Zaak C-501/00
Koninkrijk Spanje
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
„Artikelen 4, sub c, KS en 67 KS – Beschikking nr. 2496/96/EGKS van Commissie – Exportsteun voor ijzer- en staalbedrijven – Inachtneming van redelijke termijn – Belastingaftrek – Motiveringsplicht – Selectiviteit – Algemene maatregel”
Samenvatting van het arrest
1. EGKS – Steun voor ijzer- en staalindustrie – Termijn door artikel 6, lid 5, van Zesde staalsteuncode vastgesteld voor beschikking van Commissie inzake verenigbaarheid van steun – Termijn niet voorgeschreven op straffe van onbevoegdheid
(Algemene beschikking nr. 2496/96, art. 6, lid 5)
2. EGKS – Steun voor ijzer- en staalindustrie – Procedure van onderzoek van steunvoornemens – Verplichtingen van Commissie – Inachtneming van redelijke termijn voor vaststelling van definitieve beschikking
(Algemene beschikking nr. 2496/96, art. 6)
3. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – EGKS-beschikking
(Art. 4, sub c, KS en 15 KS)
4. EGKS – Steun – Begrip – Verlening door overheid van belastingaftrek aan bepaalde ondernemingen – Daaronder begrepen
(Art. 4, sub c, KS en 67 KS)
5. EGKS – Steun – Begrip – Maatregelen ter bevordering van internationaal handelsverkeer door ondersteuning van investeringen in buitenland – Daaronder begrepen
(Art. 4, sub c, KS)
6. EGKS – Steun – Begrip – Invloed op handelsverkeer tussen lidstaten of op mededinging – Irrelevant
(Art. 4, sub c, KS)
7. EGKS – Steun – Goedkeuring door Commissie – Goedkeuring bij individuele beschikking – Voorwaarde – Voorafgaand verzoek van betrokken lidstaat
(Art. 95 KS)
1. In het kader van de Zesde staalsteuncode, volgens welke een lidstaat een steunmaatregel slechts legaal kan uitvoeren op grond van een uitdrukkelijke beschikking daartoe van de Commissie, kan de in artikel 6, lid 5, bepaalde termijn van drie maanden voor de totstandkoming van die beschikking niet worden beschouwd als een termijn waarvan het verstrijken de onbevoegdheid van de Commissie meebrengt om zich over de verenigbaarheid van een dergelijke voorgenomen steunmaatregel met het EGKS-Verdrag uit te spreken.
Gelet op de algemene context en de doelstelling van de termijn van drie maanden zou de betrokken lidstaat, wanneer de Commissie binnen die termijn nog geen beslissing heeft genomen, enerzijds de steunmaatregel niet ten uitvoer mogen leggen en anderzijds van de Commissie geen goedkeuringsbeschikking kunnen verkrijgen in het kader van de door haar ingeleide procedure. Een dergelijke situatie zou de goede werking van de regels inzake staatssteun beletten, omdat de Commissie haar goedkeuring pas zou kunnen geven na opening van een nieuwe procedure op grond van de steuncode, hetgeen de beslissing van de Commissie zou vertragen zonder dat dit voor de betrokken lidstaat een bijkomende garantie oplevert.
(cf. punten 50-51)
2. Na de inleiding van een in de Zesde staalsteuncode voorziene procedure van onderzoek van de steunvoornemens, staat het aan de Commissie, overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur, om binnen een redelijke termijn na ontvangst van de opmerkingen van de betrokken lidstaat, de belanghebbenden en eventueel andere lidstaten, een definitieve beschikking te geven. Een buitensporig lange onderzoeksprocedure kan het voor de betrokken lidstaat immers moeilijker maken de argumenten van de Commissie te weerleggen, waardoor inbreuk wordt gemaakt op de rechten van de verdediging.
In dit verband wordt de vraag of de duur van de administratieve procedure redelijk is, beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak en in het bijzonder de context ervan, de verschillende etappes van de procedure die de Commissie heeft gevolgd, het gedrag van de partijen tijdens de procedure, de ingewikkeldheid van de zaak, alsmede het belang ervan voor de verschillende betrokken partijen.
(cf. punten 52-53)
3. De door artikel 15 KS vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens, feitelijk of rechtens, in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 15 KS voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.
(cf. punt 73)
4. Het begrip „hulp” in de zin van artikel 4, sub c, KS impliceert noodzakelijkerwijze voordelen die rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen worden bekostigd of die een extra last voor de staat of voor daartoe aangewezen of ingestelde instellingen meebrengen, en in artikel 67, lid 2, tweede alinea, eerste streepje KS worden situaties genoemd waarin de Commissie in afwijking van artikel 4 KS de lidstaten tot het verlenen van steun mag machtigen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen steunmaatregelen welke speciaal de sector kolen en staal betreffen, en die welke in die sector slechts als gevolg van een meer algemene maatregel kunnen worden toegepast.
Een maatregel waarbij de overheid aan bepaalde ondernemingen een belastingaftrek verleent die de financiële situatie van de begunstigden verbetert ten opzichte van de andere belastingplichtigen, vormt dus staatssteun in de zin van artikel 4, sub c, KS.
(cf. punten 91-92, 116)
5. Voor de vraag of sprake is van staatssteun zijn niet de oorzaken of doeleinden van de maatregelen beslissend, maar de gevolgen ervan. De omstandigheid dat de nationale maatregelen een handelspolitiek of industrieel doel nastreven, zoals de bevordering van het internationaal handelsverkeer door de ondersteuning van investeringen in het buitenland, volstaat dan ook niet om bij voorbaat uit te sluiten dat zij als hulp in de zin van artikel 4, sub c, KS worden aangemerkt.
(cf. punt 125)
6. De Commissie behoeft voor haar standpunt dat nationale maatregelen onder het in artikel 4, sub c, KS geformuleerde verbod van hulp vallen, niet aan te tonen dat deze maatregelen het handelsverkeer tussen de lidstaten of de mededinging beïnvloeden, anders dan het geval is in het kader van het EG-Verdrag.
(cf. punt 129)
7. Het stelsel dat steun die noodzakelijk is voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal, bij wijze van uitzondering wordt goedgekeurd, houdt – wat individuele beschikkingen van de Commissie betreft – logischerwijze in dat de betrokken lidstaat de Commissie verzoekt de procedure van artikel 95 KS in te leiden, en dat de Commissie dan onderzoekt of de steun noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag.
(cf. punten 153, 155)
ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
15 juli 2004(1)
„Artikelen 4, sub c, KS en 67 KS – Beschikking 2496/96/EGKS van Commissie – Exportsteun voor ijzer- en staalbedrijven – Inachtneming van redelijke termijn – Belastingverlaging – Motiveringsplicht – Selectiviteit – Algemene maatregel”
In zaak C-501/00, Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door S. Ortiz Vaamonde als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,verzoeker,
ondersteund doorDiputación Foral de Álava, Diputación Foral de Vizcaya, Diputación Foral de Guipúzcoa, Juntas Generales de Guipúzcoa, Gobierno del País Vasco, vertegenwoordigd door R. Falcón y Tella, abogado,en doorUnión de Empresas Siderúrgicas (Unesid), vertegenwoordigd door L. Suárez de Lezo Mantilla en I. Alonso de Noriega Satrústegui, abogados,interveniënten,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet en G. Valero Jordana als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,verweerster,
betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 31 oktober 2000 betreffende de Spaanse wetgeving inzake de vennootschapsbelasting (PB 2001, L 60, p. 57), wijstHET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,
gezien de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie af te doen,
het navolgende
De communautaire regeling
2 Volgens artikel 4, sub c, KS zijn verboden, overeenkomstig de bepalingen van het EGKS-Verdrag, „door de staten verleende subsidies of hulp, of door deze opgelegde bijzondere lasten, in welke vorm ook”.
3 Artikel 95, eerste alinea, KS luidt:
„In de gevallen, niet in dit verdrag voorzien, waarin een beschikking of aanbeveling van de Commissie noodzakelijk blijkt tot het verwerkelijken, in de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal en overeenkomstig de bepalingen van artikel 5, van een der doelstellingen van de Gemeenschap zoals deze zijn omschreven in de artikelen 2, 3 en 4, kan zij een dergelijke beschikking geven of aanbeveling doen met instemming van de Raad, bij eenstemmigheid bepaald en na raadpleging van het Raadgevend comité.”
4 Om aan de eisen van de herstructurering van de ijzer- en staalindustrie te voldoen, heeft de Commissie op basis van artikel 95 KS begin jaren tachtig een communautaire regeling ingevoerd op grond waarvan in bepaalde limitatief opgesomde gevallen staatssteun aan de ijzer- en staalindustrie was toegestaan.
5 De door de Commissie op basis van deze bepaling vastgestelde regeling heeft de vorm van beschikkingen met een algemene reikwijdte, doorgaans „staalsteuncodes” genoemd, en is meermaals aangepast, om het hoofd te bieden aan de conjuncturele moeilijkheden van de ijzer- en staalindustrie. De staalsteuncode die gold in de in geding zijnde periode is de zesde en laatste van de reeks en is ingevoerd bij beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie (PB L 338, blz. 42; hierna: „steuncode”). Deze steuncode gold van 1 januari 1997 tot en met 22 juli 2002, de datum waarop het EGKS-Verdrag zijn geldigheid heeft verloren.
6 Artikel 1 van de steuncode, „Beginselen”, luidt:
„1. Al dan niet specifieke steun aan de ijzer- en staalindustrie die door lidstaten, door regionale of door lokale autoriteiten of met staatsmiddelen, in ongeacht welke vorm wordt gefinancierd, kan slechts als communautaire steun en derhalve als verenigbaar met de goede werking van de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt, indien deze aan het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5 [van de steuncode] voldoet.
[…]
3. De onder deze beschikking begrepen steun mag slechts worden toegekend, nadat de procedures van artikel 6 zijn gevolgd en wordt na 22 juli 2002 niet meer uitbetaald.”
