ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)
4 september 2009 (*)
„Staatssteun – Steunregeling ingevoerd door Italiaanse autoriteiten ten gunste van recentelijk aan beurs genoteerde ondernemingen – Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast – Motiveringsplicht – Selectiviteit – Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten – Aantasting van mededinging”
In zaak T-211/05,
Italiaanse Republiek, aanvankelijk vertegenwoordigd door I. Braguglia, vervolgens door R. Adam en ten slotte door I. Bruni als gemachtigden, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Di Bucci en E. Righini als gemachtigden,
verweerster,
betreffende een verzoek om nietigverklaring van beschikking 2006/261/EG van de Commissie van 16 maart 2005 betreffende steunmaatregel C 8/2004 (ex NN 164/2003) die door Italië ten uitvoer is gelegd ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen (PB 2006, L 94, blz. 42),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),
samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, E. Cremona (rapporteur) en S. Frimodt Nielsen, rechters,
griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 september 2008,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1. Betrokken nationale maatregelen
1 De steunregeling die door de Italiaanse Republiek ten uitvoer is gelegd ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen werd ingesteld bij artikel 1, lid 1, sub d, en artikel 11 van decreto legge n° 269 (su) disposizioni urgenti per favorire lo sviluppo e per la correzione dell’andamento dei conti pubblici (decreto-legge nr. 269 houdende dringende maatregelen ter bevordering van de ontwikkeling en de correctie van de ontwikkeling van de overheidsfinanciën; hierna „DL 269/2003”), van 30 september 2003, omgezet in legge n° 326 (wet nr. 326) van 24 november 2003. De steunregeling is in werking getreden op 2 oktober 2003, op welke datum DL 269/2003 in de Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana (GURI) is bekendgemaakt zonder bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen te zijn aangemeld.
2 Artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bepaalt:
„Voor de toepassing van de vennootschapsbelasting komt iedere onderneming die haar werkzaamheden uitoefent op de datum van inwerkingtreding van [DL 269/2003], onverminderd de gewone aftrek, in aanmerking voor aftrek van de volgende lasten:
[...]
d) het bedrag van de kosten voor introductie op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 11 van [DL 269/2003].”
3 Artikel 11 van DL 269/2003 luidt:
„1. Iedere onderneming waarvan de aandelen in de periode tussen de inwerkingtreding van [DL 269/2003] en 31 december 2004 tot de notering op een gereglementeerde markt van een lidstaat van de Europese Unie zijn toegelaten, komt in aanmerking voor een verlaagd vennootschapsbelastingtarief van 20 % voor het aanslagjaar waarin zij tot de notering is toegelaten en de twee volgende aanslagjaren, wanneer haar aandelen niet eerder op een gereglementeerde markt van een lidstaat van de Unie zijn verhandeld [...] en wanneer zij, teneinde tot de notering te worden toegelaten, een aanbieding tot inschrijving op haar aandelen heeft bekendgemaakt die leidt tot een verhoging met ten minste 15 % van het nettokapitaal als geboekt op de balans van het boekhoudjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanbieding is gelanceerd, na aftrek van de jaarwinst.
2. Het bedrag van de aangegeven netto-inkomsten waarop het verlaagde tarief in de zin van lid 1 van dit artikel kan worden toegepast, is beperkt tot 30 miljoen EUR.
3. Wanneer de in lid 1 van dit artikel bedoelde aandelen van de beurs worden geschrapt, en behalve in het geval als bedoeld in artikel 133 van decreto legislativo nr. 58 van 24 februari 1998 [te weten het geval van een onderneming die daarna aan een andere Europese effectenbeurs wordt genoteerd die eenzelfde niveau van beleggersbescherming garandeert als de Italiaanse effectenbeurs], geldt de aftrek waarin deze bepaling voorziet alleen voor de vóór de intrekking van de aandelen afgesloten aanslagjaren.
4. De in de artikelen 1 en volgende van decreto legislativo nr. 466 van 18 december 1997 voorziene aftrek geldt niet voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde ondernemingen tijdens de aanslagjaren waarin zij de in deze bepaling bedoelde aftrek genieten. Deze ondernemingen kunnen evenwel kiezen voor toepassing van de in reeds aangehaald decreto legislativo nr. 466 van 18 december 1997 voorziene aftrek in plaats van die bedoeld in [DL 269/2003].”
4 Bij decreto legislativo n° 466 (sul) riordino delle imposte personali sul reddito al fine di favorire la capitalizzazione delle imprese, a norma dell’art. 3, comma 162, lettere a), b), c), d) ed f), della legge 23 dicembre 1996, n° 662 [decreto legislativo nr. 466 houdende reorganisatie van de personele inkomstenbelastingen ter bevordering van de kapitaalverschaffing aan ondernemingen, overeenkomstig artikel 3, honderdtweeënzestigste alinea, sub a, b, c, d en f, van wet nr. 662 van 23 december 1996], van 18 december 1997, dat is bekendgemaakt in het gewone supplement bij GURI nr. 3 van 5 januari 1998, is een regeling inzake belastingverminderingen ingevoerd die bekendstaat als de „Super DIT” (hierna: „Super DIT”). De Super DIT voorziet voor ondernemingen die een notering hebben verkregen op een gereglementeerde markt, voor de drie aanslagjaren volgend op het jaar van de eerste notering, met name in een verlaging met 7 % van het belastingtarief dat geldt voor de gewone vergoeding voor een verhoging van het geïnvesteerde kapitaal, zonder dat dit mag leiden tot een gemiddeld belastingtarief van minder dan 20 %. De Super DIT is ingetrokken bij legge no 383 (su) primi interventi per il rilancio dell’economia (wet nr. 383 betreffende de eerste ingrepen met het oog op de heropleving van de economie), van 18 oktober 2001, die is bekendgemaakt in GURI nr. 248 van 24 oktober 2001. Voor ondernemingen die op 30 juni 2001 kapitaalverhogingen hadden doorgevoerd in de zin van die regeling bleven die belastingverminderingen evenwel van toepassing.
5 Volgens artikel 11, lid 4, van DL 269/2003 kunnen de betrokken ondernemingen kiezen tussen de bij dat artikel verleende fiscale stimulansen en de bij de Super DIT voorziene aftrek.
2. Administratieve procedure en bestreden beschikking
6 Bij brief van 22 oktober 2003 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten verzocht haar inlichtingen te verstrekken over de bij DL 269/2003 vastgestelde maatregelen en de inwerkingtreding daarvan. Zij heeft hen daarbij herinnerd aan de krachtens artikel 88, lid 3, EG op hen rustende aanmeldingsplicht.
7 Bij brief van 5 november 2003 hebben de Italiaanse autoriteiten de gevraagde inlichtingen verstrekt. Zij hebben daarbij aangegeven dat DL 269/2003 nog in wet moest worden omgezet, en verder dat de bepalingen daarvan niet van invloed waren op de vaststelling van de vooruitbetalingen voor de inkomstenbelasting 2003.
8 Bij schrijven van 19 december 2003 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten opnieuw herinnerd aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 88, lid 3, EG en hen verzocht de potentiële begunstigden in kennis te stellen van de gevolgen als bedoeld in het EG-Verdrag en artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] EG (PB L 83, blz. 1), mochten de betrokken maatregelen onrechtmatig ten uitvoer gelegde steun blijken te zijn. De Italiaanse autoriteiten hebben niet op die brief gereageerd.
9 Bij brief van 18 februari 2004 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek in kennis gesteld van haar beslissing om de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden ten aanzien van de fiscale steun die uit hoofde van artikel 1, lid 1, sub d, en artikel 11 van DL 269/2003 was verleend. Op 21 april 2004 hebben de Italiaanse autoriteiten hun opmerkingen ingediend.
10 De beschikking van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure is op 3 september 2004 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB C 221, blz. 7).
11 Op 16 en 27 september 2004 zijn tussen de diensten van de Commissie en de Italiaanse autoriteiten bijeenkomsten gehouden om bepaalde aspecten van de betrokken maatregelen te onderzoeken.
12 Op 4 oktober 2004 heeft de Commissie opmerkingen van Borsa Italiana SpA ontvangen. De Commissie heeft die opmerkingen aan de Italiaanse autoriteiten gezonden, die bij brief van 30 november 2004 hun commentaar hebben ingediend.
13 Op 16 maart 2005 heeft de Commissie beschikking 2006/261/EG vastgesteld betreffende steunmaatregel C 8/2004 (ex NN 164/2003) die door Italië ten uitvoer is gelegd ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen (PB 2006, L 94, blz. 42; hierna: „bestreden beschikking”).
14 In de bestreden beschikking beschrijft de Commissie om te beginnen de procedure die aan de vaststelling van die beschikking is voorafgegaan (punt I) en de betrokken maatregelen (punt II). Daarna zet zij de redenen voor het inleiden van de formele onderzoeksprocedure (punt III) uiteen, de opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten alsmede van de belanghebbende derde partijen (punt IV) en haar beoordeling van de betrokken steunmaatregel (punt V).
15 Met betrekking tot haar beoordeling geeft de Commissie in de eerste plaats aan dat de onderzochte steunregeling duidelijke selectieve voordelen verschaft, aangezien die afwijkt van de normale werking van het belastingstelsel en bepaalde ondernemingen bevoordeelt (punten 26-32 van de bestreden beschikking).
16 In de tweede plaats wijst zij erop dat de verleende voordelen van de Staat komen doordat die afziet van belastinginkomsten die normaliter door de Italiaanse schatkist worden geïnd (punt 33 van de bestreden beschikking).
17 In de derde plaats is de Commissie van mening dat de betrokken maatregelen het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig dreigen te beïnvloeden en de mededinging tussen de ondernemingen dreigen te vervalsen, aangezien de begunstigde ondernemingen actief kunnen zijn op internationale markten en commerciële en andere economische activiteiten kunnen verrichten op markten die door een hevige concurrentie worden gekenmerkt (punten 34-37 van de bestreden beschikking).
18 In de vierde plaats benadrukt de Commissie dat de Italiaanse autoriteiten de betrokken maatregelen ten uitvoer hebben gelegd zonder deze vooraf aan te melden, zodat zij onrechtmatige steun vormen (punt 38 van de bestreden beschikking).
19 In de vijfde plaats onderzoekt de Commissie in de punten 39 tot en met 45 van de bestreden beschikking de verenigbaarheid van de steunregeling met de gemeenschappelijke markt, en sluit zij daarbij uit dat de afwijkingen als bedoeld in artikel 87, leden 2 en 3, EG daarop toepassing kunnen vinden.
20 Het dispositief van de bestreden beschikking luidt:
„Artikel 1
De regeling van in de vorm van fiscale stimulansen toegekende staatssteun aan op een gereglementeerde Europese beurs genoteerde ondernemingen, als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub d, en artikel 11 van [DL 269/2003], die door [de Italiaanse Republiek] ten uitvoer is gelegd, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.
Artikel 2
[De Italiaanse Republiek] trekt de in artikel 1 bedoelde steunregeling in met ingang van het belastingjaar waarin de datum van kennisgeving van deze beschikking valt.
Artikel 3
1. [De Italiaanse Republiek] neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onwettig toegekende steun van de begunstigden terug te vorderen.
2. De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de procedures van nationaal recht, voor zover deze procedures een onmiddellijke en effectieve tenuitvoerlegging van deze beschikking mogelijk maken.
3. De terugvordering wordt zo snel mogelijk uitgevoerd. Met name moet [de Italiaanse Republiek], wanneer de steun reeds is toegekend in de vorm van een verlaging van de in het lopende belastingjaar te betalen belastingen, het volledige verschuldigde bedrag terugvorderen met de laatste betaling voor 2004. In alle andere gevallen vordert [de Italiaanse Republiek] de verschuldigde belasting terug uiterlijk aan het einde van het belastingjaar waarin de datum van kennisgeving van deze beschikking valt.
4. De terug te vorderen steun omvat de rente vanaf de datum waarop de steun aan de begunstigden is toegekend tot de datum van de effectieve terugbetaling.
5. De rente wordt berekend overeenkomstig hoofdstuk V van verordening (EG) nr. 794/2004.
6. Binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking gelast [de Italiaanse Republiek] alle begunstigden van de in artikel 1 bedoelde steun tot terugbetaling van de onwettige steun, inclusief rente.
Artikel 4
[De Italiaanse Republiek] deelt de Commissie binnen twee maanden na kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen zij heeft genomen of voornemens is te nemen om hieraan te voldoen. [De Italiaanse Republiek] legt binnen dezelfde termijn alle bewijsstukken voor waaruit blijkt dat ten aanzien van de begunstigden van de onwettige steun een terugvorderingsprocedure is ingeleid.
[...]”
Procesverloop en conclusies van partijen
21 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 mei 2005, heeft de Italiaanse Republiek het onderhavige beroep ingesteld.
