Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

21 januari 2021 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 2, lid 1, onder c), artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder a) – Belastbare handelingen – Vergoedingen voor de mededeling aan het publiek van muziekwerken – Artikel 28 – Organisatie voor collectief beheer van auteursrechten – Inning op eigen naam en voor rekening van de auteursrechthebbenden van deze vergoedingen bij de eindverbruiker”

In zaak C-501/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Înaltă Curte de Casaţie şi Justiţie (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) bij beslissing van 22 februari 2019, ingekomen bij het Hof op 28 juni 2019, in de procedure

UCMR – ADA Asociaţia pentru Drepturi de Autor a Compozitorilor

tegen

Asociatia culturala „Suflet de Român”, vertegenwoordigd door haar curator, Pro Management Insolv IPURL,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal (rapporteur), kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Derde kamer, N. Wahl, F. Biltgen en L. S. Rossi, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        UCMR – ADA Asociaţia pentru Drepturi de Autor a Compozitorilor, vertegenwoordigd door A. Achim,

–        de Roemeense regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door C.-R. Canţăr, R. Haţieganu en A. Rotăreanu, vervolgens door E. Gane, A. Rotăreanu en R. Haţieganu als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Lozano Palacios en A. Armenia als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 oktober 2020,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 24, lid 1, artikel 25, onder a), en artikel 28 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/88/EU van de Raad van 7 december 2010 (PB 2010, L 326, blz. 1) (hierna: „btw-richtlijn”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen UCMR – ADA Asociaţia pentru Drepturi de Autor a Compozitorilor (UCMR – ADA – Organisatie voor auteursrechten van componisten; hierna: „UCMR-ADA”) en Asociatia culturala „Suflet de Român” (Culturele vereniging „Ziel van Roemenië”; hierna: „vereniging”), thans in liquidatie, over de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op een betaling van door de vereniging aan UCMR-ADA verschuldigde royalty’s uit hoofde van de mededeling aan het publiek van muziekwerken in het kader van een door de vereniging georganiseerd optreden.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 2, lid 1, van de btw-richtlijn bepaalt:

„De volgende handelingen zijn aan de btw onderworpen:

[...]

c)      de diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht;

[...]”

4        Artikel 24, lid 1, van deze richtlijn luidt als volgt:

„Als ‚dienst’ wordt beschouwd elke handeling die geen levering van goederen is.”

5        In artikel 25 van deze richtlijn is bepaald:

„Een dienst kan onder meer een van de volgende handelingen zijn:

a)      de overdracht van een onlichamelijke zaak, ongeacht of deze al dan niet in een titel is belichaamd;

[...]”

6        Artikel 28 van de btw-richtlijn bepaalt:

„Wanneer door tussenkomst van een belastingplichtige, handelend op eigen naam, maar voor rekening van een ander, een dienst wordt verricht, wordt de betrokken belastingplichtige geacht deze dienst zelf te hebben afgenomen en te hebben verricht.”

 Roemeens recht

 Belastingwetboek

7        Artikel 126, met als opschrift „Belastbare handelingen”, van lege nr. 571/2003 privind Codul fiscal (wet nr. 571/2003 houdende het belastingwetboek) van 22 december 2003 (M. Of., deel I, nr. 927/23 december 2003), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, luidt als volgt:

„(1)      Voor btw-doeleinden zijn in Roemenië belastbaar de handelingen die de volgende cumulatieve voorwaarden vervullen:

a)      handelingen die, in de zin van de artikelen 128 tot en met 130, leveringen van goederen of diensten of daaraan gelijkgestelde handelingen vormen die belast worden met btw en onder bezwarende titel worden verricht;

[...]”

8        Artikel 129 van het belastingwetboek („Diensten”) bepaalt:

„(1)      Als ‚dienst’ wordt beschouwd elke handeling die geen levering van goederen is in de zin van artikel 128.

(2)      Wanneer door tussenkomst van een belastingplichtige, handelend op eigen naam maar voor rekening van een ander, een dienst wordt verricht, wordt de betrokken belastingplichtige geacht deze dienst zelf te hebben afgenomen en te hebben verricht.