7 Volgens de artikelen 2 tot en met 5 van de steuncode kunnen onder bepaalde voorwaarden als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt, steun voor onderzoek en ontwikkeling (artikel 2), steun voor milieubescherming (artikel 3), steun bij sluiting van ijzer- en staalfabrieksinstallaties (artikel 4) en steun welke wordt verleend aan ondernemingen in Griekenland op grond van algemene regionale steunregelingen (artikel 5).
8 Op grond van artikel 6 van de steuncode, „Procedure”, moet elk voornemen tot invoering van de in de artikelen 2 tot en met 5 bedoelde steunmaatregelen en elk voornemen tot de overdracht van staatsmiddelen aan ijzer- en staalondernemingen worden aangemeld bij de Commissie, die de verenigbaarheid van deze voornemens met de gemeenschappelijke markt beoordeelt. Op grond van artikel 6, lid 4, eerste alinea, mogen de voorgenomen maatregelen slechts ten uitvoer worden gelegd na goedkeuring door de Commissie en onder door haar gestelde voorwaarden.
9 Artikel 6, lid 5, van de steuncode luidt:
„Indien de Commissie van oordeel is dat een bepaalde financiële maatregel staatssteun kan vormen in de zin van artikel 1, of betwijfelt of een bepaalde steunmaatregel verenigbaar is met de bepalingen van deze beschikking, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis en maant zij de andere belanghebbenden en de overige lidstaten aan hun opmerkingen kenbaar te maken. Indien de Commissie, na ontvangst van deze opmerkingen en na de betrokken lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld te reageren, vaststelt dat de maatregel in het betrokken geval steun vormt die met de bepalingen van deze beschikking onverenigbaar is, geeft zij dienaangaande een beschikking uiterlijk drie maanden na ontvangst van de informatie, die nodig is om de voorgenomen maatregel te beoordelen. Artikel 88 van het Verdrag is van toepassing indien een lidstaat aan een dergelijke beschikking geen gevolg geeft.”
10 Artikel 6, lid 6, van de steuncode bepaalt:
„Indien de Commissie de procedure van lid 5 niet inleidt of haar standpunt binnen twee maanden na ontvangst van een volledige aanmelding van het voorstel niet kenbaar maakt, mogen de voorgenomen maatregelen tot uitvoering worden gebracht, mits de lidstaat de Commissie eerst van haar voornemen daartoe in kennis stelt. Indien de Commissie krachtens het bepaalde in lid 3 om de standpunten van de lidstaten verzoekt, bedraagt de bovengenoemde periode drie maanden.”
De nationale regeling
11 Artikel 34 van de Spaanse wet nr. 43/1995 van 27 december 1995 inzake de vennootschapsbelasting (Boletín Oficial del Estado nr. 310 van 28 december 1995; hierna: „wet nr. 43/1995”), getiteld „Belastingaftrek voor uitvoeractiviteiten”, dat nagenoeg identiek is geformuleerd als artikel 26 van wet nr. 61/1978 van 27 december 1978 inzake de vennootschapsbelasting (Boletín Oficial del Estado nr. 132 van 30 december 1978), luidt:
„1. Bedrijven die exportactiviteiten verrichten, mogen op het door hen verschuldigde belastingbedrag de volgende aftrekposten in mindering brengen:
a)25 % van het werkelijke geïnvesteerde bedrag voor het opzetten van filialen of permanente vestigingen in het buitenland alsook de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen of het opzetten van dochterondernemingen waarvan de activiteiten rechtstreeks verband houden met het exporteren van goederen of diensten […] voorzover de deelneming ten minste 25 % bedraagt van het maatschappelijk kapitaal van de dochteronderneming […];
b)25 % van de gemaakte reclamekosten op basis van een meerjarenplan, voor de introductie van producten, marktpenetratie en marktonderzoek in het buitenland en van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen, tentoonstellingen en andere soortgelijke openbare evenementen, met inbegrip van evenementen met een internationaal karakter die in Spanje plaatsvinden.”
12 De Territorios Históricos de Álava, Bizkaia en Guipúzcoa, die over autonome bevoegdheden op belastinggebied beschikken, hebben de in artikel 34 van wet nr. 43/1995 bedoelde belastingaftrek voor exportactiviteiten in hun belastingwetgevingen overgenomen (hierna: „bestreden maatregelen”).
13 De aftrek werkt globaal als volgt: het nominale belastingtarief van 35 % wordt toegepast op de winst van het boekjaar, zodat het totale belastingbedrag wordt verkregen waarop de verminderingen en aftrek wegens dubbele internationale belasting in mindering worden gebracht (hierna: „positief totaalbedrag van de gecorrigeerde belasting”). Het bedrag van de „aftrek voor de verwezenlijking van bepaalde activiteiten”, waartoe de aftrek voor exportactiviteiten behoort, is beperkt tot 35 % van het positief totaalbedrag van de gecorrigeerde belasting. Het aan belasting te betalen nettobedrag wordt dus verkregen nadat de maximaal toegestane aftrek op het totale belastingbedrag is toegepast.
14 Bij brief van 16 april 1996 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten om inlichtingen verzocht over eventuele „exportsteun aan Spaanse ondernemingen in de staalsector”.
15 Bij schrijven van 24 juni 1996 hebben de autoriteiten de Commissie meegedeeld dat artikel 34 van wet nr. 43/1995 een algemene maatregel was, die zonder tussenkomst van een overheidsinstantie door elke belastingplichtige rechtstreeks werd toegepast.
16 Bij brief van 7 augustus 1997 heeft de Commissie de Spaanse regering in kennis gesteld van haar beslissing, de procedure van artikel 6, lid 5, van de steuncode in te leiden. Deze beslissing is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 31 oktober 1997 (PB C 329, blz. 4) en de belanghebbenden zijn verzocht, binnen een maand na deze bekendmaking hun opmerkingen in te dienen.
17 Daar zij van mening was dat de bestreden maatregelen eveneens onder het EG-Verdrag vallende sectoren betroffen en het merendeel van deze maatregelen op het moment van toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Europese Gemeenschappen reeds van kracht was, heeft de Commissie de krachtens dit verdrag verleende steun als bestaande staatssteun aangemerkt. In het kader van het EGKS-Verdrag zijn zij evenwel als nieuwe steunmaatregelen aangemerkt.
18 Bij brief van 13 oktober 1997 hebben de Spaanse autoriteiten het standpunt herhaald dat zij reeds vóór de inleiding van de procedure van artikel 6, lid 5, van de steuncode hadden ingenomen, namelijk dat de bestreden maatregelen geen staatssteun vormden. Zij zouden hoogstens als bestaande steun kunnen worden aangemerkt.
19 In het kader van deze procedure heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van drie verenigingen, de Confederación Española de Organizaciones Empresariales, de Unión de Empresas Siderúrgicas (hierna: „Unesid”) en de Wirtschaftsvereinigung Stahl. Bij brief van 16 maart 1998 hebben de Spaanse autoriteiten op deze opmerkingen gereageerd.
20 Op 31 oktober 2000 heeft de Commissie de bestreden beschikking gegeven. De eerste twee artikelen van deze beschikking luiden als volgt:
„Artikel 1
Alle steun die door Spanje op grond van:
a)artikel 34 van wet 43/1995 van 27 december 1995 inzake de vennootschapsbelasting;
b)artikel 43 van Norma Foral 3/96 van 26 juni 1996 inzake de vennootschapsbelasting, door de Diputación Foral van Biskaje goedgekeurd;
c)artikel 43 van Norma Foral 7/1996 van 4 juli 1996 inzake de vennootschapsbelasting, door de Diputación Foral van Guipúzcoa goedgekeurd; of
d)artikel 43 van Norma Foral 24/1996 van 5 juli 1996 inzake de vennootschapsbelasting, door de Diputación Foral van Álava goedgekeurd,
is verleend aan in Spanje gevestigde EGKS-staalbedrijven is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.
Artikel 2
Spanje treft onverwijld de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in Spanje gevestigde EGKS-staalbedrijven niet de in artikel 1 genoemde steun ontvangen” [hierna: „betrokken steun”].
21 De Commissie heeft echter niet gelast dat de betrokken steun van de begunstigde staalbedrijven moest worden teruggevorderd, met name omdat zij in het verleden ten aanzien van soortgelijke nationale maatregelen een ander standpunt had ingenomen, en wegens de lange duur van de onderzoeksprocedure, waarvoor het Koninkrijk Spanje niet verantwoordelijk was, zodat „zelfs de meest behoedzame en welingelichte staalbedrijven niet hadden kunnen voorzien dat de fiscale bepalingen in kwestie zouden worden aangemerkt als staatssteun die in strijd is met artikel 4 van het EGKS-Verdrag en dat zij zich terecht op legitieme verwachtingen konden beroepen” (punt 28 van de motivering van de bestreden beschikking).
22 Daarop heeft het Koninkrijk Spanje het onderhavige beroep ingesteld.
23 Bij beschikking van de president van het Hof van 13 juni 2001 zijn de Diputación Foral de Álava, de Diputación Foral de Vizcaya, de Diputación Foral de Guipúzcoa, de Juntas Generales de Guipúzcoa en de Gobierno del País Vasco (hierna: „Baskische autoriteiten”) toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het Koninkrijk Spanje.
24 Bij beschikking van diezelfde dag is Unesid eveneens toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het Koninkrijk Spanje.
25 Het Koninkrijk Spanje concludeert dat het het Hof behage:
–de bestreden beschikking nietig te verklaren en
–de Commissie te verwijzen in de kosten.
26 De Commissie concludeert dat het het Hof behage:
–het beroep te verwerpen en
–het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.
27 De Baskische autoriteiten concluderen dat het het Hof behage:
–het beroep gegrond te verklaren,
–de bestreden beschikking nietig te verklaren en
–de Commissie te verwijzen in de kosten, daaronder begrepen die welke door de interventie zijn ontstaan.
28 Unesid concludeert dat het het Hof behage:
–vast te stellen dat het verzoek in interventie met inachtneming van de vorm- en termijnvoorschriften is ingediend en dus ontvankelijk is,
–de bestreden beschikking nietig te verklaren en
–de Commissie te verwijzen in de kosten.