22 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan, en heeft het in het kader van de in artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering voorziene maatregelen tot organisatie van de procesgang partijen een aantal vragen gesteld, die zij schriftelijk dienden te beantwoorden. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.
23 Partijen zijn ter terechtzitting van 9 september 2008 in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.
24 De Italiaanse Republiek concludeert dat het het Gerecht behage:
– de bestreden beschikking nietig te verklaren;
– de Commissie te verwijzen in de kosten.
25 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
– het beroep te verwerpen;
– de Italiaanse Republiek in de kosten te verwijzen.
In rechte
26 De Italiaanse Republiek voert vijf middelen aan. Het eerste is in wezen ontleend aan schending van het beginsel van hoor en wederhoor, wat de beschikking tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG betreft. Het tweede betreft schending van de wezenlijke vormvoorschriften en van artikel 253 EG, omdat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het bestaan, in de Italiaanse rechtsorde, van een maatregel met kenmerken die vergelijkbaar zijn met die van de betrokken maatregelen. Het derde, het vierde en het vijfde middel zijn ontleend aan schending van artikel 87 EG en aan gebrek aan motivering. In het kader van het derde middel stelt de Italiaanse Republiek tevens schending van het beginsel van hoor en wederhoor met betrekking tot een welbepaald bezwaar dat de Commissie in de bestreden beschikking heeft gemaakt. Het Gerecht zal eerst de in het kader van het eerste en het derde middel gestelde schending van het beginsel van hoor en wederhoor onderzoeken, daarna het gestelde gebrek aan motivering, waarbij wordt ingegaan op alle door de Italiaanse Republiek in die zin aangevoerde argumenten, en, ten slotte, de gestelde schending van artikel 87 EG.
1. Schending van het beginsel van hoor en wederhoor
27 De Italiaanse Republiek stelt in wezen schending van het beginsel van hoor en wederhoor in haar eerste middel, en, in samenhang met schending van artikel 87, lid 1, EG, in het kader van haar derde middel.
Eerste middel, dat in wezen is ontleend aan schending van het beginsel van hoor en wederhoor, wat de beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure betreft
Argumenten van partijen
28 De Italiaanse Republiek verwijt de Commissie dat zij de formele onderzoeksprocedure in de zin van artikel 88, lid 2, EG heeft ingeleid zonder haar te verzoeken om uitleg over de aard en de gevolgen van de betrokken maatregelen. Zij beroept zich in dit verband op het arrest van het Hof van 10 mei 2005, Italië/Commissie (C-400/99, Jurispr. blz. I-3657, punten 29-31). Uit deze rechtspraak volgt dat de Commissie de betrokken maatregelen met de lidstaat moet bespreken alvorens de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden, zodat die zijn standpunt kenbaar kan maken dat de betrokken maatregelen geen steun vormen of dat zij bestaande steun vormen.
29 De Italiaanse Republiek betoogt in wezen dat de Commissie zich in haar brief van 22 oktober 2003 heeft beperkt tot het formuleren van een algemeen verzoek om informatie betreffende een geheel van maatregelen, zonder enige verwijzing naar de artikelen 1 en 11 van DL 269/2003, wat een voorafgaande bespreking van de specifieke kenmerken van de betrokken maatregelen heeft verhinderd. Voorts heeft de Commissie in haar brief van 19 december 2003 aangegeven dat zij niet beschikte over informatie op grond waarvan kon worden uitgesloten dat de bij DL 269/2003 voorziene maatregelen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormden. Net wegens die formulering heeft deze brief de Italiaanse autoriteiten niet in staat gesteld, te begrijpen welke twijfels de Commissie ten aanzien van de betrokken maatregelen had. Door in die brief te verklaren dat zij niet beschikte over gegevens op grond waarvan kon worden uitgesloten dat twee van de potentiële begunstigden de belastingvermindering van DL 269/2003 hadden genoten, heeft de Commissie bovendien geen rekening gehouden met de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte informatie ten bewijze dat die maatregelen geen weerslag hebben gehad op de vooruitbetaling voor de in 2003 verschuldigde belasting.
30 Voorts blijkt uit de derde alinea van die brief dat de Commissie niet kon uitsluiten dat de in artikel 11 van DL 269/2003 bedoelde fiscale stimulansen steun voor de bedrijfsvoering waren. De Commissie heeft evenwel nagelaten te preciseren waarom zij meende of althans vermoedde dat het om staatssteun ging, en verder dat het steun voor de bedrijfsvoering betrof waarop de afwijking van artikel 87, lid 3, sub c, EG „normaal gesproken” geen toepassing kon vinden. Aangezien in deze alinea van de brief niet wordt gerefereerd aan de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde maatregel, mocht bovendien worden verondersteld dat het volgens de Commissie bij de betrokken maatregel mogelijkerwijs om investeringssteun ging die conform artikel 87, lid 3, sub c, EG kon worden goedgekeurd.
31 Gelet op het feit dat het in die omstandigheden onmogelijk was om ook maar de minste voorafgaande bespreking aan te knopen, heeft de Italiaanse Republiek beslist geen gevolg te geven aan de brief van de Commissie van 19 december 2003, aangezien zij alle dienstige inlichtingen al in haar brief van 5 november 2003 had verstrekt.
32 De Italiaanse Republiek betwist verder het argument van de Commissie dat het niet nodig was om reeds in de inleidende fase van het onderzoek discussie te voeren over de mogelijke kwalificatie van de betrokken maatregelen als bestaande steun, op grond dat de in dat kader ingevoerde fiscale voordelen hadden moeten worden beoordeeld als een voortzetting van de eerder bij decreto legislativo nr. 466 tot instelling van de Super DIT ingevoerde voordelen.
33 De Italiaanse Republiek betoogt dat de betrokken maatregelen hoe dan ook technisch niet konden worden geschorst en dat de inleidingsbeschikking geen schorsende werking had, gelet op de termijn gedurende welke de betrokken maatregelen van toepassing waren. Het stond haar dus vrij niet tegen die inleidingsbeschikking te ageren, maar de mogelijkheid open te houden om zich te beroepen op eventuele gebreken daarin, in het kader van het beroep tegen de eindbeschikking.
34 De Commissie wijst de argumenten van de Italiaanse Republiek af.
Beoordeling door het Gerecht
35 Er zij op gewezen dat in het kader van de procedure van toezicht op steunmaatregelen in de zin van artikel 88 EG onderscheid moet worden gemaakt tussen, enerzijds, de in artikel 88, lid 3, bedoelde inleidende fase van het onderzoek van steunmaatregelen, die er slechts toe dient de Commissie in staat te stellen een eerste standpunt te bepalen over zowel de vraag of het bij de betrokken maatregel om staatssteun gaat als over de gedeeltelijke of volledige verenigbaarheid van de betrokken steun met de gemeenschappelijke markt, en, anderzijds, de in artikel 88, lid 2, bedoelde formele onderzoeksfase. Slechts in het kader van laatstgenoemde fase, die de Commissie in staat moet stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak, voorziet het EG-Verdrag in de verplichting voor de Commissie om de belanghebbenden uit te nodigen hun opmerkingen in te dienen (arrest Gerecht van 12 december 2006, Asociación de Estaciones de Servicio de Madrid en Federación Catalana de Estaciones de Servicio/Commissie, T-95/03, Jurispr. blz. II-4739, punt 133).
36 Conform artikel 4, lid 4, van verordening nr. 659/1999 is de Commissie gehouden de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden wanneer zij bij een eerste onderzoek niet alle problemen heeft weten op te lossen die rijzen bij de vraag of een aan haar controle onderworpen overheidsmaatregel een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG, is en althans wanneer zij bij dit eerste onderzoek niet de overtuiging heeft gekregen dat de betrokken maatregel – ervan uitgaande dat het een steunmaatregel is – hoe dan ook verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (arrest Asociación de Estaciones de Servicio de Madrid en Federación Catalana de Estaciones de Servicio/Commissie, punt 35 supra, punt 134).
37 Gelet op de rechtsgevolgen van een beschikking tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG, moet de Commissie, wanneer zij de bedoelde maatregelen voorlopig als nieuwe steun kwalificeert hoewel de betrokken lidstaat die kwalificatie mogelijkerwijs niet onderschrijft, de maatregelen in kwestie vooraf met de betrokken lidstaat bespreken, zodat deze de gelegenheid heeft om de Commissie in voorkomend geval mee te delen dat deze maatregelen volgens hem geen steun zijn of dat zij bestaande steunmaatregelen vormen (arrest Italië/Commissie, punt 28 supra, punt 29).
38 Het onderzoek van de uitwisseling van standpunten tussen de Italiaanse autoriteiten en de diensten van de Commissie brengt niet aan het licht dat de Commissie haar verplichtingen niet is nagekomen.
39 In de eerste plaats had de brief van de Commissie van 22 oktober 2003, waarbij het ging om een algemeen verzoek om informatie over een geheel van in DL 269/2003 voorziene maatregelen, in het onderdeel getiteld „maatregel 4” tevens betrekking op de maatregelen in kwestie.
40 In deze brief, waarin wordt uiteengezet dat sommige fiscale maatregelen „voor bepaalde categorieën ondernemingen belastingverminderingen, en voor een aantal ondernemingen zelfs ad-hocsteun in de zin van artikel 87, lid 1, [EG] l[e]ken in te houden”, heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten verzocht om toelichtingen over de precieze aard van de voorziene fiscale voordelen, de identiteit van de begunstigden van de voordelen en hun aantal (al was het maar naar schatting), de financiële impact (al was het maar naar schatting) van de toekenning van de voordelen, de eventuele rechtvaardiging ervan in het kader van het belastingstelsel en ieder ander aspect dat haar in staat stelde zich een mening te vormen.
41 De Italiaanse autoriteiten hebben deze brief bij schrijven van 5 november 2003 beantwoord, en hebben daarbij het algemene karakter van de betrokken maatregelen benadrukt teneinde de kwalificatie ervan als staatssteun te weerleggen.
42 In de tweede plaats heeft de Commissie in haar brief van 19 december 2003 aangegeven dat zij niet beschikte over informatie op grond waarvan kon worden uitgesloten dat de onderzochte fiscale stimulansen een fiscaal voordeel vormden dat slechts werd verleend aan een aantal ondernemingen, namelijk die welke in de periode waarin de steunregeling toepassing vond een notering op een gereglementeerde markt hadden verkregen, en dat dit voordeel leidde tot een verstoring van de mededinging en van het handelsverkeer tussen lidstaten. Zij heeft daarin ook uiteengezet dat zij evenmin beschikte over gegevens die haar toestonden uit te sluiten dat het bij de in artikel 11 van DL 269/2003 voorziene fiscale stimulansen ging om normaliter met de interne markt onverenigbare steun voor de bedrijfsvoering, omdat de betrokken stimulansen niet gericht waren op investeringen of doelstellingen in de zin van artikel 87, lid 3, EG. Ten slotte heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten verzocht, de potentiële begunstigden van die fiscale stimulansen op de hoogte te brengen van de mogelijkheid dat de steun van hen zou worden teruggevorderd, indien die onrechtmatig werd bevonden.
43 Bij deze brief heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten in kennis gesteld van haar eerste analyse en hun zo de mogelijkheid geboden om eventuele bezwaren te doen gelden. De Italiaanse autoriteiten hebben aan die brief evenwel geen gevolg gegeven.
44 Gelet op het voorgaande, moet worden geoordeeld dat de Commissie, anders dan de Italiaanse Republiek betoogt, de betrokken maatregelen wel degelijk met haar heeft besproken alvorens zij de beschikking tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG heeft vastgesteld.
45 Er zij hoe dan ook op gewezen dat, ook al verlangt de eerbiediging van de rechten van de verdediging dat de betrokken lidstaat in staat wordt gesteld zijn standpunt over de gegevens waarop de beoordeling van de Commissie berust, op zinvolle wijze kenbaar te maken (zie in die zin en naar analogie arrest Hof van 21 maart 1990, België/Commissie, C-142/87, Jurispr. blz. I-959, punt 47), zulks niet wegneemt dat schending van de rechten van de verdediging in de inleidende fase slechts tot nietigverklaring van de eindbeschikking kan leiden wanneer de procedure zonder die onregelmatigheid een andere afloop zou hebben gehad (zie in die zin en naar analogie arrest Hof België/Commissie, reeds aangehaald, punt 48, en arrest Hof van 5 oktober 2000, Duitsland/Commissie, C-288/96, Jurispr. blz. I-8237, punt 101; arrest Gerecht van 8 juli 2004, Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, T-198/01, Jurispr. blz. II-2717, punt 201, en aldaar aangehaalde rechtspraak). De bewijslast berust in dit verband bij de betrokken lidstaat, omdat de schending van de rechten van de verdediging een vormgebrek is dat het noodzakelijk maakt dat de belanghebbende partij het bijzondere negatieve effect daarvan op zijn subjectieve rechten aanvoert (zie in die zin arrest Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, reeds aangehaald, punt 203).
