Zaak C-342/03
Koninkrijk Spanje
tegen
Raad van de Europese Unie
„Gemeenschappelijke handelspolitiek – Tonijnconserven van oorsprong uit Thailand en Filippijnen – Bemiddeling in kader van WTO – Verordening (EG) nr. 975/2003 – Tariefcontingent”
Conclusie van advocaat-generaal F. G. Jacobs van 2 december 2004
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2005
Samenvatting van het arrest
1. Gemeenschappelijke handelspolitiek – Handelsverkeer met derde landen – Beginsel van communautaire preferentie – Draagwijdte
2. Gemeenschappelijke handelspolitiek – Handelsverkeer met derde landen – Vaststelling van tariefmaatregelen – Voorwaarde dat communautaire producenten geen nadelige gevolgen ondervinden – Ontoelaatbaarheid
3. Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Schending van gewettigd vertrouwen van marktdeelnemers aangevoerd door lidstaat – Ontvankelijkheid
4. Gemeenschappelijke handelspolitiek – Regeling door gemeenschapsinstellingen – Beoordelingsvrijheid – Gewettigd vertrouwen van marktdeelnemers in handhaving van bestaande situatie – Geen
(Verordening nr. 975/2003 van de Raad)
5. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Verordeningen
(Art. 253 EG)
6. Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Misbruik van bevoegdheid – Begrip
1. De „communautaire preferentie” is weliswaar een van de beleidsoverwegingen waarvan de gemeenschapsinstellingen bij de vaststelling van handelsregelingen met derde landen zijn uitgegaan, maar vormt in geen geval een wettelijk vereiste waarvan de schending de ongeldigheid van een handeling van afgeleid recht kan meebrengen.
(cf. punten 18-19)
2. Het gemeenschapsrecht verbiedt niet de vaststelling van tariefmaatregelen waarvan de eventuele gevolgen voor de mededinging beperkt blijven tot minder bestellingen voor de betrokken producenten en ongelijke concurrentievoorwaarden tussen de betrokken derde landen enerzijds, en de Gemeenschap anderzijds, als gevolg van de verschillen inzake sociale lasten, milieubescherming en kwaliteitscontrole van de producten.
Een dergelijk verbod zou de Gemeenschap beletten bij te dragen tot de geleidelijke opheffing van de beperkingen van het internationale handelsverkeer. Elke vermindering van douanerechten kan immers een bepaald effect hebben op de mededinging tussen uit derde landen ingevoerde producten en soortgelijke producten van de Gemeenschap ten nadele van de communautaire producenten. Een tegengestelde uitlegging zou betekenen dat de Gemeenschap de douanerechten op ingevoerde goederen nooit kan verlagen.
(cf. punten 24-25)
3. Hoewel elke marktdeelnemer bij wie een instelling gegronde verwachtingen heeft gewekt, zich op de bescherming van het gewettigd vertrouwen kan beroepen, verzet niets zich ertegen dat een lidstaat zelf in het kader van een beroep tot nietigverklaring aanvoert dat een handeling van de instellingen het gewettigd vertrouwen van bepaalde marktdeelnemers schendt.
(cf. punt 47)
4. Wanneer deze marktdeelnemers kunnen voorzien dat een voor hun belangen nadelige communautaire maatregel zal worden vastgesteld, kunnen zij zich niet op het vertrouwensbeginsel beroepen.
Aangezien de gemeenschapsinstellingen, wat de communautaire handelspolitiek betreft, bij de keuze van de middelen die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan over een beoordelingsmarge beschikken, mogen de marktdeelnemers niet op de handhaving van een bestaande situatie vertrouwen.
(cf. punten 48-49)
5. De door artikel 253 EG vereiste motivering van de gemeenschapsverordeningen moet de redenering van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking brengen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen.
Betreft het een handeling die algemene toepassing moet vinden, dan kan in de motivering worden volstaan met de vermelding van het samenstel van omstandigheden dat tot de vaststelling van de handeling heeft geleid, en van haar algemene doelstellingen.