29 Tot staving van zijn beroep voert het Koninkrijk Spanje drie middelen aan:
–schending van de in artikel 6, lid 5, van de steuncode neergelegde regels voor de onderzoeksprocedure;
–schending van de in artikel 15, eerste alinea, KS genoemde motiveringsplicht, en
–schending van artikel 4, sub c, KS.
30 Interveniënten voeren een aantal aanvullende middelen aan ter ondersteuning van de conclusies van het Koninkrijk Spanje.
Het eerste middel
Argumenten van partijen
31 In het kader van haar eerste middel verwijt de Spaanse regering de Commissie dat zij niet de termijn van drie maanden in acht heeft genomen waarover zij, na ontvangst van de nodige informatie om de bestreden maatregelen te onderzoeken, overeenkomstig artikel 6, lid 5, van de steuncode beschikte om de bestreden beschikking vast te stellen. De beschikking is vastgesteld bijna twee jaar en acht maanden nadat de Commissie over alle nodige informatie beschikte om de verenigbaarheid van deze maatregelen met het Verdrag te beoordelen.
32 Hierdoor heeft de Commissie de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen geschonden, alsmede de rechten van de verdediging. Dienaangaande betoogt de Spaanse regering dat door de vertraging in de procedure het onderzoek dat als basis voor de procedure diende, volledig los is komen te staan in de tijd. Bovendien heeft het langdurig stilzwijgen van de Commissie na afloop van het onderzoek de indruk gewekt dat zij geen bezwaar had tegen de onderzochte maatregelen. Voorts heeft de Commissie geen enkele interne of externe actie of onderzoek, noch enige andere reden aangevoerd die deze vertraging had kunnen rechtvaardigen of verklaren.
33 Bovendien heeft de Commissie in de bestreden beschikking niet de terugvordering van de betrokken steun gelast. Indien de staalbedrijven op goede gronden konden aannemen dat de bestreden maatregelen vóór en tijdens de onderzoeksprocedure geen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun vormden, geldt dat a fortiori voor de lidstaat.
34 Interveniënten sluiten zich aan bij het betoog van de Spaanse regering.
35 De late uitleg die de Commissie in dupliek heeft gegeven, namelijk dat de vertraging bij de vaststelling van de bestreden beschikking was veroorzaakt door de instelling van een onderzoek naar de wettelijke regelingen van alle lidstaten, teneinde na te gaan of in de andere lidstaten eenzelfde soort exportsteun als de in geding zijnde bestond, is niet overtuigend, aangezien niet valt in te zien waarom een procedure bestemd om inlichtingen te verkrijgen over de in andere lidstaten toegepaste maatregelen, de vertraging in de tegen de bestreden maatregelen ingeleide procedure kan rechtvaardigen.
36 De Baskische autoriteiten betwisten voorts de stelling van de Commissie dat zij, in verband met het algemene verbod op steun, de betrokken steun niet meer zou kunnen goedkeuren, indien de niet-inachtneming van de termijn van artikel 6, lid 5, van de steuncode zou betekenen dat zij geen beschikking kon geven. Dit argument is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat het steun betrof die als zodanig moest worden goedgekeurd om ten uitvoer te kunnen worden gelegd. De vraag is echter juist, of de maatregelen steun zijn of niet. Voor de beoordeling daarvan beschikt de Commissie niet over een ongelimiteerde termijn.
37 Unesid voegt hieraan toe dat de bestreden beschikking niet alleen de in artikel 6, lid 5, van de steuncode bedoelde termijn van drie maanden heeft miskend, maar eveneens de redelijke termijn waarover de Commissie beschikte om de onderzoeksprocedure zelf in te leiden. Zij legt een verband met het arrest van 11 december 1973, Lorenz (120/73, Jurispr. blz. 1471), en het arrest van het Gerecht van 22 oktober 1997, SCK en FNK/Commissie (T-213/95 en T-18/96, Jurispr. blz. II-1739, punt 55), en merkt op dat de Commissie na de toetreding van Spanje tot de Gemeenschappen meer dan twaalf jaar heeft gewacht alvorens de procedure in te leiden, terwijl bij die toetreding artikel 34 van wet nr. 43/1995 en de bestreden maatregelen bij haar waren aangemeld. Ook om die reden heeft de Commissie de regels van behoorlijk bestuur geschonden.
38 Volgens Unesid rustte op de Commissie een bijzondere motiveringsplicht ten aanzien van de omstandigheden die voor haar aanleiding zijn geweest haar oordeel te wijzigen en deze maatregelen, tegen de uitvoering waarvan zij nooit bezwaar had gemaakt, onverenigbaar met het Verdrag te verklaren.
39 De Commissie betwist de stelling dat de niet-inachtneming van de termijn van drie maanden van artikel 6, lid 5, van de steuncode leidt tot ongeldigheid van de procedure. Er is in casu geen enkele aanwijzing dat de inhoud van de bestreden beschikking anders en, met name, voor het Koninkrijk Spanje gunstig zou zijn geweest, indien die termijn wel in acht was genomen. In deze omstandigheden kan er geen sprake zijn van schending van een wezenlijk vormvoorschrift en van het beginsel van hoor en wederhoor.
40 De stelling van de Spaanse regering dat de vertraging de uitkomst van het onderzoek van de Commissie heeft beïnvloed, mist eveneens elke grond, aangezien zij niet heeft uitgelegd welke veranderingen zich tussen de indiening van haar opmerkingen en de vaststelling van de bestreden beschikking hebben voorgedaan die de inhoud van die beschikking hadden kunnen beïnvloeden.
41 De Commissie beroept zich voorts op de duidelijke bewoordingen van artikel 4, sub c, KS, volgens welke door de staten verleende subsidies of hulp, in welke vorm ook, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal, en dus binnen de Gemeenschap worden afgeschaft en verboden.Wanneer de Commissie geen specifiek besluit neemt dat de steun verenigbaar is, is er derhalve geen rechtsonzekerheid, aangezien de steun in dat geval als onverenigbaar met het Verdrag en dus als verboden moet worden beschouwd.
42 Met betrekking tot de vermeende schending van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen merkt de Commissie op dat zij nooit het vertrouwen heeft gewekt dat de bestreden maatregelen geen steun vormden. In elk geval kan dit beginsel niet worden geschonden door een beschikking waarbij die steun niet wordt teruggevorderd.
43 De Commissie betwist ook het verband dat met het arrest Lorenz, reeds aangehaald, is gelegd. Terwijl dat arrest de onderzoeksprocedure van bij de Commissie aangemelde steunvoornemens betreft, is de bestreden beschikking gegeven in het kader van een procedure betreffende steun die de nationale autoriteiten reeds hebben verleend. Ofschoon het terecht is dat de in dat arrest genoemde termijn van twee maanden een verjaringstermijn is, teneinde te vermijden dat er over het steunvoornemen nooit een beslissing wordt genomen, is een dergelijke bescherming niet nodig bij het onderzoek van reeds verleende steun.
44 Wat de verwijzing naar het eerder aangehaald arrest SCK en FNK/Commissie betreft, merkt de Commissie op dat uit punt 57 van dat arrest blijkt dat „de vraag of de duur van de administratieve procedure redelijk is, [moet] worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak”. Gelet op de ingewikkeldheid van de zaak is de termijn van vaststelling van de bestreden beschikking in casu niet onredelijk.
45 De Commissie preciseert dat de vertraging waarmee de bestreden beschikking is vastgesteld, wordt verklaard doordat een onderzoek is ingesteld naar de wettelijke regeling van alle lidstaten, teneinde na te gaan of zij eenzelfde soort exportsteun verleenden als die welke in Spanje door middel van de bestreden maatregelen is verleend.
46 Zij voegt hieraan toe dat de stelling van Unesid dat de bestreden beschikking het resultaat is van een procedure die is ingeleid nadat de redelijke termijn was verstreken, niet op de feiten berust, daar het Koninkrijk Spanje de voorgenomen maatregelen nooit bij de Commissie heeft aangemeld. De informatie die zij heeft ontvangen in de loop van de besprekingen die aan de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Europese Gemeenschappen voorafgingen, had immers betrekking op bestaande steun. Bovendien is deze informatie verstrekt in het kader van het onderzoek naar staatssteun vanuit het oogpunt van het EEG-Verdrag.
47 Ten slotte stelt de Commissie dat in artikel 4, sub c, KS een steunverbod wordt geformuleerd waarvan de Commissie slechts ontheffing kan verlenen na beëindiging van de in de steuncode neergelegde procedure. Indien de niet-inachtneming van de in artikel 6, lid 5, van deze code genoemde termijn alleen tot gevolg had dat de Commissie geen beschikking kon geven, zou zij de krachtens deze bepaling ingeleide procedure niet kunnen afsluiten, zonder dat evenwel kan worden afgeweken van het in het EGKS-Verdrag neergelegde beginsel dat steun verboden is.
48 Er zou dan een nieuwe procedure moeten worden ingeleid. Deze oplossing is echter niet in overeenstemming met het beginsel van de proceseconomie, aangezien de nieuwe beschikking inhoudelijk gelijk zou zijn aan de vorige.
Beoordeling door het Hof
49 Vaststaat dat de in artikel 6, lid 5, van de steuncode gestelde termijn van drie maanden op het moment van vaststelling van de bestreden beschikking verstreken was.
50 Uit het arrest van 12 december 2002, België/Commissie (C-5/01, Jurispr. blz. I-11991, punt 60), volgt evenwel dat die termijn niet kan worden beschouwd als een termijn waarvan het verstrijken de onbevoegdheid van de Commissie meebrengt om zich over de verenigbaarheid van de voorgenomen steunmaatregel met het Verdrag uit te spreken.