46 In dit verband zij vastgesteld dat de Italiaanse Republiek niets heeft aangevoerd ten bewijze dat de procedure zonder de gestelde onregelmatigheid een andere afloop zou hebben gekend, maar zich heeft beperkt tot de opmerking dat „niemand kan ‚voorspellen’ welke gevolgen een voorafgaande bespreking – die nooit heeft plaatsgevonden – voor het verdere verloop van de procedure zou hebben gehad”.
47 De Italiaanse Republiek heeft in het bijzonder niet het negatieve effect aangetoond dat zou uitgaan van de gestelde gebreken in de beschikking tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG.
48 Gelet op één en ander, moet de conclusie luiden dat de Commissie de betrokken maatregelen wel degelijk met de Italiaanse autoriteiten heeft besproken alvorens zij de beschikking tot inleiding van de procedure heeft vastgesteld en dat de Italiaanse Republiek hoe dan ook niet heeft aangetoond dat er sprake is van een onregelmatigheid of een gebrek in de inleidingsbeschikking bij ontbreken waarvan de procedure mogelijk een andere afloop had gekend.
49 Het eerste middel moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Onderdeel „schending van het beginsel van hoor en wederhoor” van het derde middel
Argumenten van partijen
50 De Italiaanse Republiek stelt dat de Commissie het bezwaar inzake het voordeel dat Italiaanse ondernemingen zouden trekken uit de toepassing van de betrokken belastingverminderingen op de winst die zij wereldwijd behalen en het feit dat buitenlandse ondernemingen dat voordeel slechts zouden kunnen genieten voor winst die zij in Italië realiseren, pas voor het eerst in de bestreden beschikking, inzonderheid punt 30 daarvan, heeft geformuleerd. De Commissie heeft bijgevolg het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
51 De Commissie heeft in de beschikking tot inleiding van de procedure en tijdens de hele duur hiervan enkel de kwestie opgeworpen van een beweerde ongelijke behandeling van Italiaanse en buitenlandse ondernemingen, die zou inhouden dat eerstgenoemde ondernemingen voor de betrokken gunstige regeling in aanmerking komen, terwijl laatstgenoemde ondernemingen van die regeling zijn uitgesloten. De Commissie heeft daarentegen nooit de kwestie opgeworpen van de beweerde ongelijke behandeling van Italiaanse en buitenlandse ondernemingen, die alle voor de betrokken steunregeling in aanmerking komen.
52 De Commissie wijst de argumenten van de Italiaanse Republiek van de hand.
Beoordeling door het Gerecht
53 Volgens vaste rechtspraak verlangt het beginsel van hoor en wederhoor, dat een grondbeginsel van gemeenschapsrecht vormt en met name deel uitmaakt van de rechten van de verdediging, dat de betrokken partij tijdens de administratieve procedure in staat is gesteld haar standpunt met betrekking tot de juistheid en de relevantie van de gestelde feiten, bezwaren en omstandigheden waarmee de Commissie de door haar gestelde inbreuk op het EG-Verdrag heeft gestaafd, naar behoren kenbaar te maken (arrest Hof van 10 juli 2008, Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala, C-413/06 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 61; zie ook in die zin arrest Gerecht van 9 juli 2008, Alitalia/Commissie, T-301/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 169, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
54 Er zij aan herinnerd dat volgens artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999 „[d]e beschikking om de formele onderzoeksprocedure in te leiden [...] een samenvatting van de relevante feiten en rechtspunten [behelst], een eerste beoordeling van de Commissie omtrent de steunverlenende aard van de voorgestelde maatregel, alsook de redenen waarom getwijfeld wordt aan de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt”. Die inleidingsbeschikking moet de belanghebbenden in staat stellen op doeltreffende wijze deel te nemen aan de formele onderzoeksprocedure, waarin zij hun argumenten kunnen aanvoeren. Daartoe volstaat het, dat partijen weten op grond van welke redenering de Commissie voorlopig heeft geoordeeld dat de betrokken maatregel een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare nieuwe steunmaatregel is (arrest Gerecht van 30 april 2002, Government of Gibraltar/Commissie, T-195/01 en T-207/01, Jurispr. blz. II-2309, punt 138).
55 Verder zij erop gewezen dat de formele onderzoeksprocedure de mogelijkheid biedt om de in de inleidingsbeschikking opgeworpen kwesties grondig te onderzoeken en hierover klaarheid te scheppen, zodat een eventuele divergentie tussen de inleidingsbeschikking en de eindbeschikking niet kan worden geacht een gebrek te zijn dat de rechtmatigheid van laatstbedoelde beschikking aantast.
56 In casu zij eraan herinnerd dat de Commissie in de beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, meer bepaald punt 19 daarvan, heeft aangegeven dat de betrokken maatregelen ondernemingen met zetel in Italië, in vergelijking met aldaar werkzame buitenlandse ondernemingen, slechts leken te bevoordelen voor zover laatstgenoemde ondernemingen geen recht hadden op de bij die maatregelen toegekende belastingverminderingen. Bij schrijven van 21 april 2004 hebben de Italiaanse autoriteiten te kennen gegeven dat volgens artikel 11 van DL 269/2003 ook buitenlandse ondernemingen die in Italië werkzaam waren via een vaste inrichting en op een gereglementeerde markt van de Unie waren genoteerd, voor de betrokken maatregelen in aanmerking konden komen. Naar aanleiding van dit schrijven heeft de Commissie in punt 30 van de bestreden beschikking vastgesteld en gepreciseerd dat er toch sprake bleef van een verschil in behandeling van Italiaanse en buitenlandse ondernemingen, voor zover de bij de betrokken steunregeling toegekende belastingverminderingen voor de ene betrekking hadden op de wereldwijde gerealiseerde winst en voor de andere op de in Italië behaalde en belaste winst.
57 Opgemerkt zij dus, zoals de Commissie terecht benadrukt, dat het feit dat haar standpunt zeker is aangescherpt in vergelijking met de in de beschikking tot inleiding van de procedure tot uitdrukking gebrachte twijfels, precies het gevolg is van de dialoog die zij is aangegaan met de Italiaanse autoriteiten, die tijdens de volledige formele onderzoeksprocedure gelegenheid hebben gehad om hun standpunt over de bezwaren van de Commissie toe te lichten. Anders dan de Italiaanse Republiek stelt, verschilt het door de Commissie in punt 30 van de bestreden beschikking geformuleerde bezwaar naar voorwerp niet van datgene dat zij met name in punt 19 van de inleidingsbeschikking had aangevoerd. Het bezwaar verschilt alleen met betrekking tot de beoordeling van de omvang van het verschil in behandeling van in Italië geregistreerde ondernemingen en niet aldaar geregistreerde ondernemingen en dus ook van de mate waarin het voordeel dat in Italië geregistreerde ondernemingen genieten, een selectief voordeel is.
58 Overigens blijkt uit geen enkele bepaling betreffende het toezicht op staatssteun en evenmin uit de rechtspraak dat de Commissie gehouden is de betrokken lidstaat vóór de vaststelling van haar beschikking van haar standpunt in kennis te stellen, wanneer de betrokken lidstaat is aangemaand zijn opmerkingen te maken, wat in dit geval is gebeurd (zie in die zin arrest Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, punt 45 supra, punt 198).
59 Zoals in punt 45 hiervóór is vastgesteld, vormt de schending van de rechten van de verdediging hoe dan ook een vormgebrek dat het noodzakelijk maakt dat de betrokken lidstaat het bijzondere negatieve effect daarvan op zijn subjectieve rechten aanvoert. Dienaangaande volstaat de vaststelling dat de Italiaanse Republiek niet heeft aangetoond dat de procedure zonder de gestelde onregelmatigheid een andere afloop zou hebben gekend.
60 Bijgevolg moet het onderdeel „schending van het beginsel van hoor en wederhoor” van het derde middel worden afgewezen.
2. Gebrek aan motivering
61 Zowel in het kader van haar tweede middel als – in samenhang met schending van artikel 87 EG – in dat van haar derde, haar vierde en haar vijfde middel stelt de Italiaanse Republiek schending van artikel 253 EG.
Argumenten van partijen
62 Met haar tweede middel verwijt de Italiaanse Republiek de Commissie dat zij niet uitdrukkelijk heeft geantwoord op de opmerking die de Italiaanse Republiek in haar brief van 30 november 2004 in antwoord op de opmerkingen van Borsa italiana had geformuleerd, namelijk dat in de Italiaanse rechtsorde onder de naam Super DIT reeds een maatregel bestond met kenmerken die vergelijkbaar zijn met die van de betrokken maatregelen. Over die maatregel, die verband houdt met de fiscale stimulansen waarin artikel 11, lid 4, van DL 269/2003 voorziet, heeft de Commissie reeds inlichtingen gevraagd, meer bepaald met betrekking tot mogelijkerwijs discriminerende aspecten daarvan, die later door de Italiaanse autoriteiten ongedaan zijn gemaakt. Die maatregel is overigens formeel voorgelegd aan de Raad voor „Economische en Financiële kwesties”, die van mening was dat het een niet-schadelijke maatregel betrof in de zin van de Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 1 december 1997 betreffende een gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen (PB 1998, C 2, blz. 2).
63 Steunend op het arrest van het Gerecht van 6 maart 2003, Westdeutsche Landesbank Girozentrale en Land Nordrhein-Westfalen/Commissie (T-228/99 en T-233/99, Jurispr. blz. II-435; hierna: „arrest WestLB”, punten 279-281), en de aldaar aangehaalde rechtspraak, betoogt de Italiaanse Republiek dat de Commissie had moeten uiteenzetten waarom zij meende niet hetzelfde standpunt te moeten innemen als zij ten aanzien van de Super DIT had ingenomen. In wezen had de Commissie moeten aangeven waarom zij in de bestreden beschikking een maatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard die vergelijkbaar is met een andere, kort daarvóór vastgestelde maatregel, in casu de Super DIT, waartegen geen bezwaren zijn gemaakt.
64 Met haar derde middel stelt de Italiaanse Republiek schending van artikel 253 EG omdat de Commissie zich in de bestreden beschikking op het standpunt stelt dat ondernemingen die hun beursnotering verkrijgen in de periode dat de steunregeling van toepassing is, een selectief voordeel genieten. De Commissie heeft zich beperkt tot de verklaring dat de gedifferentieerde behandeling niet beantwoordt aan een relevant verschil tussen de situatie van beursgenoteerde ondernemingen en die van niet-beursgenoteerde ondernemingen, en heeft verder geen standpunt bepaald over de in dat verband door Borsa italiana en de Italiaanse autoriteiten aangevoerde argumenten.
65 Met haar vierde middel betoogt de Italiaanse Republiek dat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd, waar de Commissie tot de bevinding komt dat de betrokken maatregel een weerslag heeft op de intracommunautaire mededinging. De Commissie had ten minste moeten aangeven uit welke concrete gegevens zij afleidt dat de mededinging kan worden verstoord en dat het handelsverkeer tussen de markten van de lidstaten kan worden aangetast. Dat geldt in het onderhavige geval des te meer omdat de betrokken ondernemingen actief zijn in verschillende sectoren van de economie en het slechts om een gering steunbedrag gaat. De Commissie heeft niet aangetoond dat de betrokken maatregelen steun voor de bedrijfsvoering vormen en heeft alleen algemene en vage verklaringen gegeven. De Italiaanse Republiek wijst voorts erop dat de Commissie in de bestreden beschikking slechts één van de betrokken maatregelen onderzoekt, namelijk de in artikel 11 van DL 269/2003 bedoelde verlaging van het belastingtarief, en dat zij verzuimt in te gaan op de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde aftrek van de kosten voor beursintroductie.
66 Ten slotte verwijt de Italiaanse Republiek de Commissie met haar vijfde middel dat zij zich ertoe heeft beperkt, de onverenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de gemeenschappelijke markt te baseren op de omstandigheid dat die maatregelen steun voor de bedrijfsvoering invoeren, en dat zij hoe dan ook haar vaststelling dat de betrokken maatregelen onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt niet rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd.