(cf. punten 54-55)
6. Van misbruik van bevoegdheid is slechts sprake wanneer op grond van objectieve, relevante en overeenstemmende aanwijzingen blijkt dat de handeling uitsluitend of althans overwegend is vastgesteld om andere dan de aangegeven doelen te bereiken, of om zich te onttrekken aan de toepassing van een procedure waarin het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan de omstandigheden van het geval het hoofd te bieden.
(cf. punt 64)
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
10 maart 2005(1)
„Gemeenschappelijke handelspolitiek – Tonijnconserven van oorsprong uit Thailand en Filipijnen – Bemiddeling in kader van WTO – Verordening (EG) nr. 975/2003 – Tariefcontingent”
In zaak C-342/03,
betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 4 augustus 2003, Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,verzoeker,
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. Bishop en D. Canga Fano als gemachtigden,verweerder,
ondersteund door:interveniënte,
wijstHET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 december 2004,
het navolgende
2 Luidens artikel 1 van verordening nr. 975/2003 komen „met ingang van 1 juli 2003 conserven van tonijn, ingedeeld onder de GN-codes 1604 14 11, 1604 14 18 en 1604 20 70, van oorsprong uit alle landen, in aanmerking voor een tarief van 12 %, binnen de grenzen van het overeenkomstig deze verordening geopende tariefcontingent”.
3 Artikel 2 van deze verordening bepaalt:
„Het tariefcontingent wordt jaarlijks geopend voor een aanvankelijke looptijd van vijf jaar. De omvang van het tariefcontingent voor de eerste twee jaar is als volgt:
–25 000 ton van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004,
–25 750 ton van 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005.”
4 Artikel 3 van deze verordening voorziet in de volgende verdeling van het contingent:
„Het tariefcontingent wordt opgesplitst in vier delen:
a)een contingent van 52 % van de jaarlijkse hoeveelheid, met volgnummer 09.2005, voor invoer van oorsprong uit Thailand, en
b)een contingent van 36 % van de jaarlijkse hoeveelheid, met volgnummer 09.2006, voor invoer van oorsprong uit de Filipijnen, en
c)een contingent van 11 % van de jaarlijkse hoeveelheid, met volgnummer 09.2007, voor invoer van oorsprong uit Indonesië, en
d)een contingent van 1 % van de jaarlijkse hoeveelheid, met volgnummer 09.2008, voor invoer van oorsprong uit andere derde landen.”
5 Verordening nr. 975/2003 is vastgesteld in de hierna beschreven omstandigheden.
6 Eind 2001 hebben de Europese Gemeenschap, Thailand en de Filipijnen besloten overleg te plegen over de vraag in hoeverre de rechtmatige belangen van Thailand en de Filipijnen worden geschaad door de preferentiële tariefbehandeling van tonijnconserven van oorsprong uit de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (hierna: „ACS-staten”). Op dat ogenblik gold voor de invoer van tonijnconserven van oorsprong uit Thailand, de Filipijnen en de andere landen het normale douanerecht of „douanerecht voor meestbegunstigde naties” van 24 %.
7 Omdat er geen voor alle partijen aanvaardbare oplossing kon worden bereikt, hebben de Europese Gemeenschap, Thailand en de Filipijnen om bemiddeling in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: „WTO”) verzocht.
8 In zijn advies van 20 december 2002 heeft de bemiddelaar de Europese Gemeenschap voorgesteld voor de invoer van tonijnconserven van oorsprong uit Thailand en de Filipijnen jaarlijks een contingent te openen waarvoor een douanerecht van 12 % zou gelden.
9 Het Koninkrijk Spanje heeft beroep tot nietigverklaring ingesteld en daarbij geconcludeerd tot nietigverklaring van verordening nr. 975/2003 en verwijzing van de Raad in de kosten.
10 De Raad concludeert tot verwerping van het beroep en tot verwijzing van het Koninkrijk Spanje in de kosten.
11 Bij beschikking van 15 januari 2004 is de Commissie van de Europese Gemeenschappen toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Raad.