51 Gelet op de algemene context en de doelstelling van de termijn van drie maanden, zou de betrokken lidstaat, wanneer de Commissie binnen die termijn nog geen beslissing heeft genomen, enerzijds de steunmaatregel niet ten uitvoer mogen leggen en anderzijds van de Commissie geen goedkeuringsbeschikking kunnen verkrijgen in het kader van de door haar ingeleide procedure. Een dergelijke situatie zou de goede werking van de regels inzake staatssteun beletten, omdat de Commissie haar goedkeuring pas zou kunnen geven na opening van een nieuwe procedure op grond van de steuncode, hetgeen de beslissing van de Commissie zou vertragen, zonder dat dit voor de betrokken lidstaat een bijkomende garantie oplevert (arrest België/Commissie, reeds aangehaald, punten 58 en 59).
52 Het is juist dat de Commissie, nadat zij in april 1996 de onderzoeksprocedure had ingeleid, overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur binnen een redelijke termijn na ontvangst van de opmerkingen van de betrokken lidstaat, de belanghebbenden en eventueel andere lidstaten, een eindbeschikking moest geven. Een buitensporig lange onderzoeksprocedure kan het voor de betrokken lidstaat immers moeilijker maken de argumenten van de Commissie te weerleggen, waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht van verweer (zie onder meer, met betrekking tot de precontentieuze procedure van artikel 226 EG, arrest van 21 januari 1999, Commissie/België, C-207/97, Jurispr. blz. I-275, punt 25).
53 Uit de rechtspraak volgt dat de vraag of de duur van de administratieve procedure redelijk is, wordt beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak en in het bijzonder de context ervan, de verschillende etappes van de procedure die de Commissie heeft gevolgd, het gedrag van de partijen tijdens de procedure, de ingewikkeldheid van de zaak, alsmede het belang ervan voor de verschillende betrokken partijen (zie arrest SCK en FNK/Commissie, reeds aangehaald, punt 57, en, mutatis mutandis, met betrekking tot de gerechtelijke procedure, arrest van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie, C-185/95 P, Jurispr. blz. I-8417, punt 29).
54 In casu volstaat de vaststelling dat de procedure betreffende de bestreden maatregelen een diepgaand onderzoek van de Commissie vereiste naar de Spaanse wettelijke regeling en betrekking had op feitelijke en juridische vragen die werkelijk ingewikkeld waren, met name omdat die maatregelen niet alleen de staalbedrijven, maar alle Spaanse ondernemingen betreffen.
55 Het is eveneens terecht dat de Commissie, daar het fiscale maatregelen betrof die niet vanzelfsprekend als „hulp” in de zin van artikel 4, sub c, KS moesten worden aangemerkt, het zinvol heeft geacht in alle lidstaten een onderzoek in te stellen teneinde na te gaan of hun wettelijke regeling eenzelfde soort maatregelen bevatte als in Spanje waren vastgesteld.
56 Bovendien heeft de Commissie met name rekening gehouden met de „vertragingen” in de onderzoeksprocedure, waarvoor het Koninkrijk Spanje niet verantwoordelijk was, door niet de terugvordering van de betrokken steun van de staalbedrijven te gelasten.
57 De Spaanse regering heeft niet aangetoond in hoeverre door de duur van de onderzoeksprocedure, gezien vorengenoemde omstandigheden, de bestreden beschikking in strijd is met de beginselen van rechtszekerheid en de bescherming van het gewettigd vertrouwen, en met de rechten van de verdediging van de Spaanse autoriteiten.
58 Gelijk de Commissie terecht heeft opgemerkt, heeft de Spaanse regering immers niets aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat door de tijd die in deze zaak is verstreken, het onderzoek dat tot de bestreden beschikking heeft geleid achterhaald is geraakt en de rechten van de verdediging zijn geschaad. Zij heeft evenmin uitdrukkelijk aangegeven waarom de Commissie door de heropening van de procedure een andere beschikking had kunnen geven, die gunstiger was geweest voor het Koninkrijk Spanje.
59 Uit het voorgaande volgt dat het eerste middel ongegrond moet worden verklaard.
Het tweede middel
Argumenten van partijen
60 Met haar tweede middel verwijt de Spaanse regering de Commissie dat zij de radicale wijziging van haar standpunt ten aanzien van de bestreden maatregelen, niet heeft gemotiveerd. Terwijl zij er aanvankelijk van uitging dat deze maatregelen, die, gelijk uit punt 26 van de motivering van de bestreden beschikking blijkt, haar bij de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Gemeenschappen zijn meegedeeld, niet onder het begrip steun vielen, heeft zij zich later op het standpunt gesteld dat het om met het Verdrag onverenigbare steun ging.
61 Voorts bevat de bestreden beschikking niets dat hetzij aantoont dat deze maatregelen van invloed waren op de concurrentiepositie van geëxporteerde Spaanse producten, en met name op de prijsvorming, hetzij dat de ondernemingen die niet onder de Spaanse wet inzake de vennootschapsbelasting vielen benadeeld waren, waardoor een onderzoek van alle nationale belastingregelingen nodig was.
62 De Commissie antwoordt hierop dat zij vóór de vaststelling van de bestreden beschikking nooit heeft verklaard dat de bestreden maatregelen geen steun vormden, zodat zij in dat opzicht geen gewijzigde houding behoefde te motiveren.
63 Bovendien voldoet de bestreden beschikking aan de motiveringsplicht zoals deze door het Hof wordt uitgelegd, aangezien zij de redenering van de Commissie bevat betreffende de kwalificatie van de bestreden maatregelen als „EGKS-steun”. Deze motivering heeft de Spaanse regering in staat gesteld te begrijpen waarom de Commissie de beschikking heeft gegeven en het Hof om de wettigheid ervan na te gaan.
64 In feite houden de door de Spaanse regering gestelde gebreken in de motivering geen verband met de voorwaarden voor het bestaan van staatssteun. Wil een maatregel krachtens het gemeenschapsrecht als staatssteun worden aangemerkt, is het immers niet nodig dat deze schade veroorzaakt voor eventuele concurrenten, maar dat zij de ontvanger economisch voordeel oplevert. De verlaging van de vennootschapsbelasting voldoet aan dit criterium zonder dat een onderzoek behoeft te worden ingesteld naar de belastingdruk of de exploitatiekosten in de verschillende lidstaten. Bovendien behoeft in het kader van het EGKS-Verdrag geen onderzoek te worden ingesteld naar de invloed van de betrokken maatregelen op de mededinging (zie arrest Gerecht van 21 januari 1999, Neue Maxhütte Stahlwerke en Lech-Stahlwerke/Commissie, T-129/96, T-2/96 en T-97/96, Jurispr. blz. II-17, punt 99, en beschikking Hof van 25 januari 2001, Lech-Stahlwerke/Commissie, C-111/99 P, Jurispr. blz. I-727, punt 41).
65 Derhalve is de Commissie van mening dat zij niet behoefde vast te stellen of de bestreden maatregelen invloed hadden op de concurrentiepositie van geëxporteerde Spaanse producten. Zij heeft dus geen inbreuk gemaakt op de motiveringsplicht.
Beoordeling door het Hof
66 Vastgesteld zij dat het tweede middel van het Koninkrijk Spanje, namelijk dat de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd is, uit twee onderdelen bestaat, waarvan het eerste inhoudt dat de houding van de Commissie ten aanzien van het bestaan en de verenigbaarheid van de betrokken steun met de gemeenschappelijke markt, is gewijzigd, en het tweede dat niet is voldaan aan bepaalde voorwaarden waaraan de bestreden maatregelen hadden moeten voldoen om als „hulp” in de zin van artikel 4, sub c, KS te worden aangemerkt.
– Het eerste onderdeel van het tweede middel
67 Er zij aan herinnerd dat volgens artikel 4, sub c, KS alle door de staten verleende subsidies of hulp, in welke vorm ook, zonder enige uitzondering als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal worden aangemerkt en dus binnen de Gemeenschap worden afgeschaft en verboden zijn.
68 De steuncode, die op basis van artikel 95 KS is vastgesteld, staat evenwel in een aantal limitatief genoemde gevallen en volgens daarin voorgeschreven procedures de verlening van steun aan de staalindustrie toe. Artikel 6, lid 4, van die code bepaalt in het bijzonder dat de voorgenomen maatregelen slechts ten uitvoer mogen worden gelegd na goedkeuring van de Commissie. Artikel 6, lid 6, wijkt uitdrukkelijk van deze regel af en bepaalt dat die maatregelen tot uitvoering mogen worden gebracht, indien de Commissie de procedure van lid 5 van dit artikel niet inleidt of haar standpunt binnen twee maanden na ontvangst van de aanmelding van enig voorstel niet kenbaar maakt, mits de lidstaat de Commissie eerst van haar voornemen daartoe in kennis stelt (arrest België/Commissie, reeds aangehaald, punt 54).
69 De gevallen waarin steun aan de staalindustrie mag worden toegekend vormen dus een uitzondering op de regel dat dergelijke steun verboden is en in beginsel alleen mag worden verleend op grond van een uitdrukkelijke beschikking van de Commissie (arrest België/Commissie, reeds aangehaald, punt 55).
70 In casu heeft de Commissie nooit een beschikking gegeven waarbij de verlening van de betrokken steun uitdrukkelijk werd toegestaan. In het antwoord dat het voor concurrentie bevoegde Commissielid in juni 1996 op een schriftelijke vraag van een lid van het Europees Parlement gaf, en dat in punt 26 van de motivering van de beschikking wordt genoemd, werd niets gezegd over de kwalificatie van de bestreden maatregelen als steun in de zin van artikel 4, sub c, KS.
71 Daar er dus geen sprake is van de gewijzigde houding die de Spaanse regering de Commissie verwijt, behoefde zij de bestreden beschikking op dit punt niet te motiveren.
72 Het eerste onderdeel van het tweede middel mist dus feitelijke grondslag en moet worden afgewezen.
– Het tweede onderdeel van het tweede middel
73 Volgens vaste rechtspraak inzake artikel 253 EG, die eveneens op artikel 15 KS kan worden toegepast, moet de door deze bepaling vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie onder meer arresten van 29 februari 1996, België/Commissie, C-56/93, Jurispr. blz. I-723, punt 86; 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 63; 7 maart 2002, Italië/Commissie, C-310/99, Jurispr. blz. I-2889, punt 48, en 12 december 2002, België/Commissie, reeds aangehaald, punt 68).