67 De Commissie betwist de argumenten van de Italiaanse Republiek.
Beoordeling door het Gerecht
68 Inleidend zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de omvang van de motiveringsplicht afhangt van de aard en de context van de betrokken handeling. De motivering moet de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking brengen, zodat de gemeenschapsrechter zijn wettigheidstoetsing kan verrichten, en de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de maatregel teneinde hun rechten te kunnen verdedigen en te kunnen nagaan of de beschikking al dan niet gegrond is. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens, feitelijk of rechtens, in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 63, en arrest WestLB, punt 63 supra, punten 278 en 279, en aldaar aangehaalde rechtspraak). In het bijzonder is de Commissie niet verplicht haar standpunt te bepalen ten aanzien van alle argumenten die de belanghebbenden hebben aangevoerd, maar kan zij volstaan met een uiteenzetting van de feiten en overwegingen rechtens die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn (zie arrest WestLB, punt 63 supra, punt 280, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
69 Overigens kan de Commissie in het geval van een steunregeling zich ertoe beperken de algemene kenmerken daarvan te onderzoeken en hoeft zij niet elk afzonderlijk geval te onderzoeken waarin die regeling is toegepast (arresten Hof van 19 oktober 2000, Italië en Sardegna Lines/Commissie, C-15/98 en C-105/99, Jurispr. blz. I-8855, punt 51, en 29 april 2004, Griekenland/Commissie, C-278/00, Jurispr. blz. I-3997, punt 24), om uit te maken of die regeling steunelementen bevat (arrest Hof van 15 december 2005, Italië/Commissie, C-66/02, Jurispr. blz. I-10901, punt 91).
70 In het licht van deze beginselen moet worden onderzocht of de bestreden beschikking toereikend is gemotiveerd, wat de verschillende door de Italiaanse Republiek betwiste aspecten van de beoordeling van de Commissie betreft.
Gebrek aan motivering, voor zover de Commissie geen rekening zou hebben gehouden met het bestaan, in de Italiaanse rechtsorde, van een maatregel met kenmerken die vergelijkbaar zijn met die van de betrokken maatregelen
71 Met haar tweede middel verwijt de Italiaanse Republiek de Commissie in wezen dat zij geen standpunt heeft ingenomen over de continuïteit die zou bestaan tussen één van de twee betrokken maatregelen, namelijk de in artikel 11 van DL 269/2003 voorziene belastingvermindering, en de Super DIT.
72 Inleidend zij opgemerkt dat de verwijzing naar de Super DIT, die met de betrokken maatregelen een temporele en juridische band zou hebben, voor het eerst formeel is gemaakt in de op 4 oktober 2004 door Borsa italiana ingediende opmerkingen, die door de Italiaanse autoriteiten in de brief van 30 november 2004 zijn becommentarieerd. Volgens de Italiaanse autoriteiten en Borsa italiana worden de betrokken maatregelen in wezen gerechtvaardigd door de algemene beginselen van het Italiaanse belastingstelsel op grond dat de Italiaanse rechtsorde de Super DIT al kende.
73 Voorts zij erop gewezen dat, zoals de Italiaanse Republiek betoogt, de Commissie in de bestreden beschikking heeft uiteengezet waarom de fiscale stimulansen als bedoeld in DL 269/2003 een selectief voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, EG verschaften, zonder daarbij naar de Super DIT te verwijzen.
74 Het betoog van de Italiaanse Republiek kan evenwel niet slagen.
75 Om te beginnen zij opgemerkt dat de Commissie, zoals zij in haar stukken betoogt, nooit een standpunt heeft bepaald over de mogelijke kwalificatie van de Super DIT als staatssteun. De Super DIT is niet overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG bij de Commissie aangemeld en is ingetrokken in 2001, wat door de Italiaanse Republiek niet wordt betwist, zodat die maatregel geen onderdeel van de betrokken steunregeling vormde. De Super DIT wordt in artikel 11 van DL 269/2003 slechts vermeld om te voorkomen dat de betrokken ondernemingen een dubbel fiscaal voordeel zouden genieten.
76 Met betrekking tot de kennis die de Commissie zou hebben van de Super DIT in het kader van haar toezicht op de naleving van de voorschriften betreffende de interne markt, en van het onderzoek van de Super DIT door de Raad voor „Economische en Financiële kwesties”, zij voorts vastgesteld dat deze twee aspecten niets van doen hebben met het toezicht op staatssteun, en dat elk schijnbaar stilzitten van de Commissie ten aanzien van een maatregel die mogelijk staatssteun vormt, irrelevant is indien een steunregeling, zoals in casu, niet bij haar is aangemeld (zie in die zin arrest Hof van 11 november 2004, Demesa en Territorio Histórico de Álava/Commissie, C-183/02 P en C-187/02 P, Jurispr. blz. I-10609, punt 52).
77 Bovendien heeft het feit dat de Commissie de Super DIT tot in bijzonderheden heeft gekend en dat zij, hoewel zij de mogelijkheid had om een formele onderzoeksprocedure in te leiden, nooit een standpunt heeft bepaald over de eventuele kwalificatie van de Super DIT als staatssteun, geen implicaties voor het begrip staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG, en evenmin voor de kwalificatie daarvan als nieuwe of bestaande steun in de zin van verordening nr. 659/1999.
78 Ook al pasten de Super DIT en de betrokken steunregeling in een logica van continuïteit en voortzetting van de ene maatregel ten opzichte van de andere, de omstandigheid dat de Commissie niet is opgetreden tegen de Super DIT is hoe dan ook niet van belang, aangezien de steunregeling die thans aan de orde is, los van de Super DIT beschouwd, staatssteun vormt (zie in die zin arresten Hof van 7 juni 1988, Griekenland/Commissie, 57/86, Jurispr. blz. 2855, punt 10, en 15 december 2005, Unicredito Italiano, C-148/04, Jurispr. blz. I-11137, punt 105).
79 Ten slotte zij eraan herinnerd dat de Commissie volgens de in punt 69 hiervóór aangehaalde rechtspraak niet gehouden was haar standpunt te bepalen ten aanzien van alle argumenten die de belanghebbenden hebben aangevoerd. Zij kon volstaan met een uiteenzetting van de feiten en juridische overwegingen die in het bestek van de bestreden beschikking van wezenlijk belang waren (zie ook in die zin arrest Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, punt 45 supra, punt 60, en aldaar aangehaalde rechtspraak). Evenmin was de Commissie verplicht de bestreden beschikking uitvoerig te motiveren waar het argumenten betreft die zij irrelevant of slechts weinig relevant achtte (zie in die zin beschikking van de President van het Hof van 29 april 2005, Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, C-404/04 P-R, Jurispr. blz. I-3539, punt 37). Aangezien de Super DIT geen onderdeel van de betrokken steunregeling vormde en de Commissie die maatregel niet op zijn overeenstemming met de voorschriften ter zake van staatssteun heeft beoordeeld, was die in het bestek van de bestreden beschikking niet van wezenlijk belang.
80 De Commissie kan dus niet worden verweten dat zij niet uitdrukkelijk is ingegaan op de stelling dat de betrokken maatregelen mogelijk in het verlengde van de Super DIT lagen en daarom konden worden gerechtvaardigd door de algemene beginselen van het Italiaanse belastingstelsel.
81 Bijgevolg moet het tweede middel ongegrond worden verklaard.
Gebrek aan motivering van de bestreden beschikking wat de selectiviteit van de betrokken maatregelen betreft
82 De Commissie besteedt de punten 26 tot en met 32 van de bestreden beschikking aan het leveren van het bewijs dat er sprake is van een selectief voordeel.
83 In de eerste plaats stelt de Commissie zich in punt 26 van de bestreden beschikking op het standpunt dat de betrokken maatregelen een afwijking van de normale werking van het belastingstelsel invoeren en ondernemingen die in staat zijn om in de korte periode dat de steunregeling van toepassing is, een beursnotering te verkrijgen, een exclusief voordeel verschaffen, waarvan ondernemingen die reeds aan de beurs zijn genoteerd, ondernemingen die niet aan de noteringsvoorwaarden voldoen en ondernemingen die besluiten om in de aangegeven periode geen beursnotering aan te vragen, zijn uitgesloten.
84 In de punten 27 tot en met 29 zet zij uiteen waarom die afwijking niet kan worden gerechtvaardigd door de aard van het belastingstelsel, nu zij niet beantwoordt aan enig relevant verschil tussen de situatie van op een gereglementeerde markt genoteerde ondernemingen en niet-genoteerde ondernemingen. De Commissie geeft enerzijds aan dat de in artikel 11 van DL 269/2003 bedoelde verlaging van het belastingtarief voor de in de toekomst door de begunstigden te realiseren winsten niet evenredig is, aangezien deze winsten geen verband houden met het feit dat de begunstigden aan de beurs zijn geïntroduceerd, met de structuur van hun kapitaal en met andere kenmerken in verband met de beursnotering, en anderzijds dat de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde fiscale aftrek een bijzondere stimulans vormt, aangezien deze maatregel bovenop de gewone kostenaftrek komt. Bovendien is volgens de bestreden beschikking de korte duur van de steunregeling, waardoor die talrijke potentiële begunstigden in feite uitsluit, in strijd met het specifieke doel om de beursintroductie van ondernemingen te bevorderen.
85 In de tweede plaats benadrukt de Commissie in punt 30 van de bestreden beschikking dat de betrokken maatregelen aanzienlijke effecten hebben voor ondernemingen van een bepaalde grootte en de concurrentie kunnen vervalsen doordat zij de positie van deze ondernemingen ten aanzien van niet in Italië geregistreerde concurrenten verbeteren. Bovendien komen de stimulansen, aangezien die via het belastingstelsel worden toegekend, méér ten goede aan Italiaanse ondernemingen, voor welke de lagere belasting geldt voor de wereldwijd gerealiseerde winsten, dan aan buitenlandse ondernemingen, ten aanzien waarvan de belastingvermindering slechts geldt voor de winsten die zij in Italië hebben gerealiseerd. De Commissie sluit een rechtvaardiging door de aard van het belastingstelsel tevens uit omdat de steunregeling een bijzondere stimulans vormt die niet gerechtvaardigd is in het kader van de normale toepassing van het belastingstelsel.
86 Uit de vorige punten blijkt dat de Commissie in de bestreden beschikking duidelijk heeft uiteengezet waarom de door de betrokken maatregelen begunstigde ondernemingen een selectief voordeel genieten. In die omstandigheden moet het onderdeel „gebrek aan motivering” van het derde middel worden afgewezen.
Gebrek aan motivering van de bestreden beschikking wat de weerslag van de betrokken maatregelen op de mededinging en het intracommunautaire handelsverkeer betreft
87 Er zij aan herinnerd dat de Commissie in de motivering van haar beschikking weliswaar ten minste de omstandigheden moet aanduiden waaronder de steun werd verleend, wanneer daarmee kan worden aangetoond dat de steun het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen of dreigen te vervalsen, maar geen economische analyse van de reële situatie op de betrokken markten, het marktaandeel van de ondernemingen die de steun hebben genoten, de positie van de concurrerende ondernemingen en het handelsverkeer in de betrokken diensten tussen de lidstaten behoeft te geven. Bovendien is de Commissie, in het geval van onrechtmatig verleende steun, niet gehouden om de daadwerkelijke gevolgen van de steunmaatregelen voor de mededinging en voor het handelsverkeer tussen de lidstaten aan te tonen. Een dergelijke verplichting zou immers betekenen dat lidstaten die onrechtmatige steun uitkeren, bevoordeeld zouden worden in vergelijking met lidstaten die hun voorgenomen steunmaatregelen aanmelden (zie in die zin arresten Gerecht van 29 september 2000, CETM/Commissie, T-55/99, Jurispr. blz. II-3207, punten 100-103, en Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, punt 45 supra, punt 215).
88 In het licht van deze rechtspraak blijkt niet dat de Commissie in casu niet heeft voldaan aan haar verplichting om het gedeelte van de bestreden beschikking betreffende de weerslag van de betrokken maatregelen op de mededinging en het intracommunautaire handelsverkeer, toereikend te motiveren.
89 De Commissie wijdt de punten 34 tot en met 37 van de bestreden beschikking aan het onderzoek van de gevolgen van de betrokken maatregelen voor de mededinging en het intracommunautaire handelsverkeer.
90 Om te beginnen benadrukt zij dat de betrokken maatregelen „de concurrentie tussen de ondernemingen en het handelsverkeer tussen de lidstaten [kunnen] vervalsen, aangezien de begunstigde ondernemingen actief kunnen zijn op internationale markten en commerciële en andere economische activiteiten kunnen verrichten op markten die door een hevige concurrentie worden gekenmerkt” (punt 34 van de bestreden beschikking).
91 Vervolgens noemt zij de financiële doelstellingen die ondernemingen met hun beursgang nastreven, waaronder de vergroting en de differentiëring van de financieringsbronnen, de vergroting van de eigen financiële draagkracht en de verkrijging van een marktevaluatie, en stelt zij vast dat „[d]oor het toekennen van een buitengewoon belastingvoordeel aan de ondernemingen die besluiten om een beursnotering aan te vragen [...] de regeling de concurrentiepositie en de financiële draagkracht van deze ondernemingen ten opzichte van hun concurrenten [verbetert]”. Daarbij preciseert zij dat de beschreven effecten „Italiaanse ondernemingen kunnen begunstigen die actief zijn op markten waar intracommunautair handelsverkeer plaatsvindt”, zodat „de regeling van invloed is op het handelsverkeer en de concurrentie vervalst” (punt 35 van de bestreden beschikking).