12 Vóór deze toelating tot interventie had het Koninkrijk Spanje bij brief van 4 november 2003 krachtens artikel 93, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering om vertrouwelijke behandeling van bepaalde elementen van het verzoekschrift verzocht. Dit verzoek is afgewezen.
13 Tot staving van zijn beroep voert het Koninkrijk Spanje acht middelen aan: schending van het beginsel van communautaire preferentie, concurrentievervalsing, een procedurefout, schending van de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (PB L 317, blz. 3), en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2003/159/EG van de Raad van 19 december 2002 (PB 2003, L 65, blz. 27; hierna: „overeenkomst van Cotonou”), schending van de preferentiële overeenkomsten met de ACS-staten en de staten waarvoor „bijzondere regelingen ter bestrijding van de vervaardiging van en de handel in verdovende middelen” gelden, schending van het vertrouwensbeginsel, ontbreken van motivering, en misbruik van bevoegdheid.
Eerste middel: schending van het beginsel van communautaire preferentie
Argumenten van partijen
14 De Spaanse regering zet uiteen dat de communautaire preferentie een van de beginselen van het EG-Verdrag is en dat zij ten grondslag ligt aan het gemeenschappelijk douanetarief. Rekening moet worden gehouden met het belang van de Gemeenschap en de ontwikkeling van de communautaire productie moet worden gewaarborgd. Verordening nr. 975/2003 schendt dit beginsel, aangezien de daarin vervatte maatregelen slechts bij ontoereikende communautaire productie hadden kunnen worden vastgesteld. In casu is evenwel niet aangetoond dat er van een dergelijke ontoereikendheid sprake was. In dit verband merkt de regering op dat Spanje wereldwijd de derde producent en de tweede uitvoerder van tonijnconserven is, en dat meer dan 80 % van de betrokken uitvoer voor de communautaire markt bestemd is.
15 De Spaanse regering benadrukt het belang van de sector van de tonijnconserven voor de Spaanse economie en, meer bepaald, voor die van de autonome regio Galicia, die reeds ernstige economische problemen heeft en 90 % van de Spaanse productie van deze conserven voor haar rekening neemt. Het gaat dus om een gevoelig product dat een hoge graad van tariefbescherming nodig heeft om te kunnen blijven concurreren met producten uit andere landen.
16 De Raad herinnert eraan dat het zogeheten beginsel van „communautaire preferentie” geen wettelijk vereiste vormt. Dit beginsel betekent enkel dat de communautaire producenten gunstiger moeten worden behandeld dan de producenten van derde landen. Het is de Gemeenschap niet verboden een voor de communautaire producenten mogelijk nadelige maatregel vast te stellen. Dit beginsel is in casu niet geschonden, daar voor de invoer van tonijnconserven binnen de grenzen van het tariefcontingent van verordening nr. 975/2003 een recht van 12 % geldt, zodat de communautaire producenten nog steeds gunstiger worden behandeld dan die van derde landen.
17 De Commissie zet uiteen dat de „communautaire preferentie” slechts een van de beleidsoverwegingen is waarmee de instellingen naast andere overwegingen rekening kunnen houden om de tarieven van de douanerechten vast te stellen. Zouden de instellingen zich in alle omstandigheden aan de „communautaire preferentie” houden, dan zou het actieterrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek in strijd met het Verdrag te eng begrensd zijn.
Beoordeling door het Hof
18 Vaststaat dat de „communautaire preferentie” een van de beleidsoverwegingen is waarvan de gemeenschapsinstellingen bij de vaststelling van handelsregelingen met derde landen zijn uitgegaan.
19 Het Hof heeft er evenwel reeds op gewezen dat deze preferentie in geen geval een wettelijk vereiste is dat de ongeldigheid van de betrokken handeling kan meebrengen (arrest van 14 juli 1994, Griekenland/Raad, C-353/92, Jurispr. blz. I-3411, punt 50).