(3)      Een dienst kan onder meer een van de volgende handelingen zijn:

[...]

b)      de overdracht van een onlichamelijke zaak, ongeacht of deze al dan niet in een titel is belichaamd, onder andere: de overdracht en/of het verlenen van auteursrechten, octrooien, licentierechten, fabrieks- en handelsmerken en andere soortgelijke rechten;

[...]

e)      de diensten verricht door een op naam en voor rekening van een ander handelende tussenpersoon wanneer zijn diensten betrekking hebben op het verrichten van goederenleveringen en diensten.

[...]”

 Wet betreffende het auteursrecht

9        Artikel 13 van lege nr. 8/1996 privind dreptul de autor și drepturile conexe (wet nr. 8/1996 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten) van 14 maart 1996 (M. Of., deel I, nr. 60/26 maart 1996), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „wet betreffende het auteursrecht”), luidt als volgt:

„Het gebruik van een werk doet voor de maker ervan afzonderlijke en exclusieve vermogensrechten ontstaan die hem in staat stellen het navolgende toe te staan of te verbieden:

[...]

f)      de directe of indirecte mededeling van het werk aan het publiek, op welke manier dan ook, inclusief het beschikbaar stellen aan het publiek zodat dit er vanaf een individueel te kiezen plaats en tijdstip toegang toe heeft;

[...]”

10      Titel III van deze wet heeft als opschrift „Beheer en bescherming van auteursrechten en naburige rechten”. Hoofdstuk I ervan, dat betrekking heeft op het „beheer van de vermogensrechten die aan het auteursrecht en de naburige rechten verbonden zijn”, bevat drie afdelingen. De artikelen 123 tot en met 1234 zijn opgenomen in afdeling I, met als opschrift „Algemene bepalingen”.

11      Artikel 123 van deze wet luidt als volgt:

„(1)      De houders van auteursrechten en naburige rechten kunnen de hun door de onderhavige wet verleende rechten ofwel persoonlijk uitoefenen, ofwel krachtens een volmacht, via een organisatie voor collectief beheer, overeenkomstig de bij deze wet gestelde voorwaarden.

[...]

(3)      De houders van auteursrechten of naburige rechten kunnen de door deze wet verleende vermogensrechten niet overdragen aan een organisatie voor collectief beheer.”

12      Artikel 1231 van deze wet bepaalt:

„(1)      Collectief beheer is verplicht voor de uitoefening van de volgende rechten:

[...]

e)      het recht van mededeling van muziekwerken aan het publiek [...];

[...]

(2)      Voor de in lid 1 bedoelde categorieën van rechten vertegenwoordigen de organisaties voor collectief beheer ook de rechthebbenden die hun geen volmacht hebben gegeven.”

13      Artikel 125, lid 2, van de wet betreffende het auteursrecht, opgenomen in afdeling II, met als opschrift „Organisaties voor collectief beheer van auteursrechten en naburige rechten”, luidt:

„[D]e organisaties [voor collectief beheer] worden rechtstreeks opgericht door de houders van auteursrechten of naburige rechten, natuurlijke of rechtspersonen, en handelen binnen de grenzen van de hun verleende volmacht en op basis van de statuten die zijn aangenomen volgens de in de wet vastgestelde procedure.”

14      Artikel 1291 van deze wet luidt als volgt:

„Als collectief beheer verplicht is en een houder [van auteursrechten] niet bij een organisatie is aangesloten, is de organisatie in de sector met de meeste leden bevoegd. Niet-vertegenwoordigde rechthebbenden kunnen de aan hen verschuldigde bedragen binnen drie jaar na de datum van kennisgeving opeisen. Na het verstrijken van deze periode worden de niet-toegewezen of niet-opgeëiste bedragen aangewend in overeenstemming met de beslissing van de algemene vergadering, met uitzondering van de beheerskosten.”

15      Binnen titel III, hoofdstuk I, van de wet betreffende het auteursrecht omvat afdeling III, „Werking van de organisaties voor collectief beheer”, de artikelen 130 tot en met 135.