92 Ten slotte geeft de Commissie aan dat „[d]e [tien] aan de Italiaanse beurzen genoteerde ondernemingen behoren tot verschillende sectoren, variërend van de be- en verwerkende industrie tot de openbare nutsvoorzieningen, die voor de internationale concurrentie openstaan” en stelt zij zich op het standpunt dat de toegekende belastingverminderingen substantiële voordelen opleveren, namelijk tot 11,7 miljoen EUR per begunstigde over de drie jaar waarin de steunregeling van toepassing is (punt 36 van de bestreden beschikking).
93 De Commissie verbindt in punt 37 van de bestreden beschikking hieraan de conclusie dat „de verstoring van de concurrentie, veroorzaakt door de regeling in de diverse sectoren waarin de begunstigden actief zijn, aanzienlijk is, rekening houdend met het feit dat deze vaak een vooraanstaande rol spelen in de respectieve sectoren in Italië, wat de negatieve evaluatie van de regeling rechtvaardigt”.
94 De Italiaanse Republiek en de gemeenschapsrechter kunnen dus uit de motivering van de bestreden beschikking opmaken waarom de Commissie meende dat in casu was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 87, lid 1, EG, betreffende de weerslag op het handelsverkeer tussen lidstaten en de verstoring van de mededinging.
95 Deze conclusie wordt niet op de helling gezet door de stelling van de Italiaanse Republiek dat bij het onderzoek van de verstoring van de mededinging en de weerslag van de betrokken maatregelen op het handelsverkeer tussen lidstaten, de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde maatregel niet aan bod is gekomen. Dienaangaande volstaat het eraan te herinneren dat met de opsomming, in de punten 34 tot en met 37 van de bestreden beschikking, van de effecten van de „regeling” duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking wordt gebracht dat de redenering van de Commissie geldt voor de steunregeling in haar geheel, en dus voor de twee maatregelen in kwestie.
96 Bijgevolg moet ook het onderdeel van het vierde middel, betreffende een gebrek aan motivering van de bestreden beschikking inzake de weerslag van de betrokken maatregelen op de mededinging en het intracommunautaire handelsverkeer, worden afgewezen.
Gebrek aan motivering van de bestreden beschikking wat de onverenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de gemeenschappelijke markt betreft
97 De Commissie analyseert de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de gemeenschappelijke markt in de punten 39 tot en met 45 van de bestreden beschikking.
98 Om te beginnen benadrukt de Commissie dat deze verenigbaarheid moet worden beoordeeld in het licht van de afwijkingen als bedoeld in artikel 87, leden 2 en 3, EG (punt 39 van de bestreden beschikking) en dat de Italiaanse autoriteiten haar in de beschikking tot inleiding van de procedure uiteengezette evaluatie dat in casu geen van deze afwijkingen in aanmerking kon worden genomen, niet uitdrukkelijk hebben betwist (punt 40 van de bestreden beschikking). Verder zet zij uiteen dat „de voordelen hetzij aan geen enkele uitgave [zijn] gebonden, hetzij [zijn] gebonden aan uitgaven die niet in aanmerking komen voor steun op grond van de groepsvrijstellingsverordeningen of de communautaire richtsnoeren” (punt 41 van de bestreden beschikking). De Commissie preciseert voorts dat de afwijkingen als bedoeld in artikel 87, lid 2 en lid 3, sub a, b en d, EG in deze zaak niet van toepassing zijn (punten 42-44 van de bestreden beschikking). Wat meer bepaald artikel 87, lid 3, sub c, EG betreft, benadrukt zij ten slotte dat „[d]e fiscale voordelen die via deze regeling worden toegekend, [...] geen verband [houden] met specifieke investeringen, het scheppen van banen of specifieke projecten”, en dat „[z]ij [...] gewoon een vermindering [vormen] van de lasten die de betrokken ondernemingen normaliter bij de uitvoering van hun economische activiteiten moeten dragen en [...] dan ook [moeten] worden beschouwd als staatssteun voor de bedrijfsvoering, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt” (punt 45 van de bestreden beschikking).
99 Wat meer bepaald de gestelde verplichting voor de Commissie betreft om haar conclusie dat de betrokken maatregelen niet verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, in het bijzonder te motiveren in het licht van de mogelijkheid dat de steun, ook als bedrijfssteun, gerechtvaardigd kan zijn, zij evenwel eraan herinnerd dat, overeenkomstig de in punt 68 hiervóór aangehaalde rechtspraak, de Commissie niet verplicht is haar standpunt te bepalen ten aanzien van alle argumenten die de belanghebbenden hebben aangevoerd. Zij kan volstaan met een uiteenzetting van de feiten en overwegingen rechtens die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn. Voorts dient zij conform de in punt 79 hiervóór aangehaalde rechtspraak evenmin haar beschikking uitvoerig te motiveren waar het argumenten betreft die zij irrelevant of slechts weinig relevant acht.
100 Dienaangaande volstaat de opmerking dat de Commissie in de punten 39 tot en met 45 van de bestreden beschikking rechtens genoegzaam heeft uiteengezet welke de fundamentele gronden zijn voor haar vaststelling dat de steunregeling onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en in punt 46 van de bestreden beschikking heeft aangegeven dat geen enkele afwijking op deze steun, die steun voor de bedrijfsvoering vormt, van toepassing was.
101 Vastgesteld zij dat de motivering van de bestreden beschikking inzichtelijk maakt waarom de Commissie de toepassing van de in artikel 87, leden 2 en 3, EG bedoelde afwijkingen heeft uitgesloten, en, meer bepaald, waarom zij de betrokken maatregelen heeft gekwalificeerd als van de werkingssfeer van artikel 87, lid 3, sub c, EG uitgesloten steun voor de bedrijfsvoering en niet als investeringssteun.
102 Gelet op het voorgaande, moet het onderdeel van het vijfde middel, betreffende een gebrek aan motivering van de bestreden beschikking wat de onverenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de gemeenschappelijke markt betreft, worden afgewezen.
3. Schending van artikel 87 EG
103 De Italiaanse Republiek stelt in het kader van haar derde, haar vierde en haar vijfde middel schending van artikel 87 EG met betrekking tot verschillende aspecten van de beoordeling van de betrokken maatregelen door de Commissie. In het kader van haar derde middel betwist zij dat er sprake is van een voordeel dat is verleend aan recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen en dat het daarbij om een selectief voordeel gaat. In het kader van haar vierde middel betwist zij dat de betrokken maatregelen een weerslag hebben op de mededinging en op het intracommunautaire handelsverkeer, en, in het kader van haar vijfde middel, dat de betrokken maatregelen onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.
Selectiviteit van het voordeel dat is verleend aan recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen
Argumenten van partijen
104 Met haar derde middel betoogt de Italiaanse Republiek dat de onderzochte maatregelen geen selectieve maatregelen zijn of dat de in het kader van die maatregelen gemaakte differentiatie gerechtvaardigd wordt door de aard of de opzet van het belastingstelsel.
105 De Italiaanse Republiek betwist de in punt 26 van de bestreden beschikking geformuleerde opmerking, dat de selectiviteit van het voordeel erin bestaat dat de betrokken maatregelen afwijken „van de normale werking van het belastingstelsel, en bepaalde ondernemingen of bepaalde producties bevoorde[len], omdat uitsluitend ondernemingen voor de steun in aanmerking komen die in staat zijn om binnen de door de regeling vastgestelde termijn een beursnotering te verkrijgen”. Aangezien de betrokken steunregeling bedoeld is voor alle aandelenvennootschappen die potentieel in staat zijn om een beursnotering te verkrijgen, is zij niet selectief. Een nieuwe steunregeling is namelijk noodzakelijkerwijs bedoeld voor degenen die op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden, terwijl zij niet bestemd kan zijn voor degenen die niet aan die voorwaarden voldoen of die vroeger daaraan hebben voldaan.
106 De Italiaanse Republiek betwist verder de in punt 27 van de bestreden beschikking geformuleerde opmerking, dat de betrokken steunregeling niet kan worden gerechtvaardigd door de aard van het Italiaanse belastingstelsel, niet evenredig is aangezien de verlaging van het belastingtarief geldt voor de in de toekomst door de begunstigden te realiseren winsten die geen verband houden met het feit dat zij een beursnotering hebben verkregen, met de structuur van hun kapitaal en met andere kenmerken in verband met de beursnotering, en evenmin gerechtvaardigd is op grond van haar specifieke doelstellingen, aangezien de korte duur daarvan haar in feite ontoegankelijk maakt voor veel potentiële begunstigden. Volgens de Italiaanse Republiek wordt bij de betrokken maatregelen een onderscheid ingevoerd dat eigen is aan de logica van het belastingstelsel, doordat zij gericht zijn op een situatie – die van beursgenoteerde ondernemingen – die objectief verschilt van de situatie van niet-beursgenoteerde ondernemingen. Aan de beurs genoteerde ondernemingen moeten het hoofd bieden aan aanzienlijke kosten die gedeeltelijk te hunnen laste blijven, omdat zij mogelijk niet-aftrekbaar zijn in het aanslagjaar waarin zij zijn gedragen, en, ook wanneer dit wél het geval is, die aftrekbaarheid een belastingbesparing oplevert die niet groter is dan het op de belastbare inkomsten toepasselijke belastingtarief.
107 De arresten van het Hof van 8 november 2001, Adria-Wien Pipeline en Wietersdorfer & Peggauer Zementwerke (C-143/99, Jurispr. blz. I-8365, punten 41 en 42), en van 13 februari 2003, Spanje/Commissie (C-409/00, Jurispr. blz. I-1487, punt 52), bevestigen volgens de Italiaanse Republiek dat een verschillende fiscale behandeling van beursgenoteerde ondernemingen tot de logica van het stelsel behoort en geen selectieve benadering vormt.
108 Wat het argument van de Commissie betreft, dat de in artikel 11 van DL 269/2003 bedoelde verlaging van het belastingtarief geen verband houdt met de kosten voor een beursnotering, maar met de door de ondernemingen behaalde winst, betoogt de Italiaanse Republiek dat er misschien wel geen winst is geweest, in welk geval de tariefverlaging geen reële invloed zou hebben, en dat, als er toch winst is gerealiseerd, het ongetwijfeld zou gaan om zeer lage winst wegens de kosten die aan de verkrijging van een beursnotering zelf zijn verbonden.
109 Bijgevolg is de verklaring van de Commissie dat de gedifferentieerde behandeling „niet beantwoordt aan enig relevant verschil tussen de situatie van aan de beurs genoteerde ondernemingen en ondernemingen die niet zijn genoteerd” (punt 27 van de bestreden beschikking) rechtens onjuist.
110 De Italiaanse Republiek stelt verder dat ter beoordeling van de selectiviteit van de betrokken maatregelen niet de situatie van alle aandelenvennootschappen moet worden vergeleken, maar veeleer alleen de situatie van aandelenvennootschappen die eventueel voor beursnotering in aanmerking komen. In dat geval is het duidelijk dat bij de betrokken maatregelen, die zonder onderscheid bestemd zijn voor alle aandelenvennootschappen die mogelijk voor beursnotering in aanmerking komen, geen enkele „subjectieve” selectie plaatsvindt.
111 Volgens de Italiaanse Republiek heeft de Commissie bovendien geen rekening gehouden met de samenhang van de twee betrokken maatregelen, die zijn genomen in het verlengde van eerdere belastingverlagende maatregelen voor recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen, namelijk de Super DIT.
112 Zij betoogt voorts dat de maatregelen, ondanks hun tijdelijke karakter, niet-selectieve maatregelen blijven, te meer omdat een temporele beperking de mogelijkheid biedt om de betrokken steunregeling te verzoenen met de begrotingseisen van de Staat en tevens kan worden verklaard door het experimentele karakter van de maatregel.
113 Wat punt 28 van de bestreden beschikking betreft, waarin het heet dat ook de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde aftrek van de noteringskosten een bijzondere stimulans vormt, aangezien deze maatregel bovenop de gewone kostenaftrek komt, benadrukt de Italiaanse Republiek de tegenstrijdigheid binnen de bestreden beschikking voor zover de Commissie enerzijds verklaart dat die maatregel door het met de steunregeling nagestreefde specifieke doel gerechtvaardigd kan worden geacht en anderzijds aan deze rechtvaardiging voorbijgaat met betrekking tot de andere betrokken maatregel, namelijk de bij artikel 11 van DL 269/2003 vastgestelde belastingvermindering.