20 Daaruit volgt dat het eerste middel moet worden afgewezen, zonder dat hoeft te worden onderzocht wat de toestand van de voorziening van de communautaire markt is en welke gevolgen verordening nr. 975/2003 voor de economie van de Gemeenschap heeft.
Tweede middel: concurrentievervalsing
Argumenten van partijen
21 De Spaanse regering voert aan dat de opening van het tariefcontingent waarin verordening nr. 975/2003 voorziet, de concurrentievoorwaarden op de markt van tonijnconserven vervalst, aangezien de communautaire industrie daardoor ongunstig wordt beïnvloed en aldus het marktevenwicht wordt verstoord. Op dit punt legt zij becijferde tabellen en verklaringen van Spaanse producenten over die aantonen dat zij minder bestellingen hebben ontvangen en dat zij ingevolge de verordening dus ernstige schade hebben geleden. Zij stelt tevens dat de verschillen inzake sociale lasten, milieubescherming en kwaliteitscontrole van de producten ongelijke concurrentievoorwaarden scheppen tussen Thailand en de Filipijnen enerzijds, en de Gemeenschap anderzijds.
22 De Raad betoogt dat, ook al was het bewijs geleverd dat het contingent voor de communautaire producenten schadelijke gevolgen kan hebben, daaruit nog niet volgt dat de concurrentievoorwaarden zijn vervalst.
23 De Commissie voert aan dat geen voorschrift van gemeenschapsrecht de vaststelling van tariefmaatregelen verbiedt die de concurrentievoorwaarden in de door de Spaanse regering gestelde zin wijzigen.
Beoordeling door het Hof
24 Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, verbiedt het gemeenschapsrecht niet de vaststelling van tariefmaatregelen waarvan de eventuele gevolgen voor de mededinging beperkt blijven tot die welke de Spaanse regering in casu aanvoert.
25 Zoals de advocaat-generaal in punt 12 van zijn conclusie heeft gesteld, zou een dergelijk verbod de Gemeenschap beletten bij te dragen tot de geleidelijke opheffing van de beperkingen van het internationale handelsverkeer. Elke vermindering van douanerechten kan immers een bepaald effect hebben op de mededinging tussen de uit derde landen ingevoerde producten en de soortgelijke producten van de Gemeenschap, ten nadele van de communautaire producenten. De uiterste consequentie van de redenering van de Spaanse regering is dat de Gemeenschap de douanerechten op ingevoerde goederen nooit kan verlagen. Dat is vanzelfsprekend uitgesloten.
26 Om deze redenen moet ook het tweede middel worden afgewezen.
Derde middel: procedurefout
Argumenten van partijen
27 De Spaanse regering merkt op dat verordening nr. 975/2003 in strijd met de administratieve procedure is vastgesteld daar zij niet op enige technische studie berust waaruit blijkt dat de vaststelling van de verordening noodzakelijk was. Geen enkel rapport is opgesteld waaruit de graad van voorziening en de gevolgen van de opening van het contingent voor tonijnconserven zou kunnen worden afgeleid. Bijgevolg heeft de bevoegde instelling haar plicht om zorgvuldig en onpartijdig alle relevante elementen van het concrete geval te onderzoeken, geschonden. Het onderzoek van de WTO-bemiddelaar kan niet in de plaats komen van dat van de Raad, aangezien zijn aanbevelingen niet bindend zijn en de Raad de ontwikkeling van de gemeenschappelijke handelspolitiek niet aan een derde kan overlaten.
28 De Raad verklaart dat hij niet verplicht is om alvorens zich over een voorstel van de Commissie krachtens artikel 133 EG uit te spreken, dit voorstel aan een effectbeoordeling te onderwerpen. In elk geval is bij de vaststelling van verordening nr. 975/2003 met cijfergegevens rekening gehouden. In dit verband herinnert de Raad eraan dat de cijfers met betrekking tot het tarief en de omvang van het tariefcontingent voor tonijnconserven in grote mate met de cijfers van de WTO-bemiddelaar die de marktsituatie had onderzocht, overeenstemmen.