16      Artikel 130, lid 1, van deze wet bepaalt:

„De organisaties voor collectief beheer zijn gehouden:

a)      niet-exclusieve toestemming te verlenen aan gebruikers die daarom verzoeken vóórdat zij het beschermde werk op welke wijze dan ook gebruiken. Deze toestemming wordt tegen betaling aan de hand van een schriftelijke, niet-exclusieve licentie verleend;

b)      werkmethoden te ontwikkelen voor de gebieden waarop zij actief zijn, daaronder begrepen passende vermogensrechten, waarover met het oog op de betaling van dergelijke rechten moet worden onderhandeld met de gebruikers ingeval het gaat om werken waarvan wegens hun exploitatiewijze geen individuele toestemming door de auteursrechthebbenden kan worden verleend;

[...]

e)      de door de gebruikers verschuldigde bedragen te innen en deze [...] aan de auteursrechthebbenden uit te keren [...];

[...]”

17      Artikel 1311, lid 1, van de wet betreffende het auteursrecht, dat de bepalingen van artikel 130, lid 1, onder b), vervolledigt, bepaalt het volgende:

„Over de werkmethoden wordt door de organisaties voor collectief beheer en de vertegenwoordigers [van bepaalde verenigingen en gebruikersorganisaties] onderhandeld op basis van de volgende wezenlijke criteria:

a)      de categorie van rechthebbenden, of het nu gaat om leden of niet-leden, en het gebied waarop de onderhandelingen plaatsvinden;

[...]

d)      het aandeel van het gebruik van het repertoire dat wordt beheerd door de organisatie voor collectief beheer;

f)      de inkomsten die de gebruikers behalen uit de uitoefening van de activiteit die gebruikmaakt van het repertoire waarover wordt onderhandeld.

[...]”

18      Artikel 134 van deze wet bepaalt:

„(1)      De uitoefening van het collectieve beheer waarin de volmacht voorziet, beperkt op geen enkele manier de vermogensrechten van de auteursrechthebbenden.

(2)      Het collectieve beheer vindt plaats volgens de navolgende regels:

a)      besluiten met betrekking tot de methoden en regels voor het innen van auteursrechtelijke royalty’s en andere bedragen van gebruikers en de verdeling van deze bedragen onder de rechthebbenden, alsmede besluiten met betrekking tot andere, belangrijkere aspecten van collectief beheer, moeten worden vastgesteld door de leden in het kader van de algemene vergadering, in overeenstemming met de statuten;

b)      de commissie die verschuldigd is door de rechthebbenden die lid zijn van een organisatie voor collectief beheer om de lopende kosten van deze organisatie [...] te dekken en de commissie die verschuldigd is aan de organisatie voor collectief beheer die als enige vergoedingen int [...] mogen samen niet meer dan 15 % van de jaarlijks geïnde bedragen vertegenwoordigen;

c)      bij gebreke van een expliciete beslissing van de algemene vergadering kunnen de bedragen die door een organisatie voor collectief beheer worden geïnd, niet worden gebruikt voor andere gemeenschappelijke doeleinden dan het vergoeden van de werkelijke kosten die verband houden met de inning van de verschuldigde bedragen en de verdeling ervan onder de leden; de algemene vergadering kan besluiten dat maximaal 15 % van de geïnde bedragen voor gemeenschappelijke doeleinden mag worden aangewend en alleen binnen de grenzen van het werkterrein;

d)      de bedragen die door een organisatie voor collectief beheer worden geïnd, worden op individuele basis onder de rechthebbenden verdeeld in verhouding tot het gebruik van het repertoire van elk van hen, uiterlijk zes maanden na de datum van inning; de rechthebbenden kunnen aanspraak maken op de betaling van de bedragen die op nominale basis zijn geïnd of waarvan de verdeling geen overlegging van specifieke documenten vereist binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van inning;

e)      de door de rechthebbenden verschuldigde commissie wordt geheven over de na berekening van de individuele verdeling aan elk van hen verschuldigde bedragen;

[...]

(3)      De royalty’s die worden betaald aan organisaties voor collectief beheer, zijn niet hetzelfde als en kunnen niet worden gelijkgesteld met hun inkomsten.

(4)      Bij de uitoefening van hun volmacht, volgens de bepalingen van deze wet, mogen aan organisaties voor collectief beheer geen auteursrechten of naburige rechten worden verleend of overgedragen en mag evenmin de uitoefening van deze rechten aan hen worden overgedragen.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

19      UCMR-ADA is een organisatie voor collectief beheer van de aan het auteursrecht op muziekwerken verbonden vermogensrechten die door het Oficiul Român pentru Drepturile de Autor (Roemeens bureau voor auteursrecht) is aangewezen als de enige organisatie die in Roemenië belast is met de inning van de aan het auteursrecht verbonden vergoedingen die verschuldigd zijn voor de mededeling aan het publiek van muziekwerken tijdens concerten, optredens of artistieke evenementen.

