeld alsof hij zijn volledige beroepswerkzaamheden uitoefende op het grondgebied van zijn woonstaat.

Hieruit volgt dat de artikelen 13 en volgende eisen dat, in het geval van een zelfstandige die beroepswerkzaamheden in twee lidstaten uitoefent en in een ervan woont, bij de vaststelling van een bijdrage zoals een door de wetgeving van de woonstaat opgelegde matigingsbijdrage, rekening wordt gehouden met de beroepsinkomsten die de zelfstandige verwerft op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan de sociale wetgeving van toepassing is, ook al geeft de betaling van deze bijdrage de zelfstandige geen recht op enige sociale prestatie of andere uitkering ten laste van die staat.

(cf. punten 19, 21, 24, dictum 1)

2.     Artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) staat niet eraan in de weg dat van zelfstandigen die in twee lidstaten beroepswerkzaamheden anders dan in loondienst uitoefenen, een bijdrage wordt geheven zoals een matigingsbijdrage, die in de woonstaat verschuldigd is en bij de berekening waarvan rekening wordt gehouden met de in een andere lidstaat verworven inkomsten.

Die bijdrage wordt immers berekend op grond van de artikelen 13 en volgende van verordening nr. 1408/71. De toepassing van deze artikelen kan het gebruik van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden niet belemmeren of minder aantrekkelijk maken, doch het gebruik van deze vrijheden wordt er juist door vergemakkelijkt. De nationale maatregelen ter uitvoering van deze bepalingen, zoals die betreffende deze bijdragen, vormen derhalve geen beperking van de vrijheid van vestiging.

(cf. punten 32-34, dictum 2)




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

26 mei 2005 (*)

„Artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikelen 39 EG en 43 EG) – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Zelfstandigen die beroepswerkzaamheden uitoefenen in twee lidstaten en wonen in een ervan – Heffing van matigingsbijdrage – Berekeningsgrondslag”

In zaak C-249/04,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau (België), bij beslissing van 9 juni 2004, ingekomen bij het Hof op 11 juni 2004, in de procedure

José Allard

tegen

Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, P. Kūris en J. Klučka (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–       het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ), vertegenwoordigd door L. Paeme als administrateur-generaal,

–       de Belgische regering, vertegenwoordigd door E. Dominkovits als gemachtigde,

–       de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin als gemachtigde,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 13 en volgende van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6; hierna: „verordening nr. 1408/71”), alsmede van de artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG).

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding voor het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, tussen J. Allard en het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (hierna: „RSVZ”) over de betaling en de berekeningswijze van een „matigingsbijdrage” die voor 1985 is verschuldigd op grond van koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 (Belgisch Staatsblad van 7 april 1984, blz. 4370; hierna: „koninklijk besluit”).

 Het rechtskader

 De communautaire regeling

3       Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

„Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. […]”

4       Artikel 14 bis, sub 2, van deze verordening preciseert:

„Op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, is de wetgeving van de lidstaat van toepassing op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die lidstaat uitoefent. […]”

5       Artikel 14 quinquies, lid 1, van dezelfde verordening bepaalt:

„De in […] artikel 14 bis, sub 2, 3 en 4 […], bedoelde persoon wordt voor de toepassing van de wetgeving welke is vastgesteld overeenkomstig deze [bepaling], aangemerkt alsof hij zijn volledige beroepswerkzaamheden uitoefenende op het grondgebied van de betrokken lidstaat.”

 De nationale wettelijke regeling

6       Op grond van artikel 1 van de Belgische wet van 6 juli 1983 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning (Belgisch Staatsblad van 8 juli 1983, blz. 8939) kan deze laatste alle nuttige maatregelen nemen teneinde het financiële evenwicht van het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid van de werknemers en van de zelfstandigen te verzekeren.

7       Krachtens deze laatste bepaling is bij koninklijk besluit houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut van de zelfstandigen, een „matigingsbijdrage” ingevoerd. Dit is een extra beroepslast opgelegd aan zelfstandigen wier beroepsinkomsten in 1984, 1985 en 1986 meer bedroegen dan in 1983.

8       Overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit is het RSVZ belast met de berekening en de inning van deze bijdrage.

9       Voorts bepaalt artikel 11 van de herstelwet houdende sociale bepalingen van 22 januari 1985 (Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985, blz. 699) dat de opbrengst van de krachtens het koninklijk besluit geïnde bijdragen wordt aangewend voor de regeling inzake rust- en overlevingspensioenen der zelfstandigen.

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

10     Allard is een Belgisch onderdaan die in België woont en zowel in België als in Frankrijk als zelfstandige werkt. Het RSVZ heeft van hem de matigingsbijdrage gevorderd voor 1984 en 1985.

11     Omdat Allard weigerde deze bijdrage te betalen, heeft het RSVZ zich tot de Arbeidsrechtbank te Aarlen gewend, die Allard op 5 december 2000 heeft veroordeeld tot betaling van deze bijdrage.