29 De Commissie benadrukt dat verordening nr. 975/2003 niet in het kader van een administratieve procedure is vastgesteld, maar wel in dat van de wetgevingsprocedure van artikel 133 EG. De wetgever beschikt evenwel over een ruimere discretionaire bevoegdheid dan de administratieve instanties.
Beoordeling door het Hof
30 Zoals uiteengezet in de punten 18 tot en met 20 van het onderhavige arrest moet bij de vaststelling van de gemeenschappelijke handelspolitiek niet worden uitgegaan van de „communautaire preferentie”. Bijgevolg hoefde de Raad in het kader van de vaststelling van verordening nr. 975/2003 hoe dan ook niet het waarschijnlijke effect van het tariefcontingent op de communautaire tonijnconservenindustrie te onderzoeken en hiertoe een technisch rapport op te stellen waarin de huidige situatie van de voorziening van de Gemeenschap in deze sector van de economie wordt beschreven.
31 Bijgevolg moet ook het derde middel worden afgewezen.
Vierde middel: schending van de overeenkomst van Cotonou
Argumenten van partijen
32 De Spaanse regering beroept zich op schending van artikel 12 van de overeenkomst van Cotonou. Volgens dit artikel moet de Gemeenschap, indien zij voornemens is een maatregel te nemen die van invloed kan zijn op de belangen van de ACS-staten, deze daarvan tijdig in kennis stellen. In casu is dit niet gebeurd.
33 De Raad beklemtoont dat het voorstel van de Commissie betreffende verordening nr. 975/2003 een openbaar document is, en dat het feit dat dit voorstel niet formeel is meegedeeld dus geen gevolgen kan hebben voor de rechtsgeldigheid van deze verordening. Verder is de mededelingsplicht waarop de Spaanse regering zich beroept geen bestanddeel van het besluitvormingsproces van de Raad noch een wezenlijk vormvoorschrift van de procedure tot vaststelling van de verordening. De ACS-staten zijn hoe dan ook naar behoren van de voortgang van het dossier in kennis gesteld.
34 De Commissie zet uiteen dat zij de ACS-staten volgens de regels op de hoogte heeft gebracht, en dat haar voorstel openbaar is gemaakt. Zij herinnert eraan dat artikel 12 van de overeenkomst van Cotonou de wetgevingsprocedure van artikel 133 EG niet wijzigt en dat de in dat artikel 12 bedoelde mededeling louter ter informatie is bedoeld. Het betreft dus geen wezenlijk vormvoorschrift waarvan de niet-naleving tot de nietigverklaring van verordening nr. 975/2003 kan leiden.
Beoordeling door het Hof
35 Artikel 12 van de overeenkomst van Cotonou bepaalt dat „indien de Gemeenschap voornemens is bij de uitvoering van haar bevoegdheden een maatregel te nemen die, gelet op de doelstellingen van de overeenkomst, van invloed kan zijn op de belangen van de ACS-staten, zij deze daarvan tijdig in kennis stelt. Met het oog hierop doet de Commissie haar voorstel voor maatregelen van deze aard tegelijkertijd aan het secretariaat van de ACS-staten toekomen […]”.
36 Gesteld al dat het omstreden tariefcontingent, „gelet op de doelstellingen van de overeenkomst [van Cotonou], van invloed kan zijn op de belangen van de ACS-staten” en dat schending van artikel 12 van de overeenkomst van Cotonou tot de nietigverklaring van verordening nr. 975/2003 kan leiden, dan nog moet worden vastgesteld dat dit artikel niet is geschonden, aangezien de ACS-staten naar behoren van de voorgenomen maatregel in kennis zijn gesteld.
37 Dit blijkt met name uit de notulen van de vergaderingen met deze staten op 1 en 25 maart 2003, volgens welke zij ervan op de hoogte zijn gebracht dat de Commissie voorstander was van aanvaarding van het advies van de WTO-bemiddelaar en dat zij een voorstel in deze zin aan de Raad had overgemaakt.