20      Op 16 november 2012 heeft de vereniging een voorstelling georganiseerd waarbij muziekwerken voor een publiek werden uitgevoerd. De vereniging had daartoe, tegen betaling van royalty’s aan UCMR-ADA, een niet-exclusieve licentie verkregen voor de mededeling aan het publiek van die werken.

21      Aangezien de vereniging slechts een deel van de door UCMR-ADA gevorderde royalty’s had betaald, zag UCMR-ADA zich genoodzaakt zich tot de rechter te wenden. Hoewel zowel de rechter in eerste aanleg als de rechter in hoger beroep heeft beslist dat de vereniging het volledige bedrag van de gevorderde royalty’s verschuldigd was, heeft de rechter in hoger beroep geoordeeld dat de inning van de royalty’s door UCMR-ADA niet aan btw was onderworpen en heeft hij het bedrag ten laste van de vereniging verminderd met het bedrag van deze belasting.

22      In haar cassatieberoep bij de Înaltă Curte de Casaţie şi Justiţie (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) voert UCMR-ADA aan dat de rechter in hoger beroep afbreuk heeft gedaan aan het belastingwetboek en het beginsel van de neutraliteit van de btw, aangezien zijn beslissing tot gevolg heeft dat UCMR-ADA, en niet de vereniging, de btw-last draagt terwijl UCMR-ADA niet de eindverbruiker van de werken in kwestie is.

23      Aangezien de verwijzende rechter twijfels heeft over de uitlegging van de btw-richtlijn, wenst hij in de eerste plaats te vernemen of de handeling waarbij de houders van auteursrechten op muziekwerken de organisatoren van een optreden toestemming geven voor het gebruik van die werken kan worden aangemerkt als een „dienst verricht onder bezwarende titel” in de zin van deze richtlijn. Hoewel hij zich bewust is van het feit dat het in het hoofdgeding gaat om andere vermogensrechten en categorieën rechthebbenden dan die welke aan de orde waren in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 18 januari 2017, SAWP (C-37/16, EU:C:2017:22), vraagt hij zich af of de redenering van het Hof in dat arrest mutatis mutandis kan worden toegepast op het onderhavige geval.

24      Indien deze handeling moet worden beschouwd als een dienst die onder bezwarende titel wordt verricht, vraagt de verwijzende rechter zich in de tweede plaats af, onder verwijzing naar het arrest van 14 juli 2011, Henfling e.a. (C-464/10, EU:C:2011:489), of een organisatie voor collectief beheer, door van de gebruikers royalty’s te innen, handelt als belastingplichtige in de zin van artikel 28 van de btw-richtlijn. In voorkomend geval wenst hij te vernemen wat de gevolgen daarvan zijn aangaande de verplichting om facturen met btw uit te reiken, zowel voor deze organisatie voor collectief beheer als voor de auteursrechthebbenden.

25      Daarop heeft de Înaltă Curte de Casație și Justiție de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Verrichten de houders van auteursrechten op muziekwerken een dienst in de zin van artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder a), van [de btw-richtlijn] jegens de organisatoren van een optreden van wie de organisaties voor collectief beheer van auteursrechten op grond van een toestemming die is gegeven in de vorm van een exclusieve licentie, op eigen naam maar voor rekening van die rechthebbenden royalty’s innen voor de mededeling van de muziekwerken aan het publiek?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, handelen de organisaties voor collectief beheer van auteursrechten, wanneer zij van de organisatoren van een optreden royalty’s innen voor het recht op mededeling aan het publiek van de muziekwerken, dan als belastingplichtige in de zin van artikel 28 van de btw-richtlijn en moeten zij dan facturen met btw uitreiken aan de organisatoren van het betrokken optreden, en moeten, wanneer royalty’s worden betaald aan de houders van auteursrechten op muziekwerken, deze rechthebbenden op hun beurt facturen met btw uitreiken aan de organisatie voor collectief beheer van auteursrechten?”