12     Daarop heeft deze laatste bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld op grond dat het RSVZ bij de berekening van het bedrag van de bijdrage voor 1985 ten onrechte rekening had gehouden met de inkomsten die hij in Frankrijk had verworven. Bijgevolg vorderde Allard vermindering van de bijdrage.

13     In deze omstandigheden heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Staan de artikelen 13 en volgende van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad […] eraan in de weg dat een bijdrage − zoals de matigingsbijdrage die is verschuldigd op grond van het koninklijk besluit […] − wordt geheven over de beroepsinkomsten, daaronder begrepen de beroepsinkomsten die een zelfstandige verwerft uit de uitoefening van een beroepswerkzaamheid in een andere lidstaat dan de heffingsstaat, terwijl de betaling van die bijdrage deze zelfstandige geen recht geeft op enige sociale prestatie of andere uitkering ten laste van die staat?

2)      Staan de artikelen 39 en 43 (voorheen de artikelen 48 en 52) van het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap eraan in de weg dat zelfstandigen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, een op deze basis berekende bijdrage verschuldigd zijn?”

 De eerste vraag

14     Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 13 en volgende van verordening nr. 1408/71 eraan in de weg staan dat een lidstaat een bijdrage zoals de „matigingsbijdrage” heft over alle inkomsten van een zelfstandige die op het grondgebied van deze staat woont, doch zowel in de woonstaat als in een andere lidstaat beroepswerkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent.

15     Zowel uit de inhoud van de verwijzingsbeschikking als uit de formulering van de eerste vraag blijkt dat de verwijzende rechter betwijfelt of verordening nr. 1408/71 van toepassing is op een bijdrage die geen recht geeft op een tegenprestatie in de vorm van een sociale prestatie of een andere uitkering. Volgens hem heeft de matigingsbijdrage immers meer weg van een „soort crisisbelasting” dan van een sociale bijdrage die valt binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 zoals die in artikel 4 ervan is omschreven.

16     Allereerst zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat het beslissende criterium voor de toepassing van verordening nr. 1408/71 is, of een bijdrage specifiek is bestemd voor de financiering van het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat. Het al dan niet bestaan van tegenprestaties in de vorm van uitkeringen is daarbij dus zonder belang (arresten van 15 februari 2000, Commissie/Frankrijk, C-34/98, Jurispr. blz. I-995, punt 40, en Commissie/Frankrijk, C-169/98, blz. I-1049, punt 38).

17     In casu wordt echter niet betwist dat de opbrengst van de matigingsbijdrage wordt aangewend voor de regeling inzake rust- en overlevingspensioenen der zelfstandigen.

18     Bijgevolg is verordening nr. 1408/71 van toepassing op een bijdrage zoals de matigingsbijdrage.

19     Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, volgt uit de bewoordingen van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 dat onder voorbehoud van artikel 14 quater van deze verordening, de zelfstandige op wie de verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat is onderworpen. Eveneens blijkt duidelijk uit de bewoordingen van artikel 14 bis, sub 2, dat op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van de lidstaat van toepassing is op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die lidstaat uitoefent (zie beschikking van 20 oktober 2000, Vogler, C-242/99, Jurispr. blz. I-9083, punt 19).

20     Dit betekent in casu dat Allard volgens verordening nr. 1408/71 uitsluitend onder het Belgische socialezekerheidsstelsel valt (zie, mutatis mutandis, beschikking Vogler, reeds aangehaald, punt 20).

21     Verder wordt in artikel 14 quinquies, lid 1, van verordening nr. 1408/71 gepreciseerd dat de in artikel 14 bis, sub 2, van deze verordening bedoelde persoon wordt behandeld alsof hij zijn volledige beroepswerkzaamheden uitoefende op het grondgebied van de betrokken lidstaat (zie, mutatis mutandis, arrest van 24 maart 1994, Van Poucke, C-71/93, Jurispr. blz. I-1101, punt 24).

22     Bijgevolg moet een persoon in de in de verwijzingsbeschikking beschreven situatie die zowel in België als in Frankrijk werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, voor deze laatste werkzaamheden worden onderworpen aan de desbetreffende Belgische wetgeving alsof hij die werkzaamheden anders dan in loondienst in België uitoefende (zie, mutatis mutandis, arrest Van Poucke, reeds aangehaald, punt 25).

23     Bij de berekening van een sociale bijdrage zoals de door Allard in België verschuldigde matigingsbijdrage dient dus rekening te worden gehouden met de in Frankrijk verworven inkomsten.