38 Bijgevolg moet het vierde middel worden afgewezen.
Vijfde middel: schending van de preferentiële overeenkomsten met de ACS-staten en de staten waarvoor „bijzondere regelingen ter bestrijding van de vervaardiging van en de handel in verdovende middelen” gelden
Argumenten van partijen
39 Volgens de Spaanse regering holt het tariefcontingent van verordening nr. 975/2003 de preferentiële overeenkomsten uit tussen enerzijds de Gemeenschap en anderzijds de ACS-staten en de staten waarvoor „bijzondere regelingen ter bestrijding van de vervaardiging van en de handel in verdovende middelen” (hierna: „regeling inzake drugsbestrijding”) gelden, voorzover dit contingent de tonijnconserven uit deze staten laat concurreren met deze uit landen met een beter ontwikkelde industrie.
40 De Raad merkt op dat voor het krachtens verordening nr. 975/2003 geopende contingent een douanerecht van 12 % geldt, terwijl op de tonijnconserven uit de ACS-staten geen douanerecht wordt geheven. Hij stelt verder dat met de vaststelling van de verordening een oud geschil met het Koninkrijk Thailand en de Republiek der Filipijnen is geregeld en een vermoedelijke veroordeling door de WTO is vermeden.
41 De Commissie is van mening dat deze verordening de overeenkomst van Cotonou of de regeling inzake drugsbestrijding niet schendt. In dit verband vermeldt zij de verschillen tussen de betrokken tariefregelingen.
Beoordeling door het Hof
42 De in het kader van het onderhavige middel aangevoerde regelingen voor preferentiële behandeling betreffen in werkelijkheid enkel de vrijstellingen van douanerechten die enerzijds in het kader van de overeenkomst van Cotonou zijn toegekend en anderzijds voortvloeien uit de regeling inzake drugsbestrijding krachtens verordening (EG) nr. 2501/2001 van de Raad van 10 december 2001 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 (PB L 346, blz. 1).
43 Vastgesteld moet worden dat de Raad, met de vaststelling van verordening nr. 975/2003, een tariefcontingent heeft ingesteld dat geen verband houdt met deze overeenkomst of met deze regeling en dat niet afdoet aan de in het kader hiervan toegekende vrijstellingen van douanerechten. Bijgevolg is verordening nr. 975/2003 niet in strijd met de overeenkomst van Cotonou of de regeling inzake drugsbestrijding.
44 Ook het vijfde middel moet worden afgewezen.
Zesde middel: schending van het vertrouwensbeginsel
Argumenten van partijen
45 Volgens de Spaanse regering schendt verordening nr. 975/2003 het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen van de communautaire marktdeelnemers die in de ACS-staten en de staten waarvoor de regeling inzake drugsbestrijding geldt, hebben geïnvesteerd.
46 De Raad en de Commissie herinneren eraan dat de Gemeenschap bij de keuze van de middelen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek over een beoordelingsmarge beschikt, en dat zij daarvan regelmatig gebruikmaakt. Zij leiden hieruit af dat de marktdeelnemers dus niet op de handhaving van een bestaande situatie mogen vertrouwen.
Beoordeling door het Hof
47 Elke marktdeelnemer bij wie een instelling gegronde verwachtingen heeft gewekt, kan zich op de bescherming van het gewettigd vertrouwen beroepen. Verder verzet niets zich ertegen dat een lidstaat in een beroep tot nietigverklaring aanvoert dat een handeling van de instellingen het gewettigd vertrouwen van bepaalde marktdeelnemers schendt (arresten van 19 november 1998, Spanje/Raad, C-284/94, Jurispr. blz. I-7309, punt 42, en 15 juli 2004, Di Lenardo en Dilexport, C-37/02 en C-38/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 70).