 Procedure bij het Hof

26      De pleitzitting, die aanvankelijk op 27 mei 2020 was gepland, is wegens de gezondheidscrisis geannuleerd en de ter mondelinge beantwoording gestelde vragen zijn omgevormd tot schriftelijk te beantwoorden vragen. De partijen hebben binnen de gestelde termijnen op deze vragen geantwoord.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

27      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 1, onder c), artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder a), van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een houder van auteursrechten op muziekwerken een dienst onder bezwarende titel verricht ten behoeve van een organisator van optredens, die eindverbruiker is, wanneer die organisator een niet-exclusieve licentie verkrijgt die hem toestaat deze werken aan het publiek mee te delen tegen betaling van royalty’s die worden geïnd door een aangewezen organisatie voor collectief beheer, die op eigen naam maar voor rekening van voornoemde auteursrechthebbende handelt.

28      Volgens artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn zijn diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan btw onderworpen.

29      Krachtens artikel 24, lid 1, van deze richtlijn moet elke handeling die geen levering van goederen is, als dienst worden beschouwd. Artikel 25 van de btw-richtlijn geeft een niet-limitatieve opsomming van drie verschillende handelingen die als „diensten” gelden, waaronder de in artikel 25, onder a), vermelde handeling die bestaat in de overdracht van een onlichamelijke zaak.

30      Voorafgaand aan de vraag of een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is een overdracht van een onlichamelijke zaak in de zin van die bepaling kan vormen, moet worden beoordeeld of een dergelijke handeling onder bezwarende titel wordt verricht. Zoals blijkt uit punt 28 van dit arrest, valt een dienst volgens artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn immers hoe dan ook enkel onder deze bepaling als hij onder bezwarende titel wordt verricht (zie in die zin arrest van 18 januari 2017, SAWP, C-37/16, EU:C:2017:22, punt 24).

31      Uit vaste rechtspraak vloeit voort dat een dienst slechts onder bezwarende titel in de zin van de btw-richtlijn wordt verricht en dus belastbaar is wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt van de aan de ontvanger verleende dienst. Dit is het geval wanneer er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestatie, en de betaalde bedragen dus de daadwerkelijke tegenprestatie vormen voor de individualiseerbare dienst die is verricht in het kader van een dergelijke rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld (zie met name arresten van 18 januari 2017, SAWP, C-37/16, EU:C:2017:22, punten 25 en 26, en 11 juni 2020, Vodafone Portugal, C-43/19, EU:C:2020:465, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Volgens de door de verwijzende rechter verstrekte aanwijzingen voert de in het hoofdgeding toepasselijke nationale wettelijke regeling een verplicht collectief beheer in van de uitoefening van het recht van mededeling van muziekwerken aan het publiek, met name tijdens optredens. Dit collectieve beheer impliceert in het bijzonder dat één aangewezen organisatie voor collectief beheer verplicht is om gebruikers, zoals organisatoren van optredens, die daarom verzoeken, een niet-exclusieve licentie te verlenen voor de mededeling van het betrokken werk aan het publiek. Door de aan de auteursrechthebbenden verschuldigde royalty’s als tegenprestatie voor die toestemming te innen, handelt deze organisatie op eigen naam maar voor rekening van deze auteursrechthebbenden, ongeacht of zij al dan niet lid van die organisatie zijn.

33      Uit deze aanwijzingen blijkt dat de auteursrechthebbende in een situatie als in het hoofdgeding ten behoeve van de organisator van optredens een dienst onder bezwarende titel verricht, ondanks de tussenkomst van de organisatie voor collectief beheer.

34      In de eerste plaats bestaat er in een dergelijk geval immers een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld doordat de houder van auteursrechten op een muziekwerk, door de mededeling ervan aan het publiek toe te staan, een gebruiker toestemming geeft om gebruik te maken van dat werk. Deze gebruiker verricht op zijn beurt een dienst ten behoeve van die rechthebbende door te voldoen aan zijn verplichting om de royalty’s voor het gebruik van het aangevraagde werk te betalen aan de organisatie voor collectief beheer. De organisatie voor collectief beheer handelt in dat geval voor rekening van de auteursrechthebbenden.

35      De omstandigheid dat het gebruik van het beschermde werk wordt toegestaan op uitdrukkelijk verzoek van de gebruiker, die op zijn beurt de verschuldigde vergoeding betaalt, bevestigt in een situatie als in het hoofdgeding niet enkel het bestaan van een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld tussen de dienstverrichter-rechthebbende en de begunstigde-gebruiker, maar maakt het tegelijkertijd mogelijk om een rechtstreeks verband vast te stellen tussen de verrichte dienst en de daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie.