114 Wat punt 30 van de bestreden beschikking betreft, naar luid waarvan de betrokken maatregelen vooral aan Italiaanse ondernemingen ten goede komen, aangezien de belastingvermindering geldt voor hun wereldwijd gerealiseerde winsten, betoogt de Italiaanse Republiek dat de selectiviteit van een maatregel uitsluitend moet worden beoordeeld op grond van een vergelijking van de situaties waarop hij is gericht met de situaties die hij uitsluit, terwijl, om uit te maken of er sprake is van staatssteun, de onderlinge vergelijking van de situaties waarop de maatregel in kwestie betrekking heeft irrelevant is ter beoordeling of hij voor al die situaties al dan niet gelijkwaardige voordelen oplevert.
115 Ten slotte benadrukt de Italiaanse Republiek dat niet iedere verschillende weerslag van de betrokken maatregelen op begunstigde Italiaanse ondernemingen en begunstigde buitenlandse ondernemingen kan worden verboden, aangezien het normaal is dat een belastingstelsel op ingezetenen de regel van de universaliteit van de belastingheffing en de voordelen toepast, terwijl ten aanzien van niet-ingezetenen de regel van de territorialiteit van de belastingheffing geldt (zie in die zin arresten Hof van 14 februari 1995, Schumacker, C-279/93, Jurispr. blz. I-225, punten 31, 32 en 34, en 14 september 1999, Gschwind, C-391/97, Jurispr. blz. I-5451, punten 21-24).
116 De Commissie betwist de argumenten van de Italiaanse Republiek.
Beoordeling door het Gerecht
117 Artikel 87, lid 1, EG verbiedt steunmaatregelen die „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigen”, dat wil zeggen selectieve steunmaatregelen (arrest van 15 december 2005, Italië/Commissie, punt 69 supra, punt 94). Volgens vaste rechtspraak ziet het begrip „staatssteun” evenwel niet op overheidsmaatregelen die tussen ondernemingen differentiëren, en derhalve a priori selectieve maatregelen zijn, wanneer deze differentiatie het gevolg is van de aard en de opzet van het lastenstelsel waarbinnen zij plaatsvinden (arresten Hof van 29 april 2004, Nederland/Commissie, C-159/01, Jurispr. blz. I-4461, punt 42, en 6 september 2006, Portugal/Commissie, C-88/03, Jurispr. blz. I-7115, punt 52, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
118 Bijgevolg dient eerst te worden nagegaan of de betrokken belastingtariefverlagingen a priori selectieve maatregelen zijn, en daarna, in voorkomend geval, of deze maatregelen, zoals de Italiaanse Republiek stelt, door de aard en de opzet van het Italiaanse belastingstelsel worden gerechtvaardigd.
– Zijn de betrokken maatregelen a priori selectieve maatregelen?
119 Wat de beoordeling van de selectiviteitsvoorwaarde betreft, die voor het begrip staatssteun beslissend is, blijkt uit vaste rechtspraak dat volgens artikel 87, lid 1, EG moet worden vastgesteld of een nationale maatregel binnen het kader van een bepaalde rechtsregeling bepaalde ondernemingen kan begunstigen ten opzichte van andere die zich, uit het oogpunt van de doelstelling van de betrokken regeling, in een feitelijk en rechtens vergelijkbare situatie bevinden (zie arresten Spanje/Commissie, punt 107 supra, punt 47, en Portugal/Commissie, punt 117 supra, punt 54, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
120 In het onderhavige geval blijkt de selectiviteit van het bij artikel 1, lid 1, sub d, en artikel 11 van DL 269/2003 vastgestelde fiscale voordeel uit verschillende aspecten. Om te beginnen worden het recht op tariefverlaging voor de inkomstenbelasting in de drie jaar volgend op het aanslagjaar waarin de beursintroductie heeft plaatsgevonden, en het recht op aftrek van een bedrag dat overeenkomt met de noteringskosten slechts toegekend aan recentelijk op een gereglementeerde markt genoteerde ondernemingen. Verder moeten die ondernemingen, namelijk recentelijk aan de beurs genoteerde aandelenvennootschappen, hun officiële notering op een gereglementeerde markt verkrijgen in de periode tussen de inwerkingtreding van DL 269/2003 op 2 oktober 2003 en de uiterste datum voor de eerste beursnotering overeenkomstig artikel 11 van DL 269/2003, namelijk 31 december 2004. De betrokken maatregelen komen dus alleen ten goede aan ondernemingen die de bedoelde handelingen verrichten (zie in die zin arrest van 15 december 2005, Italië/Commissie, punt 69 supra, punt 97), in de korte periode van vijftien maanden dat de steunregeling toepassing vond (zie in die zin en naar analogie arrest Gerecht van 6 maart 2002, Diputación Foral de Álava e.a./Commissie, T-92/00 en T-103/00, Jurispr. blz. II-1385, punt 49). Iedere andere onderneming wordt namelijk van de voordelen van de steunregeling uitgesloten, zowel de reeds aan de beurs genoteerde ondernemingen als die welke in de door de steunregeling bestreken periode niet aan de voorwaarden voor beursnotering voldoen en daaraan niet kunnen voldoen. Dienaangaande zij nog gepreciseerd dat, zoals blijkt uit punt 18 van de bestreden beschikking en zoals de Commissie in haar stukken herhaaldelijk heeft betoogd zonder door de Italiaanse Republiek te zijn weersproken, de korte periode waarin de steunregeling voorzag in wezen kan worden vergeleken met de tijd die nodig is om een beursnotering te plannen, aan te vragen en te verkrijgen, gelet op de ter zake geldende bepalingen, waarbij aan ondernemingen die een beursnotering willen verkrijgen, strenge voorwaarden worden opgelegd. Bijgevolg waren de bij de betrokken maatregelen verleende voordelen, zoals de Italiaanse Republiek ter terechtzitting heeft toegegeven, de facto enkel toegankelijk voor ondernemingen die de noteringsprocedure reeds hadden ingeleid, ondernemingen die ten minste reeds voornemens waren dat te doen of ondernemingen die klaar waren om een dergelijk initiatief op zeer korte termijn te nemen.
121 Voor zover ondernemingen die hun beursnotering in de door de steunregeling bestreken periode hebben verkregen, belastingvermindering krijgen, namelijk verlaging van het tarief van de inkomstenbelasting en aftrek – bovenop de gewone aftrek – van de noteringskosten, wat niet het geval is voor ondernemingen die de bij die maatregelen bedoelde handelingen niet verrichten, genieten zij voordelen waarop zij geen recht zouden hebben gehad in het kader van de normale toepassing van het belastingstelsel. Daarom zijn de betrokken maatregelen selectieve maatregelen.
122 Voorts zijn de betrokken maatregelen selectief omdat zij in Italië geregistreerde ondernemingen feitelijk bevoordelen ten opzichte van niet aldaar geregistreerde ondernemingen (zie in die zin en naar analogie arrest Hof van 14 juli 1983, Commissie/Italië, 203/82, Jurispr. blz. 2525). Zoals de Commissie in punt 30 van de bestreden beschikking terecht benadrukt, komt de in afwijking van de normale fiscale behandeling ingevoerde fiscale stimulans voor alle in Italië belastingplichtige ondernemingen die een notering op een gereglementeerde markt verkrijgen, namelijk vooral ten goede aan ondernemingen die in Italië zijn geregistreerd. In het geval van laatstbedoelde ondernemingen wordt de belastingvermindering overigens toegepast op de wereldwijd gerealiseerde winst, terwijl bij buitenlandse ondernemingen die vermindering enkel geldt voor de in Italië gerealiseerde winst.
123 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument van de Italiaanse Republiek dat de selectiviteit van een maatregel uitsluitend moet worden beoordeeld op grond van de vergelijking van de situaties waarop hij is gericht en de situaties die hij uitsluit, en niet op grond van de onderlinge vergelijking van de situaties waarop de betrokken maatregel betrekking heeft. In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 87, lid 1, EG elke steunmaatregel verbiedt die „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” begunstigt, en een steunmaatregel omschrijft op basis van de gevolgen ervan. Zoals de Commissie terecht benadrukt, belet bijgevolg niets dat een maatregel die reeds slechts voor welbepaalde subjecten geldt – in casu de beursgenoteerde ondernemingen – een aantal begunstigden – in casu de Italiaanse ondernemingen voor welke de belastingvermindering geldt voor de wereldwijd gerealiseerde winsten – méér bevoordeelt dan andere ondernemingen die evenzeer door de steunregeling worden begunstigd, te weten de buitenlandse ondernemingen, die enkel voor de in Italië gerealiseerde winsten belastingvermindering krijgen.
124 Uit het voorgaande volgt dat de betrokken maatregelen „bepaalde ondernemingen” begunstigen in de zin van artikel 87, lid 1, EG. Onderzocht moet dus worden of de bij die maatregelen ingevoerde differentiatie wordt gerechtvaardigd door de aard of de algemene opzet van het belastingstelsel waarvan zij een onderdeel vormen.
– Rechtvaardiging van de betrokken maatregelen door de aard en de opzet van het Italiaanse belastingstelsel
125 In dit verband zij gepreciseerd dat indien een dergelijke differentiatie gebaseerd is op andere doelstellingen dan die welke door het algemene stelsel worden nagestreefd, de betrokken maatregel in beginsel voldoet aan de voorwaarde van selectiviteit bedoeld in artikel 87, lid 1, EG (zie in die zin arresten Hof van 2 juli 1974, Italië/Commissie, 173/73, Jurispr. blz. 709, punt 33, en Adria-Wien Pipeline en Wietersdorfer & Peggauer Zementwerke, punt 107 supra, punt 49). Overigens staat het aan de lidstaat die deze differentiatie tussen ondernemingen inzake lasten heeft gemaakt, te bewijzen dat die daadwerkelijk gerechtvaardigd is door de aard en de opzet van het betrokken stelsel (arrest Nederland/Commissie, punt 117 supra, punt 43).
126 Volgens de Italiaanse Republiek vormde de belastingvermindering een fiscale stimulans voor de beursintroductie van de ondernemingen waarvoor de betrokken steunregeling was bestemd, aangezien iedere onderneming die wenste te worden toegelaten tot de notering aan de beurs of een andere gereglementeerde markt, het hoofd moest bieden aan aanzienlijke kosten. Die maatregelen zouden dus beantwoorden aan een bijzondere situatie van ondernemingen die een beursnotering wilden verkrijgen, die objectief zou verschillen van de situatie van andere ondernemingen.
127 Dienaangaande preciseert de Commissie in punt 27 van de bestreden beschikking dat de betrokken maatregelen uit belastingoogpunt niet beantwoorden aan enig relevant verschil tussen de situatie van aan de beurs of op een andere gereglementeerde markt genoteerde ondernemingen en ondernemingen die niet zijn genoteerd.
128 Nagegaan moet dus worden of de Commissie het bestaan van ieder verband tussen de maatregelen in kwestie en een specifieke objectieve situatie van de begunstigden daarvan op goede gronden heeft uitgesloten.
129 Uit dit oogpunt moeten de twee maatregelen afzonderlijk worden onderzocht.
130 Zoals de Commissie in punt 27 van de bestreden beschikking terecht opmerkt, worden de in artikel 11 van DL 269/2003 bedoelde belastingverminderingen die worden toegekend bij beursintroductie, verleend voor in de toekomst door de begunstigde ondernemingen te realiseren winsten, die noch verband houden met het feit dat de begunstigden een beursnotering hebben verkregen, noch met de kosten die zij naar aanleiding van hun beursintroductie hebben gedragen, noch met enig ander nadeel dat uit deze specifieke situatie zou voortvloeien. Bovendien kan de steunregeling evenmin worden gerechtvaardigd door haar specifieke doelstellingen, namelijk de beursintroductie van ondernemingen bevorderen, aangezien de korte duur ervan haar in feite ontoegankelijk maakt voor veel potentiële begunstigden.
131 De Italiaanse Republiek heeft overigens geen enkel verband gelegd tussen de bijzondere kenmerken van de ondernemingen die een beursnotering hebben verkregen – inzonderheid de nadelen die uit de beursnotering zouden voortvloeien qua toegang tot de kapitaalmarkt en organisatorische lasten – en die maatregelen.
132 Ook al hebben beursgenoteerde ondernemingen mogelijkerwijs andere kenmerken dan niet-beursgenoteerde ondernemingen, in het bijzonder op het vlak van toegang tot de kapitaalmarkt en organisatorische lasten, de in artikel 11 van DL 269/2003 bedoelde belastingverminderingen kunnen bijgevolg niet worden geacht met die kenmerken verband te houden.