24     Op de eerste vraag dient dus te worden geantwoord dat de artikelen 13 en volgende van verordening nr. 1408/71 eisen dat bij de vaststelling van een bijdrage zoals de matigingsbijdrage rekening wordt gehouden met beroepsinkomsten die een zelfstandige verwerft op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan de sociale wetgeving van toepassing is, ook al geeft de betaling van deze bijdrage de zelfstandige geen recht op enige sociale prestatie of andere uitkering ten laste van die staat.

 De tweede vraag

25     Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de artikelen 48 en 52 van het Verdrag eraan in de weg staan dat van zelfstandigen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, een sociale bijdrage zoals de matigingsbijdrage wordt geheven.

26     Om te beginnen zij meteen opgemerkt dat artikel 48 van het Verdrag, dat betrekking heeft op werknemers, in casu niet van toepassing is, aangezien Allard een zelfstandige is. Bijgevolg dient het Hof zich alleen uit te spreken over het deel van de vraag dat betrekking heeft op artikel 52 van het Verdrag.

27     Uit het antwoord op de eerste vraag volgt dat de relevante bepalingen van verordening nr. 1408/71 eisen dat de in een andere lidstaat verworven inkomsten worden meegeteld bij de berekening van de matigingsbijdrage die verschuldigd is door zelfstandigen die zich in de situatie van Allard bevinden.

28     Allereerst zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat het beginsel dat inzake sociale zekerheid slechts één wetgeving van toepassing is, de mogelijke complicaties van gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wetgevingen beoogt te voorkomen, en dat het geenszins onredelijk is dat op de werknemer die een of meerdere werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefent, de wetgeving van de woonstaat van toepassing is (zie beschikking Vogler, reeds aangehaald, punten 26 en 27).

29     Voorts zij opgemerkt dat volgens artikel 52 van het Verdrag beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden zijn, en dat de vrijheid van vestiging de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld, omvat.

30     Ten slotte zijn volgens vaste rechtspraak alleen nationale maatregelen die het gebruik van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, door het Verdrag in de regel verboden als beperkingen van de vrijheid van vestiging (zie in die zin arresten van 31 maart 1993, Kraus, C-19/92, Jurispr. blz. I-1663, punt 32, en 30 november 1995, Gebhard, C-55/94, Jurispr. blz. I-4165, punt 37).

31     Vaststaat echter dat verordening nr. 1408/71, door zelfstandigen die in verscheidene lidstaten een beroepswerkzaamheid anders dan in loondienst uitoefenen, voor al hun inkomsten aan één enkele sociale wetgeving te onderwerpen, een algemeen doel nastreeft, namelijk het verzekeren van het vrije verkeer van werknemers en zelfstandigen binnen de Gemeenschap zonder afbreuk te doen aan de eigen kenmerken van de verschillende nationale wetgevingen, en de gelijke behandeling van alle werknemers en zelfstandigen die werkzaam zijn op het grondgebied van een lidstaat, zo goed mogelijk beoogt te garanderen zonder de werknemers en zelfstandigen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, te benadelen (zie in die zin arrest van 8 maart 2001, Commissie/Duitsland, C-68/99, Jurispr. blz. I-1865, punten 22 en 23).

32     Bijgevolg kan de toepassing van de artikelen 13 en volgende van verordening nr. 1408/71 het gebruik van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden niet belemmeren of minder aantrekkelijk maken, doch wordt het gebruik van deze vrijheden er juist door vergemakkelijkt.

33     De nationale maatregelen ter uitvoering van deze bepalingen, waarbij de in een andere lidstaat verworven inkomsten worden meegeteld bij de berekening van de matigingsbijdrage die is verschuldigd door zelfstandigen die zich in de situatie van Allard bevinden, vormen derhalve geen beperking van de vrijheid van vestiging.

34     Aan de verwijzende rechter dient dus te worden geantwoord dat artikel 52 van het Verdrag niet eraan in de weg staat dat van zelfstandigen die in twee lidstaten beroepswerkzaamheden anders dan in loondienst uitoefenen, een bijdrage wordt geheven zoals de matigingsbijdrage, die in de woonstaat verschuldigd is en bij de berekening waarvan rekening wordt gehouden met de in een andere lidstaat verworven inkomsten.

 Kosten

35     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

1)      De artikelen 13 en volgende van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, eisen dat bij de vaststelling van een bijdrage – zoals de op grond van koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 verschuldigde matigingsbijdrage – rekening wordt gehouden met de beroepsinkomsten die een zelfstandige verwerft op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan de sociale wetgeving van toepassing is, ook al geeft de betaling van deze bijdrage de zelfstandige geen recht op enige sociale prestatie of andere uitkering ten laste van die staat.

2)      Artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) staat niet eraan in de weg dat van zelfstandigen die in twee lidstaten beroepswerkzaamheden anders dan in loondienst uitoefenen, een bijdrage wordt geheven zoals de matigingsbijdrage, die in de woonstaat verschuldigd is en bij de berekening waarvan rekening wordt gehouden met de in een andere lidstaat verworven inkomsten.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.