36      In de tweede plaats zij vastgesteld dat in een situatie als in het hoofdgeding de door de gebruiker betaalde royalty’s de daadwerkelijke tegenprestatie vormen voor de in het kader van die rechtsbetrekking verrichte dienst. In dit verband blijkt uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens dat het door de organisatie voor collectief beheer aan de auteursrechthebbenden verschuldigde bedrag, dat weliswaar uiteindelijk wordt bepaald aan de hand van de bij de nationale wet vastgestelde methoden, bedoeld is om de verrichte dienst te vergoeden.

37      Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat deze vergoeding wordt geïnd door de organisatie voor collectief beheer, aangezien zij handelt voor rekening van de auteursrechthebbenden, noch door de omstandigheid dat het collectieve beheer van de vergoeding voortvloeit uit een wettelijke verplichting, zoals de advocaat-generaal in punt 48 van zijn conclusie opmerkt, of dat de organisatie voor collectief beheer zowel handelt voor auteurs die als lid bij haar zijn aangesloten als voor auteurs die dat niet zijn, aangezien de wijze van beheer niet verschilt naargelang van de categorie van auteursrechthebbenden.

38      Een situatie als in het hoofdgeding verschilt dus op twee vlakken van de situatie die heeft geleid tot het arrest van 18 januari 2017, SAWP (C-37/16, EU:C:2017:22). Ten eerste bestaat er in dit geval een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld tussen de auteursrechthebbenden en een eindverbruiker van het beschermde werk. Ten tweede bestaat er een rechtstreeks verband tussen het verrichten van een dienst en een tegenprestatie, waarbij de door de eindverbruiker te betalen royalty’s de daadwerkelijke tegenprestatie vormen voor de door de auteursrechthebbende verrichte individualiseerbare dienst, terwijl het Hof in de punten 28 tot en met 30 van voornoemd arrest heeft geoordeeld dat de heffingen in kwestie, die door bepaalde producenten en importeurs verschuldigd waren uit hoofde van de nationale wet, waarin ook de hoogte ervan was bepaald, bedoeld waren om de billijke compensatie voor de houders van de betrokken rechten te financieren.

39      Aangezien is komen vast te staan dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde handeling een dienst is die onder bezwarende titel wordt verricht in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn, hoeft niet te worden nagegaan of deze dienst onder het begrip „overdracht van een onlichamelijke zaak” in de zin van artikel 25, onder a), van die richtlijn valt, aangezien de in dit artikel 25 bedoelde lijst van diensten niet-exhaustief is.

40      Uit een en ander vloeit voort dat artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een houder van auteursrechten op muziekwerken een dienst onder bezwarende titel verricht ten behoeve van een organisator van optredens, die eindverbruiker is, wanneer aan die organisator via een niet-exclusieve licentie wordt toegestaan deze werken aan het publiek mee te delen tegen betaling van royalty’s die worden geïnd door een aangewezen organisatie voor collectief beheer, die op eigen naam maar voor rekening van die auteursrechthebbende handelt.

 Tweede vraag

41      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 28 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de organisatie voor collectief beheer – die op eigen naam maar voor rekening van de houders van auteursrechten op muziekwerken royalty’s int die hun verschuldigd zijn als tegenprestatie voor de toestemming om hun beschermde werken aan het publiek mee te delen – handelt als „belastingplichtige” in de zin van dat artikel en dus wordt geacht deze dienst van die rechthebbenden te hebben ontvangen voordat zij die dienst zelf aan de eindverbruiker verstrekt. De verwijzende rechter vraagt zich tevens af of in een dergelijk geval, ten eerste, de organisatie voor collectief beheer facturen op eigen naam moet opstellen voor de eindverbruiker waarin de bij de eindverbruiker geïnde royalty’s, inclusief btw, zijn vermeld, en, ten tweede, de auteursrechthebbenden op hun beurt aan de organisatie voor collectief beheer facturen, inclusief btw, moeten uitreiken voor de in verband met de ontvangen royalty’s verrichte dienst.