48 Wanneer deze marktdeelnemers evenwel kunnen voorzien dat een voor hun belangen nadelige communautaire maatregel zal worden vastgesteld, kunnen zij zich niet op het vertrouwensbeginsel beroepen (arrest van 15 april 1997, Irish Farmers Association e.a., C-22/94, Jurispr. blz. I-1809, punt 25, en arrest Di Lenardo en Dilexport, reeds aangehaald, punt 70).
49 Aangezien in casu de gemeenschapsinstellingen bij de keuze van de middelen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de communautaire handelspolitiek over een beoordelingsmarge beschikken, mogen de marktdeelnemers niet op de handhaving van een bestaande situatie vertrouwen (zie in dit verband arrest Spanje/Raad, reeds aangehaald, punt 43).
50 De betrokken marktdeelnemers konden er bijgevolg niet op vertrouwen dat het tarief van het voor de invoer van tonijnconserven uit Thailand en de Filipijnen geldende douanerecht bij het overleg en de bemiddeling tussen deze landen en de Gemeenschap zou worden gehandhaafd. Het was integendeel te voorzien dat deze procedures tot een verlaging van dit tarief konden leiden.
51 Hieruit volgt dat de Raad met de vaststelling van verordening nr. 975/2003 het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden, zodat dit middel moet worden afgewezen.
Zevende middel: ontbreken van motivering
Argumenten van partijen
52 Volgens de Spaanse regering is verordening nr. 975/2003 ontoereikend gemotiveerd, voorzover in de eerste overweging van de considerans ervan enkel wordt verwezen naar het rapport van de WTO-bemiddelaar, dat voor de Gemeenschap niet bindend is. Voorts beschouwt deze verordening het probleem niet in zijn geheel, aangezien de invloed van de maatregelen waarin zij voorziet op de communautaire tonijnconservenindustrie er niet in wordt onderzocht.
53 De Raad en de Commissie betogen dat de overwegingen van de considerans van verordening nr. 975/2003 volstaan als motivering voor de vaststelling ervan.
Beoordeling door het Hof
54 De door artikel 253 EG vereiste motivering van gemeenschapsverordeningen moet de redenering van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking brengen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen (arrest Griekenland/Raad, reeds aangehaald, punt 19, en arrest van 22 november 2001, Nederland/Raad, C-301/97, Jurispr. blz. I-8853, punt 187).
55 Betreft het, zoals in casu, een handeling die algemene toepassing moet vinden, dan kan in de motivering worden volstaan met de vermelding in het algemeen van de omstandigheden die tot de vaststelling van de handeling hebben geleid, en van haar algemene doelstellingen (reeds aangehaalde arresten Spanje/Raad, punt 28, en Nederland/Raad, punt 189).
56 In casu wordt in de eerste overweging van de considerans van verordening nr. 975/2003 op transparante en duidelijke manier de situatie samengevat die tot de opening van het tariefcontingent waarin de verordening voorziet, heeft geleid.
57 In de tweede overweging van de considerans van deze verordening wordt de belangrijkste doelstelling ervan gepreciseerd, namelijk een reeds lang aanslepend handelsgeschil tussen enerzijds de Gemeenschap en anderzijds het Koninkrijk Thailand en de Republiek der Filipijnen regelen.
58 Voorts wordt in de volgende overwegingen van de considerans uiteengezet op welke gronden de bijzonderheden van het tariefcontingent zijn vastgesteld. Er wordt meer bepaald in uitgelegd dat het voor de regeling van dit handelsgeschil nodig was een bepaald aandeel van het contingent te bestemmen voor de landen met een wezenlijk belang bij de levering van tonijnconserven en een ander voor de andere landen.
59 De motivering van verordening nr. 975/2003 omvat dus een duidelijke beschrijving van de feitelijke situatie en de door de communautaire wetgever nagestreefde doelstellingen. Deze motivering is voor de Spaanse regering overigens toereikend gebleken om de strekking ervan te kunnen nagaan en te beoordelen of het zinvol was de wettigheid van deze verordening ter discussie te stellen.