74 In casu volstaat op dit punt de vaststelling dat de redenering van de Commissie over de kwalificatie van de bestreden maatregelen als „hulp” in de zin van artikel 4, sub c, KS, in de punten 17 tot en met 21 van de motivering van de bestreden beschikking duidelijk en op ondubbelzinnige wijze tot uitdrukking komt.
75 De grieven van de Spaanse regering in verband met de invloed van de bestreden maatregelen op de concurrentiepositie van geëxporteerde Spaanse producten en het specifieke karakter van die maatregelen, hebben geen betrekking op de motiveringsplicht, een wezenlijk vormvoorschrift waaraan in casu, gelijk zojuist is vastgesteld, is voldaan, maar op de materiële wettigheid van de bestreden beschikking. Deze grieven zullen met name worden onderzocht in het kader van het derde middel, waarvoor deze regering zich opnieuw op de concurrentiepositie van de Spaanse producten en het specifieke karakter van de maatregelen beroept.
76 Het tweede onderdeel van het tweede middel moet daarom ongegrond worden verklaard.
77 Hieruit volgt dat het tweede middel in zijn geheel moet worden afgewezen.
Het derde middel
78 Dit middel bestaat eveneens uit twee onderdelen.
Het eerste onderdeel van het derde middel
– Argumenten van partijen
79 Met het eerste onderdeel van haar derde middel verwijt de Spaanse regering de Commissie, dat zij van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan door het begrip staatssteun in de zin van artikel 4, sub c, KS even ruim uit te leggen als het begrip staatssteun in de zin van artikel 87 EG. Het EGKS-Verdrag verbiedt steun echter automatisch, zonder dat de gevolgen ervan voor de mededinging behoeven te worden onderzocht, en regelt noch betreft bestaande steun, aangezien alle steun, of deze nu van vóór of na de toetreding van de betrokken lidstaat tot de Gemeenschappen dateert, evenzeer verboden is.
80 In deze omstandigheden kan in het kader van het EGKS-Verdrag niet worden uitgegaan van een even ruim steunbegrip als in het kader van het EG-Verdrag, zonder dat het gevaar ontstaat dat afbreuk wordt gedaan aan de goede werking, hetgeen in casu blijkt uit het standpunt van de Commissie dat de bestreden beschikking geen terugwerkende kracht heeft.
81 De kwalificatie van door artikel 4, sub c, KS verboden steun moet volgens de Spaanse regering dus relatief gemakkelijk zijn en betreft alleen rechtstreekse interventies, hetgeen overigens volgt uit de omschrijving in artikel 1, lid 2, van de steuncode.
82 Artikel 67 KS bevestigt deze uitlegging, aangezien het betrekking heeft op elke maatregel van de lidstaten die niet onder het in artikel 4, sub c, KS neergelegde verbod valt, maar wel een merkbare terugslag teweeg zou kunnen brengen in de concurrentieverhoudingen van de kolen- en staalindustrie (arrest van 23 februari 1961, De Gezamenlijke Steenkoolmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, 30/59, Jurispr. blz. 3, 45). Dit artikel 67 KS bepaalt dat de schadelijke gevolgen van een dergelijke maatregel kunnen worden gecompenseerd door de verlening van de juiste steun (lid 2, eerste streepje), het sturen van een aanbeveling aan de betrokken lidstaat opdat deze de maatregelen treft die hij het meest verenigbaar acht met zijn eigen economische evenwicht (lid 2, tweede streepje), of door middel van andere „noodzakelijke aanbevelingen” (lid 3). De Spaanse regering merkt op dat deze artikelen volgens het Hof twee uiteenlopende onderwerpen betreffen, waarbij het eerstgenoemde bepaalde maatregelen afschaft en verbiedt die door de lidstaten zijn genomen op een terrein dat door het Verdrag aan het gemeenschapsgezag wordt onderworpen, terwijl het laatste strekt ter bescherming tegen inbreuk op de mededinging welke de uitoefening der aan de staten verbleven bevoegdheid met zich zal brengen (arrest De Gezamenlijke Steenkoolmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, reeds aangehaald, blz. 49). In deze omstandigheden had de Commissie, indien zij van mening was dat de bestreden maatregelen een merkbare terugslag teweeg brachten in de concurrentieverhoudingen, moeten handelen krachtens artikel 67 KS en niet krachtens artikel 4, sub c, KS.
83 Ook volgens de Baskische autoriteiten heeft artikel 4, sub c, KS alleen betrekking op steunmaatregelen die zijn ingevoerd ten gunste van de staalbedrijven of de productie van kolen en staal. Een rechtstreekse subsidie vormt niettemin steun in de zin van deze bepaling, zelfs wanneer zij „horizontaal” wordt verleend, dat wil zeggen zowel aan ondernemingen die onder het EGKS-Verdrag vallen (hierna: „EGKS-ondernemingen”) als aan andere ondernemingen. Een andere tegemoetkoming dan een subsidie, met name een belastingmaatregel, kan echter alleen steun zijn in de zin van dit artikel, indien de maatregel specifiek betrekking heeft op EGKS-ondernemingen of op de productie van kolen en staal.
84 Indien het standpunt van de Commissie werd gevolgd, zou elke belastingverlaging, zelfs wanneer deze deel uitmaakt van een horizontale belastingregeling voor zowel EGKS-ondernemingen als andere ondernemingen, uit hoofde van het EGKS-Verdrag altijd verboden zijn, zodat staalbedrijven het risico zouden lopen zwaarder te worden belast dan andere ondernemingen, voor welke de betrokken belastingmaatregel alleen verboden is voorzover deze het handelsverkeer nadelig beïnvloedt of de mededinging kan vervalsen. Een dergelijke uitlegging, die voor de ijzer- en staalindustrie nadeliger gevolgen zou hebben dan voor de andere industrieën, is duidelijk in strijd met de doelstellingen van dit Verdrag, met name met de artikelen 2, 3 en 67 ervan.
85 De Baskische autoriteiten beklemtonen dat verstoringen van de mededinging als gevolg van algemene belastingmaatregelen die voor alle industrieën gelden, zo nodig bestreden moeten worden door middel van artikel 67 KS of een krachtens het EG-Verdrag ingeleide procedure inzake staatssteun.
86 Volgens de Commissie is het vaste rechtspraak dat het begrip steun in de zin van het EGKS-Verdrag hetzelfde is als in het kader van het EG-Verdrag wordt gebruikt (zie onder meer arrest van 1 december 1998, Ecotrade, C-200/97, Jurispr. blz. I-7907, punt 35). Zoals uit artikel 1, lid 1, van de steuncode ondubbelzinnig blijkt, heeft dit artikel betrekking op „steun aan de ijzer- en staalindustrie die door lidstaten, door regionale of door lokale autoriteiten […] in ongeacht welke vorm wordt gefinancierd”, en geeft artikel 1, lid 2, slechts een indicatieve lijst van steunelementen.
87 Dat de bestreden maatregelen een horizontaal karakter hebben, betekent bovendien niet dat zij buiten de bij het EGKS-Verdrag ingevoerde steuncontroleregeling vallen. Het feit dat artikel 67 KS een procedure invoert waardoor de Commissie de overheidsmaatregelen kan controleren die een negatieve invloed op de mededinging in de kolen- en staalindustrie kunnen hebben, betekent evenmin dat de bepalingen van dit Verdrag op het gebied van staatssteun niet van toepassing zijn. Ook moeten de in genoemd artikel bedoelde verstoringen van de mededinging volgens de Commissie uitsluitend worden opgevat als verstoringen tussen staalbedrijven.
88 Het is mogelijk dat de Spaanse regering de bij het Verdrag ingevoerde controleregeling van steun erg streng vindt, maar deze grief de lege ferenda kan niet de grondslag vormen voor een beroep tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie waarbij slechts het positieve recht wordt toepast, hoe streng dat ook moge zijn.
– Beoordeling door het Hof
89 Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet het begrip steun in de zin van artikel 4, sub c, KS worden uitgelegd in navolging van hetgeen het Hof heeft geoordeeld ten aanzien van artikel 87 EG (zie onder meer arrest Ecotrade, reeds aangehaald, punt 35, en arrest van 20 september 2001, Banks, C-390/98, Jurispr. blz. I-6117, punt 33).
90 Zo heeft het begrip steun een algemenere strekking dan het begrip subsidie, daar het niet alleen positieve prestaties omvat zoals de subsidie zelf, maar ook maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor – zonder nog subsidies in de strikte zin van het woord te zijn – van gelijke aard zijn en tot identieke gevolgen leiden (zie onder meer arrest De Gezamenlijke Steenkoolmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, reeds aangehaald, blz. 41; arrest van 15 maart 1994, Banco Exterior de España, C-387/92, Jurispr. blz. I-877, punt 13; arrest Ecotrade, reeds aangehaald, punt 34; arresten van 8 november 2001, Adria-Wien Pipeline en Wietersdorfer & Peggauer Zementwerke, C-143/99, Jurispr. blz. I-8365, punt 38, en 12 december 2002, België/Commissie, reeds aangehaald, punt 32).
91 Bovendien houdt het begrip „hulp” in de zin van artikel 4, sub c, KS noodzakelijkerwijze voordelen in die rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen worden bekostigd of die een extra last voor de staat of voor daartoe aangewezen of ingestelde instellingen meebrengen (zie onder meer arresten van 24 januari 1978, Van Tiggele, 82/77, Jurispr. blz. 25, punten 23-25; 17 maart 1993, Sloman Neptun, C-72/91 en C-73/91, Jurispr. blz. I-887, punten 19 en 21; 7 mei 1998, Viscido e.a., C-52/97–C-54/97, Jurispr. blz. I-2629, punt 13; arrest Ecotrade, reeds aangehaald, punt 35, en arrest van 12 december 2002, Commissie/België, reeds aangehaald, punt 33).