42      Wat het eerste deel van die vraag betreft, zij eraan herinnerd dat wanneer door tussenkomst van een belastingplichtige, handelend op eigen naam, maar voor rekening van een ander, een dienst wordt verricht, de betrokken belastingplichtige volgens artikel 28 van de btw-richtlijn wordt geacht deze dienst zelf te hebben afgenomen en te hebben verricht.

43      Die bepaling creëert dus een juridische fictie waarbij twee identieke diensten achtereenvolgens worden verricht. Volgens deze fictie wordt de marktdeelnemer die bij de dienstverrichting als tussenpersoon handelt en de commissionair is, geacht in eerste instantie de betrokken diensten van de marktdeelnemer voor wiens rekening hij handelt en die de opdrachtgever is, te hebben ontvangen en in tweede instantie deze diensten zelf aan de klant te verstrekken (arrest van 4 mei 2017, Commissie/Luxemburg, C-274/15, EU:C:2017:333, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      In het onderhavige geval volgt uit de verwijzingsbeslissing in de eerste plaats dat collectief beheer verplicht is voor de uitoefening van het recht van mededeling aan het publiek van muziekwerken, met name tijdens optredens. In dat geval vertegenwoordigt de aangewezen organisatie voor collectief beheer ook de rechthebbenden die haar geen volmacht hebben verleend en dus geen lid van deze organisatie zijn. In de tweede plaats kunnen de exclusieve vermogensrechten van de auteursrechthebbenden die hen in staat stellen met name de mededeling van een werk aan het publiek toe te staan of te verbieden, niet worden overgedragen aan organisaties voor collectief beheer. In de derde plaats is de organisatie voor collectief beheer op grond van de toepasselijke nationale wetgeving verplicht om, ten eerste, niet-exclusieve licenties te verlenen aan gebruikers die daarom verzoeken en, ten tweede, na onderhandelingen met de gebruikers werkmethoden te ontwikkelen voor de betaling van passende royalty’s ingeval het gaat om werken waarvoor wegens hun exploitatiewijze geen individuele toestemming door de rechthebbenden kan worden verleend. In de vierde plaats zal, wanneer overeenkomstig deze werkmethoden aan de rechthebbenden royalty’s verschuldigd zijn, de door de organisatie voor collectief beheer aan een gebruiker verleende toestemming de bedragen omvatten die de organisatie op eigen naam maar voor rekening van de auteursrechthebbenden ontvangt.

45      Uit al deze gegevens samen volgt dat in een situatie als in het hoofdgeding de organisatie voor collectief beheer – door licentierechten te verlenen aan de gebruikers van de beschermde werken en door daarvoor op eigen naam maar voor rekening van de auteursrechthebbenden royalty’s te innen – als tussenpersoon handelt bij de dienst die deze rechthebbende verricht ten behoeve van de gebruiker, namelijk de organisator van optredens. Derhalve moet die organisatie worden geacht in eerste instantie deze dienst van die rechthebbenden te hebben ontvangen en in tweede instantie de dienst zelf aan de eindverbruikers te verstrekken.

46      In omstandigheden als in het hoofdgeding moet dan ook worden geoordeeld dat de organisatie voor collectief beheer heeft gehandeld als commissionair in de zin van artikel 28 van de btw-richtlijn.

47      Het feit dat een organisatie voor collectief beheer ook auteursrechthebbenden vertegenwoordigt die haar geen volmacht hebben verleend, is niet in tegenspraak met deze conclusie, aangezien noch de betrokken dienst, noch de wijze waarop hij wordt verricht, verschilt naargelang van de betrokken categorie van rechthebbenden.

48      Uit de door zowel de verwijzende rechter als de Roemeense regering verstrekte gegevens blijkt immers dat in het systeem voor verplicht collectief beheer dat in het hoofdgeding aan de orde is, het toepasselijke recht met betrekking tot de toekenning van licenties, de inning van royalty’s, de verdeling daarvan en de aan de organisatie voor collectief beheer verschuldigde provisie geen onderscheid maakt naargelang een persoon al dan niet lid is van een organisatie voor collectief beheer.