60 Verder behoefde de Raad, zoals gezegd in punt 30 van het onderhavige arrest, de invloed van het tariefcontingent op de communautaire tonijnconservenindustrie niet te onderzoeken. Anders dan de Spaanse regering stelt, mocht deze kwestie in de motivering van verordening nr. 975/2003 dus buiten beschouwing blijven.
61 Ook het zevende middel moet dus worden afgewezen.
Achtste middel: misbruik van bevoegdheid
Argumenten van partijen
62 De Spaanse regering voert misbruik van bevoegdheid aan, waar het tariefcontingent voor tonijnconserven arbitrair nagenoeg volledig aan de begunstigde staten, met inbegrip van Indonesië, is toegewezen en het saldo aan derde landen. Volgens de regering zijn de in artikel 3 van verordening nr. 975/2003 vastgestelde percentages in contradictie met het begrip contingent en lijken zij veeleer het resultaat van politieke onderhandelingen te zijn. Verder is de vastgestelde maatregel in strijd met het doel waarvoor hij is ingesteld, daar de Raad geen rekening heeft gehouden met de richtsnoeren waarmee wordt beoogd in de dringendste behoeften van de Gemeenschap met betrekking tot het betrokken product te voorzien. Ten slotte scheppen de in deze verordening toegekende tariefpreferenties een gevaarlijk precedent, aangezien andere staten zich gediscrimineerd zullen voelen en dus om soortgelijke tariefpreferenties zullen verzoeken.
63 De Raad en de Commissie voeren aan dat de omstandigheden van de onderhavige zaak niet overeenkomen met het begrip misbruik van bevoegdheid in de zin van de rechtspraak van het Hof.
Beoordeling door het Hof
64 Zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, is van misbruik van bevoegdheid slechts sprake wanneer op grond van objectieve, relevante en overeenstemmende aanwijzingen blijkt dat de handeling uitsluitend of althans overwegend is vastgesteld om andere dan de aangegeven doelen te bereiken, of om zich te onttrekken aan de toepassing van een procedure waarin het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan de omstandigheden van het geval het hoofd te bieden (arresten van 14 mei 1998, Windpark Groothusen/Commissie, C-48/96 P, Jurispr. blz. I-2873, punt 52, en 22 november 2001, Nederland/Raad, C-110/97, Jurispr. blz. I-8763, punt 137).
65 Vastgesteld moet worden dat de Spaanse regering geen aanwijzingen van dien aard heeft verstrekt.
66 Het in de artikelen 2 en 3 van verordening nr. 975/2003 vastgestelde tariefcontingent beantwoordt integendeel kennelijk aan de doelstellingen van de tweede en de derde overweging van de considerans ervan, namelijk een reeds lang aanslepend geschil met het Koninkrijk Thailand en de Republiek der Filipijnen regelen en in dit kader het aandeel in het contingent vaststellen van de landen met een groot belang bij de levering van tonijnconserven en van de andere landen.
67 Wat het argument van de Spaanse regering betreft dat deze verordening een precedent vormt omdat andere staten om soortgelijke preferenties zullen verzoeken, volstaat de vaststelling dat met een dergelijke bewering, zelfs als zij waar is, in geen geval kan worden bewezen dat het betrokken contingent is geopend om andere dan de aangegeven doelen te bereiken, of om zich te onttrekken aan de toepassing van een procedure waarin het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan de omstandigheden van het geval het hoofd te bieden.
68 Gelet op het voorgaande, moet het achtste middel worden afgewezen.
69 Aangezien geen van de door de Spaanse regering aangevoerde middelen kan worden aanvaard, moet het beroep worden verworpen.
70 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Raad in de kosten worden verwezen. Overeenkomstig artikel 69, lid 4, van dit Reglement draagt de Commissie, interveniënte, haar eigen kosten.
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart:
1) Het beroep wordt verworpen.
2) Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten, uitgezonderd die van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, die haar eigen kosten draagt.
ondertekeningen
1 – Procestaal: Spaans.