92 Tevens heeft het Hof in punt 43 van het arrest van 10 december 1969, Commissie/Frankrijk (6/69 en 11/69, Jurispr. blz. 523), geoordeeld dat in artikel 67, lid 2, tweede alinea, KS situaties worden voorzien waarin de Commissie in afwijking van artikel 4 KS de lidstaten tot het verlenen van steun mag machtigen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen steunmaatregelen welke speciaal de sector kolen en staal betreffen en die welke in die sector als gevolg van een meer algemene maatregel kunnen worden toegepast. Voorts heeft het Hof in de punten 44 en 45 van dat arrest geoordeeld dat een preferentieel herdiscontotarief voor de uitvoer een steunmaatregel vormt die, voorzover hij de onder het EGKS-Verdrag vallende sector betreft, door de Commissie alleen kan worden goedgekeurd in de omstandigheden bedoeld in artikel 67, lid 2, eerste streepje, KS.
93 Uit het voorgaande volgt dat de Commissie geen onjuiste uitlegging heeft gegeven aan het begrip staatssteun in de zin van artikel 4, sub c, KS door zich, in navolging van hetgeen het Hof in het kader van het EG-Verdrag heeft geoordeeld, op het standpunt te stellen dat zelfs een indirecte steunmaatregel zoals de bestreden maatregelen, kan worden aangemerkt als door het EGKS-Verdrag verboden steun.
94 Het eerste onderdeel van het derde middel moet daarom ongegrond worden verklaard.
Het tweede onderdeel van het derde middel
– Argumenten van partijen
95 In het kader van het tweede onderdeel van het derde middel stelt de Spaanse regering dat de bestreden maatregelen, bij gebreke van een selectief voordeel dat elke staatssteun kenmerkt, in het kader van zowel het EG-Verdrag als het EGKS-Verdrag, niets van doen hebben met het begrip steun. Bovendien moet de selectiviteit enkel worden beoordeeld in het nationale kader van de betrokken lidstaat.
96 Haars inziens vormt een maatregel die voor alle ondernemingen, en niet slechts voor een categorie daarvan geldt, alleen staatssteun, indien de nationale overheid over een zekere discretionaire bevoegdheid beschikt om deze toe te passen.
97 In casu gelden de bestreden maatregelen voor alle ondernemingen die voldoen aan de objectief vastgestelde voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen en staat de toepassing ervan niet ter discretionaire beoordeling van de overheid. Deze maatregelen houden verband met in het buitenland gedane investeringen en niet met de export zelf. Dergelijke investeringsstimulansen bestaan in alle belastingstelsels van de westerse landen, omdat elk land steeds probeert om met zijn belastingpolitiek de instrumenten te verbeteren die de omvang, het tempo en de aard van particuliere investeringen kunnen beïnvloeden.
98 De Spaanse regering betoogt voorts dat de onderneming die gedwongen is te investeren teneinde te kunnen exporteren, in een andere situatie verkeert dan de onderneming die alleen handeldrijft binnen de lidstaat (waar zij reeds gevestigd en bekend is) of naar een andere lidstaat exporteert zonder haar infrastructuur te willen uitbreiden. Het feit dat de nationale belastingwetgeving aldus het internationale handelsverkeer vergemakkelijkt, is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Bovendien veroorzaakt het standpunt van de Commissie ernstige verstoringen binnen het Spaanse belastingstelsel, doordat de EGKS-ondernemingen die onder de Spaanse wet vallen de mogelijkheid verliezen, een belastingaftrek toe te passen waarop alle staalbedrijven aanspraak kunnen maken.
99 De regering betwist dat de belastingdruk op de winst van ondernemingen een beslissende invloed op hun concurrentiepositie en, in het bijzonder, op de prijsvorming kan hebben. In elk geval moeten de bestreden maatregelen niet afzonderlijk worden beschouwd, los van de andere bestanddelen van de belasting. Kent een lidstaat bijvoorbeeld geen vergelijkbare belastingverlaging als die van wet nr. 43/1995, dan hoeft dit niet te betekenen dat de in die lidstaat gevestigde ondernemingen feitelijk zwaarder worden belast dan de Spaanse ondernemingen.
100 Ten slotte is het volgens de Spaanse regering niet mogelijk om door de toepassing van de regels betreffende staatssteun de nationale verschillen op het gebied van de directe belastingen weg te nemen, omdat dit gebied op communautair niveau niet is geharmoniseerd.
101 De Baskische autoriteiten en Unised delen het standpunt van de Spaanse regering ten aanzien van het algemene en objectieve karakter van de bestreden maatregelen.
102 Met betrekking tot het voordeel dat deze maatregelen voor de begunstigden zouden hebben, merken de Baskische autoriteiten op dat de belastingverlaging waarin deze maatregelen voorzien geen rechtstreeks verband houdt met de export. Voorts zou de redenering van de Commissie als uiterste consequentie hebben dat elke maatregel die de belastingdruk van ondernemingen vermindert en binnen de werkingssfeer van artikel 4, sub c, KS valt, automatisch als steun wordt aangemerkt en dus bij de Commissie moet worden aangemeld en door haar worden goedgekeurd. Dit zou een duidelijke inmenging zijn in de fiscale bevoegdheden van de lidstaten.
103 De Baskische autoriteiten en Unesid voegen hieraan toe dat, indien staalbedrijven werden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 34 van wet nr. 43/1995, er een ongelijke situatie ten nadele van deze ondernemingen zou ontstaan, die zowel in strijd is met het gemeenschapsrecht als met de Spaanse grondwet, waarin het beginsel van gelijkheid voor de belastingen is neergelegd.
104 Met betrekking tot de door de Commissie gemaakte vergelijking met staalfabrieken die niet aan de Spaanse vennootschapsbelasting zijn onderworpen, beroept Unesid zich op het territorialiteitsbeginsel op fiscaal gebied en beklemtoont zij dat er geen sprake is van een specifiek voordeel dat de ondernemingen op basis van discriminatoire criteria wordt verleend, omdat alle staalbedrijven die vanaf Spaans grondgebied werken, of het nu om nationale of buitenlandse bedrijven gaat, binnen de werkingssfeer van artikel 34 van wet nr. 43/1995 vallen.
105 Bovendien is het volgens de Baskische autoriteiten vanuit communautair oogpunt veel aanvechtbaarder, een belastingverlaging te verlenen die alleen geldt voor ondernemingen die investeren op nationaal grondgebied of een deel daarvan. In werkelijkheid beogen de bestreden maatregelen het internationale handelsverkeer te bevorderen, een doelstelling die in overeenstemming is met het EGKS-Verdrag.
106 De Commissie erkent dat niet elk verschil in behandeling van ondernemingen staatssteun vormt. Onderzoek van de belasting- en socialezekerheidsstelsels of andere regels die de kosten van ondernemingen beïnvloeden, wijst uit dat de rechtsvoorschriften die deze interventies in elke lidstaat regelen zich niet beperken tot het vaststellen van uniforme regels, maar ook afwijkingen van de gewone regeling omvatten voor bepaalde categorieën ondernemingen.
107 Het probleem is volgens de Commissie dat bij deze uiteenlopende regelingen moet worden uitgemaakt, welke er voortvloeien uit de toepassing van algemene beginselen op bijzondere situaties en welke bepaalde ondernemingen bevoordelen doordat zij afwijken van de interne logica van de algemene regeling (zie in die zin arresten van 2 juli 1974, Italië/Commissie, 173/73, Jurispr. blz. 709, en 17 juni 1999, België/Commissie, C-75/97, Jurispr. blz. I-3671, punt 39).
108 De Commissie herinnert nog aan de vaste rechtspraak dat het begrip steun, wegens het objectieve karakter ervan, geen onderscheid maakt tussen de oorzaken of doeleinden van de bedoelde maatregel, doch ziet naar de gevolgen ervan (arrest van 2 juli 1974, Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 27).
109 De Commissie beklemtoont in dit verband dat het doel van de nationale maatregel een aspect is dat moet worden onderzocht tijdens de fase waarin de maatregel op zijn verenigbaarheid met het Verdrag wordt onderzocht en waarin die maatregel eventueel verenigbaar kan worden verklaard, voorzover hij onder een van de uitzonderingen van artikel 87 EG of van de artikelen 2 tot en met 5 van de steuncode valt. Dit doel kan evenwel niet dienen om het bestaan van een steunmaatregel uit te sluiten, omdat dit wordt beoordeeld in een fase die voorafgaat aan het onderzoek van de verenigbaarheid.
110 In casu heeft de Spaanse regering niet gepreciseerd binnen welk beginsel van het belastingstelsel de voorkeursbehandeling past van ondernemingen die in het buitenland investeren. De regering erkent hoogstens dat de verschillende Spaanse autoriteiten de belastingpolitiek gebruiken als een instrument om doelstellingen op het gebied van het industrie- en handelsbeleid te verwezenlijken.
111 De doelstelling die de bestreden maatregelen zouden hebben, namelijk het creëren van een fiscale stimulans, is dus niet te verklaren uit de interne logica van de in Spanje geldende belastingregelingen, maar staat los van die regelingen. Deze doelstelling is weliswaar volkomen legitiem, maar kan niet tot gevolg hebben dat deze maatregelen hun karakter van staatssteun verliezen en daarmee dat zij niet aan de eisen van de communautaire wetgeving hoeven te voldoen.
112 De Commissie is daarom van mening dat de bestreden maatregelen noch door de aard noch door de opzet van het Spaanse belastingstelsel gerechtvaardigd kunnen worden.