49      Wat het tweede deel van de vraag betreft, betreffende de gevolgen van de toepassing van artikel 28 van de btw-richtlijn in verband met de facturatie, zij eraan herinnerd dat, aangezien deze bepaling deel uitmaakt van titel IV („Belastbare handelingen”) van deze richtlijn, de diensten die achtereenvolgens worden verricht binnen de werkingssfeer van de btw vallen. Indien de dienstverrichting waarbij een marktdeelnemer als tussenpersoon handelt, aan de btw is onderworpen, is de rechtsverhouding tussen die marktdeelnemer en de marktdeelnemer voor rekening van wie hij handelt bijgevolg ook aan de btw onderworpen (zie in die zin arrest van 19 december 2019, Amărăşti Land Investment, C-707/18, EU:C:2019:1136, punt 38).

50      Wanneer de organisatie voor collectief beheer, die als belastingplichtige handelt, op eigen naam maar voor rekening van de auteursrechthebbenden een handeling verricht die erin bestaat aan organisatoren van voorstellingen niet-exclusieve licenties te verlenen met het oog op de mededeling van muziekwerken aan het publiek, tegen betaling van royalty’s, verricht deze organisatie dan ook een handeling die binnen de werkingssfeer van de btw valt, op dezelfde wijze als de auteursrechthebbenden een belastbare dienst verrichten wanneer zij van de organisatie voor collectief beheer royalty’s innen.

51      Met het oog op de eerbiediging van het beginsel van fiscale neutraliteit is de belastingplichtige organisatie voor collectief beheer in een dergelijke situatie verplicht om naar de eindverbruiker een factuur op eigen naam te sturen waaruit de inning bij die eindverbruiker blijkt van de verschuldigde royalty’s, vermeerderd met btw. Na ontvangst van de door deze organisatie overgedragen royalty’s zijn de auteursrechthebbenden vervolgens verplicht om, indien zij belastingplichtig zijn, aan die organisatie een factuur uit te reiken met vermelding van de ontvangen royalty’s en de btw die daarop van toepassing is.

52      Uit een en ander volgt dat artikel 28 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de organisatie voor collectief beheer – die op eigen naam maar voor rekening van de houders van auteursrechten op muziekwerken royalty’s int die hun verschuldigd zijn als tegenprestatie voor de toestemming om hun beschermde werken aan het publiek mee te delen – handelt als „belastingplichtige” in de zin van dat artikel en dus wordt geacht de dienst van die rechthebbenden te hebben ontvangen voordat zij deze dienst zelf aan de eindverbruiker verstrekt. In een dergelijk geval moet de betrokken organisatie facturen op eigen naam opstellen voor de eindverbruiker waarin alle bij de eindverbruiker geïnde bedragen inclusief btw zijn opgenomen. De auteursrechthebbenden moeten op hun beurt aan de organisatie voor collectief beheer facturen, inclusief btw, uitreiken voor de in verband met de ontvangen royalty’s verrichte dienst.

 Kosten

53      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/88/EU van de Raad van 7 december 2010, moet aldus worden uitgelegd dat een houder van auteursrechten op muziekwerken een dienst onder bezwarende titel verricht ten behoeve van een organisator van optredens, die eindverbruiker is, wanneer aan die organisator via een niet-exclusieve licentie wordt toegestaan deze werken aan het publiek mee te delen tegen betaling van royalty’s die worden geïnd door een aangewezen organisatie voor collectief beheer, die op eigen naam maar voor rekening van die auteursrechthebbende handelt.

2)      Artikel 28 van richtlijn 2006/112/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/88, moet aldus worden uitgelegd dat de organisatie voor collectief beheer – die op eigen naam maar voor rekening van de houders van auteursrechten op muziekwerken royalty’s int die hun verschuldigd zijn als tegenprestatie voor de toestemming om hun beschermde werken aan het publiek mee te delen – handelt als „belastingplichtige” in de zin van dat artikel en dus wordt geacht de dienst van die rechthebbenden te hebben ontvangen voordat zij deze dienst zelf aan de eindverbruiker verstrekt. In een dergelijk geval moet de betrokken organisatie facturen op eigen naam opstellen voor de eindverbruiker waarin alle bij de eindverbruiker geïnde bedragen inclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) zijn opgenomen. De auteursrechthebbenden moeten op hun beurt aan de organisatie voor collectief beheer facturen, inclusief btw, uitreiken voor de in verband met de ontvangen royalty’s verrichte dienst.

ondertekeningen


*      Procestaal: Roemeens.