133 Zoals de Commissie in punt 28 van de bestreden beschikking op goede gronden opmerkt, vormt voorts ook de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde aftrek, die bovenop de gewone kostenaftrek komt, een bijzondere stimulans. Ook als die afrek gerechtvaardigd zou kunnen worden geacht door het met de steunregeling nagestreefde specifieke doel om de beursintroductie van ondernemingen te bevorderen, blijft het andermaal een feit, zoals de Commissie terecht heeft aangegeven, dat de korte duur van de maatregel strijdig is met dat doel, aangezien hij talrijke potentiële begunstigden in feite uitsluit.
134 Anders dan de Italiaanse Republiek stelt, bevat de bestreden beschikking voorts geen tegenstrijdigheid voor zover de Commissie daarin elke mogelijkheid tot rechtvaardiging van de in artikel 11 van DL 269/2003 vastgestelde fiscale stimulansen door de aard of de opzet van het stelsel lijkt te hebben uitgesloten (punt 27 van de bestreden beschikking), terwijl zij de mogelijkheid tot rechtvaardiging van de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde fiscale stimulansen wél erkent (punt 28 van de bestreden beschikking).
135 Wat de eerste maatregel betreft, sluit de Commissie op goede gronden onmiddellijk iedere mogelijkheid tot rechtvaardiging uit, aangezien deze maatregel geen verband houdt met een specifieke situatie van de ondernemingen die een beursnotering hebben verkregen, en, wat de tweede maatregel betreft, sluit zij in casu terecht elke rechtvaardiging uit na erop te hebben gewezen dat een dergelijke maatregel eventueel gerechtvaardigd had kunnen zijn, aangezien hij betrekking heeft op de noteringskosten.
136 De conclusie moet bijgevolg luiden dat de Commissie geen inbreuk heeft gemaakt op artikel 87, lid 1, EG, waar zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de betrokken maatregelen „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” begunstigen, en dat deze maatregelen, bij ontbreken van een rechtstreeks verband met het doel van de steunregeling, niet stroken met de aard en de opzet van het Italiaanse belastingstelsel.
137 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de samenhang die volgens de Italiaanse Republiek zou bestaan tussen de betrokken maatregelen en vergelijkbare eerdere maatregelen, te weten de Super DIT.
138 De Italiaanse Republiek heeft het bestaan van een dergelijke samenhang niet aangetoond.
139 Om te beginnen zij gewezen op een breuk in de continuïteit tussen de twee regelingen, aangezien de Super DIT in 2001 is ingetrokken – ook al bleef die tijdelijk van toepassing op ondernemingen die op 30 juni 2001 een kapitaalverhoging hadden verricht –, en de betrokken maatregelen in oktober 2003 zijn ingevoerd.
140 Verder hebben de twee regelingen een volkomen verschillende werkingssfeer. De Super DIT voorzag enkel in een verlaging van het belastingtarief dat van toepassing was op de gewone vergoeding voor een verhoging van het geïnvesteerde kapitaal voor ondernemingen die waren toegelaten tot de notering op een gereglementeerde markt, voor de drie aanslagjaren volgend op dat van de eerste notering. Zoals de Commissie benadrukt, beoogde de Super DIT de benadeling van de inbreng van nieuw risicokapitaal naar aanleiding van noteringsoperaties af te zwakken, die fiscaal minder gunstig wordt behandeld dan schuldfinanciering. Daarentegen voorzien de betrokken maatregelen enerzijds in een verlaging van het belastingtarief dat voor de totale inkomsten geldt en anderzijds in de aftrek van de kosten voor beursintroductie, die bovenop de gewone aftrek komt.
141 Ook al pasten de twee opeenvolgende maatregelen in een logica van continuïteit en voortzetting van de ene maatregel ten opzichte van de andere, dan nog volstaat dit aspect op zich hoe dan ook niet als bewijs dat de betrokken maatregelen stroken met de aard en de opzet van het stelsel, aangezien, zoals vastgesteld in punt 75 hiervóór, de Commissie geen standpunt heeft bepaald over de vraag of de Super DIT eventueel staatssteun vormde.
142 Met betrekking tot het argument van de Italiaanse Republiek dat in wezen is ontleend aan de samenhang van de gedifferentieerde behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen met het nationale belastingstelsel, zij ten slotte eraan herinnerd dat in casu de gevolgen van de betrokken maatregelen niet voortvloeien uit de vaststelling van de belastinggrondslag als zodanig, en dus niet uit de verschillende regels voor belastingheffing, waarvan de coherentie door de Italiaanse Republiek is benadrukt. Die gevolgen vloeien integendeel voort, zoals de Commissie terecht betoogt, uit de keuze om de betrokken winst aan de belastinggrondslag te koppelen, welke keuze indruist tegen de logica van het lastenstelsel. Met andere woorden, de voordelen, die in beginsel de introductie van ondernemingen op een gereglementeerde markt moeten bevorderen, worden toegepast op de belastinggrondslag, die geen verband houdt met de beursnotering. Hoewel het voordeel zijn oorsprong vindt in de verkrijging van een beursnotering, leidt de steunregeling in de praktijk bijgevolg ertoe, dat een verschillend voordeel wordt verleend naargelang de begunstigde zijn hoofdvestiging in Italië dan wel elders heeft.
143 Uit het voorgaande volgt dat het derde middel moet worden afgewezen, voor zover het aan schending van artikel 87, lid 1, EG is ontleend.
Weerslag van de betrokken maatregelen op het intracommunautaire handelsverkeer en de mededinging
Argumenten van partijen
144 Met haar vierde middel betwist de Italiaanse Republiek de door de Commissie gemaakte analyse van de twee voorwaarden betreffende de aantasting van de mededinging en de negatieve beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer.
145 Volgens de Italiaanse Republiek betekent een aantasting van de mededinging per definitie een wijziging in het bestaande concurrentiële evenwicht, namelijk een gevolg dat slechts over een bepaalde periode kan worden beoordeeld. De Commissie heeft niet uiteengezet waarom de betrokken maatregelen, ondanks de korte toepassingsduur ervan en het daarmee gemoeide geringe bedrag, op zich het concurrentiële evenwicht toch permanent konden wijzigen. De Italiaanse Republiek beroept zich in dit verband op de rechtspraak dat een vrij gering steunbedrag een weerslag op het handelsverkeer kan hebben „wanneer de sector waarin de begunstigde onderneming werkzaam is wordt gekenmerkt door sterke concurrentie”, om daaraan de conclusie te verbinden dat de Commissie gehouden is een – al was het maar synthetische – analyse te maken van de sectoren waarin de verschillende begunstigden van de betrokken maatregelen actief konden zijn en van de mededingingssituatie in die sectoren, wat in casu geenszins is gebeurd.
146 Terwijl een economische analyse geboden was, heeft de Commissie zich beperkt tot algemene verklaringen, zonder onderscheid te maken tussen communautaire sectoren en sectoren met een louter nationaal belang, hoewel zij heeft toegegeven dat een aantal begunstigden mogelijk in laatstbedoelde sectoren actief was.
147 De Commissie heeft voorts niet aangetoond dat de betrokken maatregelen steun voor de bedrijfsvoering vormen. Volgens de Italiaanse Republiek waren deze maatregelen integendeel gericht op de versterking van de kapitaalkracht van de ondernemingen na hun beursintroductie. Aangezien het dus structurele maatregelen en geen steun voor de gewone bedrijfsvoering betrof, had de veronderstelde weerslag ervan op de mededinging naar behoren door de Commissie moeten worden onderzocht.
148 Wat meer bepaald de verstoring van de mededinging betreft, betoogt de Italiaanse Republiek dat behoudens diepgaander onderzoek – dat in casu niet is verricht – het fiscale voordeel, dat voor de drie jaar waarin het verlaagde tarief van toepassing is een totale besparing van 11, 7 miljoen EUR kan opleveren, op zich geen substantiële weerslag kan hebben op de concurrentiepositie van de in de bestreden beschikking in aanmerking genomen begunstigden van de steunregeling, dat wil zeggen de belangrijkste ondernemers op de markt, uit het oogpunt van hun omzet.
149 Aangezien de tariefverlaging beoogt recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen, die aanzienlijke kosten dragen, en niet-beursgenoteerde ondernemingen of ondernemingen die geen notering hebben verkregen, op gelijke voet te brengen, houdt deze verlaging ten slotte geen voordeel in voor de eerstgenoemde ondernemingen, en leidt zij dus niet tot vervalsing van de mededinging.
150 De Commissie betwist de argumenten van de Italiaanse Republiek.
Beoordeling door het Gerecht
151 Artikel 87, lid 1, EG verbiedt steunmaatregelen die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden en de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen.
152 In het kader van haar beoordeling van deze twee voorwaarden hoeft de Commissie niet vast te stellen dat de toegekende steun de handel tussen lidstaten daadwerkelijk beïnvloedt en de mededinging daadwerkelijk verstoort, maar moet zij alleen onderzoeken of die steunmaatregelen dit handelsverkeer ongunstig kunnen beïnvloeden en de mededinging kunnen vervalsen (zie arrest van 15 december 2005, Italië/Commissie, punt 69 supra, punt 111, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
153 In het bijzonder zij erop gewezen dat wanneer steun van een lidstaat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, dit handelsverkeer moet worden geacht door de steun te worden beïnvloed. Het is dus niet noodzakelijk dat de begunstigde ondernemingen zelf aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen. Wanneer een lidstaat steun toekent aan een onderneming, kan de binnenlandse activiteit immers in stand blijven of stijgen, met als gevolg dat de kansen van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen om in die lidstaat op de markt te komen, afnemen. Bovendien kan de versterking van een onderneming die voordien niet deelnam aan het intracommunautaire handelsverkeer, haar in een situatie brengen waardoor zij de markt van een andere lidstaat kan betreden (zie in die zin arrest van 15 december 2005, Italië/Commissie, punt 69 supra, punten 115 en 117, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
154 Zelfs steun van betrekkelijk geringe omvang kan het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden, wanneer de sectoren waarin de steunontvangende ondernemingen actief zijn, worden gekenmerkt door hevige concurrentie (zie in die zin arrest Gerecht van 30 april 1998, Vlaams Gewest/Commissie, T-214/95, Jurispr. blz. II-717, punt 49).
155 Overigens wordt volgens vaste rechtspraak de mededinging verstoord of bestaat het risico dat dit gebeurt, zodra een overheidsinstantie een onderneming bevoordeelt die actief is in een sector waar hevige concurrentie heerst. Ook als het voordeel gering is, wordt de mededinging niettemin verstoord, zij het slechts in beperkte mate. Het verbod van artikel 87, lid 1, EG geldt voor elke steunmaatregel, ongeacht het ermee gemoeide bedrag, die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, voor zover de steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt (arrest Vlaams Gewest/Commissie, punt 154 supra, punt 46).
156 Uit de punten 34 tot en met 36 van de bestreden beschikking blijkt dat de Commissie conform de aangehaalde rechtspraak heeft onderzocht of de betrokken maatregelen de mededinging kunnen vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Volgens haar verbeteren de betrokken maatregelen de concurrentiepositie en de financiële draagkracht van de begunstigde ondernemingen, die werkzaam kunnen zijn op internationale markten en op markten waar hevige concurrentie heerst, wat bovendien Italiaanse begunstigden kan bevoordelen die actief zijn op markten waar intracommunautair handelsverkeer plaatsvindt. De Commissie zet verder uiteen dat de begunstigde ondernemingen behoren tot verschillende sectoren, variërend van de be- en verwerkende industrie tot de openbare nutsvoorzieningen, die alle voor internationale concurrentie openstaan, en dat het profijt dat de belastingverminderingen opleveren, substantieel is, nu dat tot 11, 7 miljoen EUR per begunstigde kan bedragen over de drie jaar dat de steunregeling toepassing vindt.
157 Anders dan de Italiaanse Republiek stelt, moest de Commissie evenwel noch aantonen dat de mededinging „permanent” was aangetast, noch diepgaander onderzoek verrichten naar de substantiële weerslag van de betrokken maatregelen op de concurrentiepositie van de begunstigden – en nog minder naar de weerslag van die maatregelen op de concurrentiepositie van de begunstigden uit het oogpunt van hun omzet. De rechtspraak verlangt namelijk niet, dat de verstoring van de mededinging, of de dreiging van een dergelijke verstoring, en de nadelige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer merkbaar of wezenlijk zijn (arrest Diputación Foral de Álava e.a./Commissie, punt 120 supra, punt 78). Zoals in de punten 155 en 156 hiervóór uiteengezet, is overigens de door de Italiaanse Republiek vermelde omstandigheid dat het om steun van geringe omvang gaat, in casu niet relevant, aangezien de begunstigde ondernemingen werkzaam zijn in sectoren die voor concurrentie openstaan.