113 Met betrekking tot het gebruik van artikel 87 EG als instrument voor fiscale harmonisatie, zoals door de Spaanse regering is gesteld, stelt de Commissie vast dat het verzoekschrift op dit punt geen enkel middel bevat. In deze omstandigheden is de Commissie van mening dat, aangezien artikel 42, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering verbiedt dat nieuwe middelen in de loop van het geding worden voorgedragen, dit middel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
114 Ten gronde stelt de Commissie dat de bestreden beschikking niets van doen heeft met fiscale harmonisatie.
– Beoordeling door het Hof
115 Gelijk in punt 90 van dit arrest in herinnering is gebracht, volgt uit het arrest De Gezamenlijke Steenkoolmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, reeds aangehaald, dat het begrip steun een algemenere strekking heeft dan het begrip subsidie, daar het niet alleen positieve prestaties omvat zoals de subsidie zelf, maar ook maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor – zonder subsidies in de strikte zin van het woord te zijn – van gelijke aard zijn en tot identieke gevolgen leiden.
116 Hieruit volgt dat een maatregel waarbij de overheid aan bepaalde ondernemingen een belastingverlaging verleent die de financiële situatie van de begunstigden verbetert ten opzichte van de andere belastingplichtigen, staatssteun vormt in de zin van artikel 4, sub c, KS (zie mutatis mutandis arrest Banco Exterior de España, reeds aangehaald, punt 14).
117 Een onderneming die belastingverlaging geniet, wordt ontegenzeglijk bevoordeeld ten opzichte van ondernemingen die deze verlaging niet wordt verleend.
118 De Spaanse regering betwist evenwel dat de bestreden maatregelen een selectief karakter hebben, daar zij volgens haar automatisch gelden voor elke onderneming, volgens objectieve criteria, die de belastingdienst met name bij de keuze welke ondernemingen in aanmerking komen, geen enkele beoordelingsruimte laten.
119 Dit betoog kan niet worden aanvaard.
120 De bij wet nr. 43/1995 ingevoerde belastingverlaging komt immers slechts ten goede aan één categorie ondernemingen, namelijk ondernemingen die exporteren en bepaalde investeringen doen waarvoor de bestreden maatregelen gelden. Deze vaststelling volstaat om te concluderen dat deze belastingverlaging voldoet aan de voorwaarde van specificiteit, die één van de kenmerken van het begrip staatssteun is, namelijk dat het voordeel een selectief karakter heeft (zie, met betrekking tot een preferentieel herdiscontotarief voor de uitvoer dat een lidstaat alleen ten behoeve van uitgevoerde nationale producten toepaste, arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punten 20 en 21; met betrekking tot rentevergoeding op exportkredieten, arrest van 7 juni 1988, Griekenland/Commissie, 57/86, Jurispr. blz. 2855, punt 8; met betrekking tot een van het faillissementsrecht afwijkende regeling voor grote ondernemingen in moeilijkheden, die bijzonder hoge schulden hebben jegens bepaalde categorieën van schuldeisers, voor het merendeel openbare instellingen, arrest Ecotrade, reeds aangehaald, punt 38).
121 Om het selectieve karakter van de bestreden maatregelen aan te tonen, is het niet nodig dat de bevoegde nationale autoriteiten bij de toepassing van de belastingverlaging over een discretionaire bevoegdheid beschikken (zie arrest van 17 juni 1999, België/Commissie, reeds aangehaald, punt 27), al kan een dergelijke bevoegdheid de overheid de mogelijkheid bieden, bepaalde ondernemingen of producties te bevoordelen boven andere, en kan daardoor worden aangetoond dat er sprake is van een steunmaatregel in de zin van artikel 4, sub c, KS of artikel 87 EG.
122 Daarentegen kunnen de aard en de opzet van het belastingstelsel van de betrokken lidstaat waarvan de nationale maatregelen deel uitmaken, in beginsel rechtvaardigen dat zij van de algemeen geldende regels afwijken. In dat geval voldoen die maatregelen, omdat zij passen in de logica van het betrokken belastingstelsel, niet aan de voorwaarde van specificiteit.
123 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de directe belastingen bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, ook al is het vaste rechtspraak dat deze verplicht zijn die bevoegdheid in overeenstemming met dit recht uit te oefenen (zie onder meer arrest van 14 september 1999, Gschwind, C-391/97, Jurispr. blz. I-5451, punt 20) en zich in die context dus te onthouden van elke maatregel die een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel van de staat kan vormen.
124 In casu is de stelling dat zij het internationale handelsverkeer beogen te bevorderen, echter niet voldoende om de bestreden maatregelen te rechtvaardigen ten opzichte van de aard en de opzet van het belastingstelsel waarvan zij deel uitmaken. Ofschoon een dergelijk oogmerk inderdaad een economisch doel vormt, is niet aangetoond dat het past in de algehele logica van het in Spanje geldende belastingstelsel zoals dat op alle ondernemingen van toepassing is.
125 Bovendien zijn voor de vraag of sprake is van staatssteun volgens vaste rechtspraak niet de oorzaken of doeleinden van de maatregelen beslissend, maar de gevolgen ervan (zie onder meer arrest van 12 december 2002, België/Commissie, reeds aangehaald, punt 45). De omstandigheid dat de bestreden maatregelen een handelspolitiek of industrieel doel nastreven, zoals de bevordering van het internationaal handelsverkeer door de ondersteuning van investeringen in het buitenland, volstaat dan ook niet om bij voorbaat uit te sluiten dat zij als „hulp” in de zin van artikel 4, sub c, KS worden aangemerkt.
126 De Spaanse regering en interveniënten beroepen zich eveneens op het beginsel van gelijkheid voor de belastingen, voorzover de uitsluiting van staalbedrijven van de toepassing van artikel 34 van wet nr. 43/1995 tot gevolg zou hebben dat zij worden gediscrimineerd ten opzichte van andere ondernemingen die aan de Spaanse belastingwetgeving onderworpen zijn en voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van de bij die bepaling ingevoerde belastingaftrek.
127 Wat er ook zij van de beginselen van gelijkheid voor de belastingen en heffing naar draagkracht, die stellig tot de grondslagen van het Spaanse belastingstelsel behoren, zij verplichten niet om belastingplichtigen in verschillende situaties op gelijke wijze te behandelen. Dienaangaande volstaat de vaststelling dat staalbedrijven, daar zij onder de specifieke bepalingen van het EGKS-Verdrag vallen, niet in dezelfde situatie verkeren als andere ondernemingen.
128 Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat de Commissie niet van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan door zich op het standpunt te stellen dat de bestreden maatregelen een selectief karakter hadden.
129 Bovendien behoefde de Commissie voor haar standpunt dat deze maatregelen onder het verbod van artikel 4, sub c, KS vielen, niet aan te tonen dat zij het handelsverkeer tussen de lidstaten of de mededinging beïnvloedden, anders dan het geval is in het kader van het EG-Verdrag (arresten van 21 juni 2001, Moccia Irme e.a./Commissie, C-280/99 P– C-282/99 P, Jurispr. blz. I-4717, punten 32 en 33, en 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, C-74/00 P en C-75/00 P, Jurispr. blz. I-7869, punt 102, en arrest 12 december 2002, België/Commissie, reeds aangehaald, punt 75).
130 Uit het voorgaande volgt dat het tweede onderdeel van het derde middel niet kan worden aanvaard en derhalve moet worden afgewezen.
De door interveniënten aangevoerde middelen en argumenten
Argumenten van partijen
131 De Baskische autoriteiten voeren twee aanvullende middelen aan ter ondersteuning van de conclusies van het Koninkrijk Spanje.
132 In de eerste plaats verwijten zij de Commissie dat zij de bestreden beschikking zonder enige specifieke argumentatie heeft uitgebreid tot de provinciale Baskische bepalingen, waar zij enkel opmerkt dat deze een soortgelijk karakter hadden als artikel 34 van wet nr. 43/1995.
133 Op dit punt heeft de Commissie op zijn minst een beoordelingsfout gemaakt door niet een soortgelijk standpunt in te nemen ten aanzien van de regels die in de autonome gemeenschap Navarra van kracht zijn.
134 In elk geval had rekening moeten worden gehouden met het feit dat de bestreden maatregelen deel uitmaken van autonome en afzonderlijke belastingstelsels, met name op het gebied van de directe belastingen.
135 Voorts heeft de Commissie niet de mogelijkheid overwogen dat de bestreden maatregelen slechts ten dele steunmaatregelen vormen.
136 Zij had moeten preciseren in welke mate artikel 34 van wet nr. 43/1995, evenals artikel 43 van de bestreden maatregelen, steun vormde en, voor ondernemingen die zowel staal- als andere activiteiten verrichten, wat het steungehalte was.
137 Gesteld dat de bestreden maatregelen steunmaatregelen vormen, verwijt Unesid de Commissie eveneens dat zij niet de procedure heeft ingeleid die is vastgelegd in protocol nr. 10, betreffende de herstructurering van de Spaanse ijzer- en staalindustrie, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de verdragen (PB 1985, L 302, blz. 23; hierna: „Toetredingsakte”). Op grond van de adviezen die waren ingewonnen krachtens punt 7 van de bijlage bij dit protocol, getiteld „Procedures en criteria voor de beoordeling van de steun”, had immers kunnen worden vastgesteld dat verschillende nationale rechtstelsels soortgelijke regels als de bestreden maatregelen bevatten, welke tot op heden als niet als staatssteun aan te merken authentieke algemene maatregelen zijn erkend.
138 Dat een maatregel van de staat binnen de werkingssfeer van artikel 4, sub c, KS valt, zonder evenwel in een van de categorieën van een vooraf door de gemeenschapsinstellingen vastgestelde steuncode te vallen, betekent volgens Unesid niet dat deze maatregel alleen om die reden onverenigbaar met het EGKS-Verdrag moet worden verklaard, noch dat de lidstaat daarom de betrokken maatregel moet beëindigen.
139 De Commissie heeft dus kennelijk de draagwijdte van artikel 95 KS miskend, doordat zij de Raad van de Europese Unie niet heeft verzocht in te stemmen met een eventuele goedkeuring, bij wijze van uitzondering, van de bestreden maatregelen. Ofschoon de beslissing om van dit artikel al dan niet gebruik te maken, tot de discretionaire bevoegdheid van de Commissie behoort, dient zij niettemin volgens artikel 8 KS „de in dit Verdrag vervatte doelstellingen, overeenkomstig de bepalingen daarvan te verwezenlijken”. Indien uit de omstandigheden blijkt dat een bepaalde steunmaatregel van de staat gerechtvaardigd is omdat hij binnen het kader van de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag valt, dient de Commissie dus concreet te onderzoeken of het opportuun is artikel 95, eerste alinea, KS toe te passen, en de keuze die zij heeft gemaakt overeenkomstig de artikelen 5 KS en 15 KS toe te lichten.
140 In casu kan, gelet op de doelstellingen van de artikelen 2 en 3, sub d en g, KS, de instandlating van artikel 34 van wet nr. 43/1995 voor EGKS-ondernemingen worden toegestaan. In de bestreden beschikking ontbreekt evenwel elke sociaal-economische analyse ter zake.
141 De Commissie zet eerst haar algemene opmerkingen uiteen over de twee soorten verstoringen als gevolg van, in de eerste plaats, de verschillen tussen de algemene bepalingen van de verschillende lidstaten en, in de tweede plaats, het feit dat aan bepaalde (groepen van) ondernemingen een gunstiger behandeling wordt voorbehouden dan die welke uit de toepassing van de algemene regel in een lidstaat volgt. Vervolgens merkt zij op dat het selectieve karakter van een steunmaatregel losstaat van het feit dat deze voortvloeit uit de toepassing van objectieve criteria. Een maatregel kan immers selectief zijn, zelfs al zijn de voor zijn toepassing vastgestelde criteria absoluut duidelijk en objectief en beschikt de overheid bij de uitvoering ervan over geen enkele discretionaire bevoegdheid.
142 In casu blijkt reeds bij lezing van de bestreden maatregelen dat zij afwijken van de algemene regel en derhalve het selectieve karakter van fiscale stimulans hebben, aangezien deze stimulans slechts in het voordeel werkt van ondernemingen die „exportactiviteiten” verrichten. Een dergelijke stimulans heeft immers geen algemeen karakter, in die zin dat zij van toepassing is op alle belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, maar slechts degenen betreft die bepaalde met export verband houdende activiteiten verrichten. Een dergelijke fiscale stimulans brengt voor de begunstigden ervan een duidelijk voordeel mee, aangezien hun economische situatie gunstiger zal zijn dan die van de andere belastingplichtigen, zoals belastingplichtige staalbedrijven in Spanje die dit voordeel niet hebben en belastingplichtige staalbedrijven in andere lidstaten (zie punt 19 van de motivering van de bestreden beschikking).
143 Wat in de eerste plaats het argument betreft dat de Commissie de bestreden beschikking automatisch heeft uitgebreid tot de regionale Baskische regels en dat zij eenzelfde soort fiscaal voordeel in de autonome gemeenschap van Navarra was vergeten, stelt de Commissie dat deze regels in de bestreden beschikking duidelijk worden genoemd en dat hun gelijkenis met artikel 34 van wet nr. 43/1995, dat in wezen dezelfde kenmerken heeft, het mogelijk maakte deze dienovereenkomstig te behandelen, zoals in deze beschikking is gebeurd, teneinde nodeloze herhaling te vermijden. Bovendien hebben de Spaanse autoriteiten de Commissie in de gehele aan de vaststelling van de beschikking voorafgaande procedure nooit meegedeeld dat er een fiscale bepaling bestond die zowel vergelijkbaar was met artikel 34 als met de bestreden maatregelen en die in de autonome gemeenschap Navarra toepasselijk was. De beoordelingsfout, zoals de Baskische autoriteiten het noemen, is dus slechts het gevolg van een gebrek aan samenwerking, ja zelfs van nalatigheid, van de Spaanse autoriteiten.
144 Met betrekking tot, in de tweede plaats, de grief dat zij willekeurig is opgetreden of het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, omdat zij niet de omstandigheid zou hebben onderzocht dat de bestreden maatregelen mogelijk slechts ten dele steunmaatregelen vormden, merkt de Commissie op dat deze vaststelling van de precieze gevolgen van de bestreden beschikking, plaatsvindt in de uitvoeringsfase ervan, in het kader waarvan de Spaanse autoriteiten per onderneming moeten bepalen met betrekking tot welke investeringen de toekenning van de belastingverlaging niet in overeenstemming met het EGKS-Verdrag is.
145 In de derde plaats mist de grief dat de procedure bedoeld in de Toetredingsakte is geschonden elke grond, aangezien protocol nr. 10 van deze akte volgens artikel 52 ervan slechts is toegepast gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Gemeenschappen en alleen steunmaatregelen betrof die gekoppeld waren aan de herstructureringsplannen voor de Spaanse staalbedrijven.
146 Ten slotte betwist de Commissie niet dat zij uit hoofde van artikel 95 KS gerechtigd is, steunmaatregelen van geval tot geval toe te staan, doch het betreft hier, gelijk uit de rechtspraak van het Hof blijkt, een buitengewone en discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat de Commissie de uitoefening van deze bevoegdheid dient te motiveren, maar dat zij niet verplicht is de redenen uiteen te zetten, laat staan de economische redenen, waarom zij geen gebruik heeft gemaakt van deze bepaling om een individuele steunmaatregel goed te keuren.
147 De uitoefening van deze bevoegdheid staat weliswaar onder rechterlijk toezicht, doch dit toezicht is beperkt tot de vraag, of er sprake is geweest van schending van een verdragsbepaling of van een handeling ter uitvoering daarvan dan wel van misbruik van bevoegdheid.
148 Bovendien laat Unesid bij het noemen van de doelstellingen van het Verdrag waarop zij zich beroept, er enkele achterwege. Volgens artikel 5, eerste alinea, derde streepje, KS behoren tot die doelstellingen immers ook, de vestiging, de handhaving en de inachtneming van normale concurrentieverhoudingen.
Beoordeling door het Hof
149 Wat de vraag betreft, of de regionale Baskische normen gedekt worden door de bestreden beschikking, volstaat de vaststelling dat de Baskische autoriteiten geen gegevens hebben aangevoerd waaruit blijkt dat de overwegingen die deze beschikking met betrekking tot artikel 34 van wet nr. 43/1995 rechtvaardigen, niet op die regionale regels konden worden toegepast omdat deze een bijzonder karakter hadden.
150 Voorts betekent de omstandigheid dat de bestreden beschikking geen betrekking heeft op een aantal soortgelijke fiscale bepalingen die in andere regio's van Spanje gelden, niet dat de beschikking niet geldig is.
151 De grief dat de Commissie niet de mogelijkheid heeft onderzocht dat de bestreden maatregelen slechts ten dele steunmaatregelen in de zin van artikel 4, sub c, KS vormen, is feitelijk onjuist, aangezien uit punt 15 van de motivering van de bestreden beschikking duidelijk blijkt dat deze zich alleen uitstrekt tot de toepassing van die maatregelen ten aanzien van de bepalingen van dat verdrag en dientengevolge tot EGKS-ondernemingen.
152 Met betrekking tot de grief dat de Commissie niet de procedure heeft ingeleid die is vastgelegd in de bijlage bij protocol nr. 10 van de Toetredingsakte, volstaat de vaststelling dat, gelijk de Commissie terecht heeft opgemerkt, dit protocol volgens artikel 52 van de Toetredingsakte slechts van toepassing is geweest gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Gemeenschappen en dat het in elk geval slechts betrekking heeft op de herstructureringsplannen voor de Spaanse staalbedrijven.
153 Wat ten slotte de grief betreft, dat de toepasselijkheid van artikel 95, eerste alinea, KS kennelijk onjuist is beoordeeld, zij eraan herinnerd dat de Commissie op grond van dit artikel volgens de daarin voorziene procedure beschikkingen kan geven waarbij de verlening van steun die noodzakelijk is voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal, bij wijze van uitzondering wordt toegestaan.
154 Sommige van die beschikkingen maken het mogelijk, gerichte steun te verlenen aan met name genoemde ijzer- en staalondernemingen, andere machtigen de Commissie, bepaalde soorten steun ten gunste van iedere onderneming die aan de gestelde voorwaarden voldoet, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren (beschikking van 3 mei 1996, Duitsland/Commissie, C-399/95 R, Jurispr. blz. I-2441, punt 20).
155 Gelijk het Hof reeds heeft geoordeeld, maakt de Commissie van deze bevoegdheid gebruik wanneer zij van mening is dat de betrokken steun noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag. Dit stelsel van goedkeuring houdt – wat individuele beschikkingen van de Commissie betreft – logischerwijze in dat de betrokken lidstaat de Commissie verzoekt de procedure van artikel 95 KS in te leiden, en dat de Commissie dan onderzoekt of de steun noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag (arrest van 12 december 2002, België/Commissie, reeds aangehaald, punten 84 en 85).
156 Bijgevolg was de Commissie, anders dan Unesid stelt, in casu niet gehouden, vóór de vaststelling van de bestreden beschikking ambtshalve de procedure van artikel 95, eerste alinea, KS in te leiden teneinde de bestreden maatregelen op basis van deze bepaling goed te keuren.
157 Uit het voorgaande volgt dat de door interveniënten aangevoerde middelen en argumenten moeten worden afgewezen.
158 Gelet op de voorgaande overwegingen, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.
159 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen. Volgens artikel 69, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen interveniënten hun eigen kosten.
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
rechtdoende:
1)Verwerpt het beroep.
2)Verwijst het Koninkrijk Spanje in de kosten.
Verstaat dat de Diputación Foral de Álava, de Diputación Foral de Vizcaya, de Diputación Foral de Guipúzcoa, de Juntas Generales de Guipúzcoa, de Gobierno del País Vasco en de Unión de Empresas Siderúrgicas (Unesid) hun eigen kosten dragen.
Timmermans |
Puissochet |
Cunha Rodrigues |
Schintgen |
|
Colneric |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 juli 2004.
De griffier |
De president van de Tweede kamer |
R. Grass |
C. W. A. Timmermans |
1 – Procestaal: Spaans.