158 Zoals reeds in punt 87 hiervóór uiteengezet, moet verder, in het geval van niet bij de Commissie aangemelde steun, de beschikking tot vaststelling dat die steun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt niet noodzakelijkerwijs de daadwerkelijke weerslag van die steun op de mededinging of het handelsverkeer tussen lidstaten aantonen.
159 Anders dan de Italiaanse Republiek stelt, noopte ook het feit dat een aantal van de begunstigde ondernemingen mogelijk werkzaam was op markten met een louter nationaal belang de Commissie niet tot het verrichten van een grondige analyse.
160 Zoals uiteengezet in punt 69 hiervóór, kan de Commissie zich in het geval van een steunregeling hoe dan ook ertoe beperken de algemene kenmerken daarvan te onderzoeken, zonder dat zij elk afzonderlijk geval waarin die regeling is toegepast hoeft te onderzoeken teneinde vast te stellen of die regeling steunelementen bevat. De omstandigheid dat zij in voorkomend geval ook ten goede komt aan begunstigden die enkel op markten van nationaal belang werkzaam zijn, doet niet af aan deze vaststelling, die volstaat om artikel 87, lid 1, EG op een steunregeling toe te passen (zie in die zin en naar analogie arrest van 15 december 2005, Italië/Commissie, punt 69 supra, punten 91 en 92, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
161 Met betrekking tot het argument van de Italiaanse Republiek, dat de verlaging van het belastingtarief in wezen beoogt het nadeel weg te nemen waarmee de begunstigde ondernemingen wegens hun beursnotering zouden worden geconfronteerd, zij erop gewezen dat het feit dat de betrokken overheidsmaatregelen de meerkosten beogen te compenseren die de begunstigde ondernemingen wegens hun beursintroductie zouden hebben gedragen, niet betekent dat die maatregelen niet als steun in de zin van artikel 87 EG kunnen worden aangemerkt (zie in die zin arrest Hof van 5 oktober 1999, Frankrijk/Commissie, C-251/97, Jurispr. blz. I-6639, punt 47).
162 Wat het onderscheid betreft dat de Italiaanse Republiek probeert te maken tussen steun voor de bedrijfsvoering en structurele steun, zij ten slotte opgemerkt dat overeenkomstig de in de punten 152 tot en met 155 hiervóór aangehaalde rechtspraak dit onderscheid niet relevant is voor het onderzoek van het onderhavige middel. Elke vorm van steunverlening aan een onderneming die op de communautaire markt actief is, kan namelijk de mededinging verstoren en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden (arrest Diputación Foral de Álava e.a./Commissie, punt 120 supra, punt 72).
163 Bijgevolg moet ook het vierde middel ongegrond worden verklaard, voor zover het aan schending van artikel 87, lid 1, EG is ontleend.
Kwalificatie van de betrokken maatregelen als steun voor de bedrijfsvoering en onverenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt
Argumenten van partijen
164 De Italiaanse Republiek betwist de beoordeling van de Commissie, dat de steunregeling onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.
165 Ten eerste stelt zij dat, ook al zou het bij de betrokken maatregelen om steun voor de bedrijfsvoering gaan, zulks niet belet dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 3, sub c, EG vallen. In dit verband beroept de Italiaanse Republiek zich ook op beschikking 2000/410/EG van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de steunmaatregel die Frankrijk voornemens was te treffen ten gunste van de Franse havensector (PB 2000, L 155, blz. 52), waarin de Commissie heeft toegegeven dat steun voor de bedrijfsvoering rechtmatig is in een aantal omstandigheden – zoals de beperkte economische weerslag van de steun, de omstandigheid dat de begunstigden kleine en middelgrote ondernemingen waren en dat de derde belanghebbenden geen bezwaar hebben gemaakt –, die ook in het onderhavige geval bestaan. De Commissie had dus moeten erkennen dat de betrokken steunregeling rechtmatig was, of althans haar conclusie betreffende de onverenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt specifiek moeten motiveren. Deze conclusie kan niet berusten op de kwalificatie van de steunregeling als steun voor de bedrijfsvoering.
166 Ten tweede gaat het bij de betrokken maatregelen hoe dan ook om investeringssteun, aangezien een beursnotering uitgaven meebrengt die inherent zijn aan een verrichting die gericht is op de verbetering van de kapitaalkracht en de structurele versterking van de begunstigde onderneming, en dus duurzame kosten, namelijk investeringen.
167 Ten derde is het met de betrokken maatregelen nagestreefde doel, te weten de bevordering van het aantal beursintroducties, een specifiek doel van handelsbeleid dat onder artikel 87, lid 3, sub c, EG kan vallen.
168 De Commissie betwist de argumenten van de Italiaanse Republiek.
Beoordeling door het Gerecht
169 Er zij aan herinnerd dat de Commissie voor de toepassing van artikel 87, lid 3, sub c, EG beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid, waarvan het gebruik een afweging van economische en sociale gegevens impliceert die in een communautair kader dient plaats te vinden. Bij de rechterlijke toetsing van het gebruik van deze beoordelingsvrijheid wordt alleen nagegaan of de procedure- en motiveringsvoorschriften zijn nageleefd, of de vastgestelde feiten materieel juist zijn, en of er geen sprake is van een onjuiste rechtsopvatting, van een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten of van misbruik van bevoegdheid (zie arrest Hof van 29 april 2004, Italië/Commissie, C-372/97, Jurispr. blz. I-3679, punt 83, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
170 Uit de rechtspraak blijkt bovendien dat de rechtmatigheid van een beschikking van de Commissie waarbij wordt vastgesteld dat een nieuwe steunmaatregel niet beantwoordt aan de toepassingsvoorwaarden voor de uitzondering van artikel 87, lid 3, sub c, EG, uitsluitend aan deze bepaling moet worden getoetst, en niet aan een vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie, gesteld al dat die vaststaat (zie in die zin arrest Hof van 30 september 2003, Freistaat Sachsen e.a./Commissie, C-57/00 P en C-61/00 P, Jurispr. blz. I-9975, punten 52 en 53, en arrest Gerecht van 15 juni 2005, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, T-171/02, Jurispr. blz. II-2123, punt 177).
171 In casu is de Commissie in punt 45 van de bestreden beschikking tot de bevinding gekomen dat de betrokken maatregelen moeten worden gekwalificeerd als steun voor de bedrijfsvoering die niet valt onder de in artikel 87, lid 3, sub c, EG bedoelde afwijking inzake de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën, en dus onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, waarbij zij preciseert dat „[d]e fiscale voordelen die via deze regeling worden toegekend, [...] geen verband [houden] met specifieke investeringen, het scheppen van banen of specifieke projecten”.
172 Een dergelijke vaststelling kan niet worden geacht te doen blijken van een kennelijke beoordelingsfout. De betrokken maatregelen beogen namelijk niet de ontwikkeling van een bepaalde vorm van economische bedrijvigheid of van een bepaalde regionale economie te bevorderen, maar gewoon een vermindering van de lasten die de betrokken ondernemingen normaliter bij de uitvoering van hun economische activiteiten moeten dragen.
173 Wat allereerst de mogelijkheid betreft dat de steunregeling, zoals de Italiaanse Republiek stelt, ook als steunmaatregel voor de bedrijfsvoering verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden geacht, zij eraan herinnerd dat steun voor de bedrijfsvoering in beginsel niet binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 3, EG valt, aangezien die steun de mededingingsvoorwaarden in de sectoren waarin hij wordt toegekend vervalst, terwijl hij naar de aard ervan niet geschikt is om een van de in genoemde bepaling bedoelde doelstellingen te verwezenlijken (zie arrest Gerecht van 8 juni 1995, Siemens/Commissie, T-459/93, Jurispr. blz. II-1675, punt 48, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
174 Deze steun kan slechts in uitzonderlijke gevallen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden geacht. Zoals blijkt uit het dossier en de bestreden beschikking, was van die uitzonderlijke gevallen in casu evenwel geen sprake en zijn die gevallen evenmin aangevoerd door de Italiaanse autoriteiten, die alle gegevens dienden te verstrekken aan de hand waarvan de Commissie kon nagaan of aan de voorwaarden voor de gevraagde uitzondering was voldaan (zie in die zin arrest Regione autonoma della Sardegna/Commissie, punt 170 supra, punt 129, en aldaar aangehaalde jurisprudentie). Deze conclusie geldt overigens onverminderd de vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie, gesteld dat het bewijs van die praktijk is geleverd, zoals blijkt uit de in punt 170 hiervóór aangehaalde rechtspraak.
175 Wat voorts de stelling betreft dat de betrokken maatregelen het karakter van investeringssteun hebben, heeft de Commissie, zoals in punt 171 hiervóór uiteengezet, deze kwalificatie terecht uitgesloten aangezien de toegekende fiscale voordelen geen verband houden met specifieke investeringen, het scheppen van banen of specifieke projecten. Vastgesteld zij overigens dat de Italiaanse Republiek niets heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling in verband met deze kwalificatie.
176 Wat ten slotte het feit betreft dat de maatregelen gerechtvaardigd zouden kunnen zijn als maatregelen ter bevordering van het aantal beursintroducties, moet onderscheid worden gemaakt tussen de beoordeling van de in artikel 11 van DL 269/2003 bedoelde belastingvermindering en die van de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde aftrek van de noteringskosten, die bovenop de gewone aftrek van diezelfde kosten komt.
177 Aangezien de belastingvermindering verband houdt met de totale inkomsten van de begunstigden, houdt zij geen rechtstreeks verband met de noteringskosten of andere nadelen die uit een beursintroductie zouden voortvloeien. Bijgevolg kan die belastingvermindering in geen geval worden gekwalificeerd als een maatregel ter bevordering van de beursintroductie van ondernemingen. De Commissie heeft in dat opzicht dus geen kennelijke beoordelingsfout gemaakt.
178 Daarentegen zou de in artikel 1, lid 1, sub d, van DL 269/2003 bedoelde aftrek, voor zover die verband houdt met aan de notering inherente kosten, in beginsel kunnen worden geacht de beursintroductie van ondernemingen te bevorderen. Onderzocht moet dus worden of de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, waar zij aanvoert dat met deze maatregel geen doel werd nagestreefd als bedoeld in artikel 87, lid 3, sub c, EG.
179 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Commissie voor de toepassing van artikel 87, lid 3, EG beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid waarvan het gebruik een complexe afweging van economische en sociale gegevens impliceert die in een communautair kader dient plaats te vinden (zie punt 169 hiervóór).
180 Verder zij eraan herinnerd dat steun voor de bedrijfsvoering niet wordt geacht bij te dragen tot de verwezenlijking van één van de in artikel 87, lid 3, EG genoemde doelen en, zoals in punt 174 hiervóór uiteengezet, slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegestaan.
181 In casu heeft de Commissie rechtvaardiging van de betrokken maatregelen in het kader van artikel 87, lid 3, sub c, EG uitgesloten omdat het om steun voor de bedrijfsvoering gaat. Inzonderheid preciseert de Commissie dat „[d]e fiscale voordelen die via deze regeling worden toegekend [...] gewoon een vermindering [vormen] van de lasten die de betrokken ondernemingen normaliter bij de uitvoering van hun economische activiteiten moeten dragen en [...] dan ook [moeten] worden beschouwd als staatssteun voor de bedrijfsvoering, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt” (punt 45 van de bestreden beschikking).
182 Anders dan de Italiaanse Republiek stelt, is een beursnotering op zich namelijk geen specifieke investering omdat zij geen uitgave voor materiële of immateriële investeringen vormt, en evenmin een uitgave voor de aanwerving van nieuw personeel, die met een nieuwe investering verband houdt. Het gaat veeleer om een complexe verrichting waarmee ondernemingen die zich aan de beurs laten noteren financiële, aan de toegang tot bepaalde kapitaalbronnen gerelateerde doelen nastreven.
183 Overigens volstaat de enkele omstandigheid dat de betrokken maatregelen een toename van het aantal beursgenoteerde ondernemingen beogen − wat volgens de Italiaanse Republiek een doel van nationaal economisch beleid is −, niet om die maatregelen te kunnen beschouwen als vallend onder de in artikel 87, lid 3, sub c, EG bedoelde afwijking. Zoals vastgesteld door het Gerecht, voldoet de betrokken steun namelijk niet aan de twee voorwaarden dat de steun bedoeld moet zijn om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig mogen worden veranderd dat het gemeenschappelijke belang wordt geschaad.
184 Bijgevolg heeft de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout gemaakt waar zij van mening was dat de betrokken maatregelen steun voor de bedrijfsvoering vormen die niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is, en niet onder de in artikel 87, lid 3, sub c, EG bedoelde afwijking vallen.
185 Derhalve moet ook het vijfde middel worden afgewezen, voor zover het aan schending van artikel 87, lid 3, sub c, EG is ontleend.
186 Gelet op een en ander, moet het beroep, nu geen van de middelen van de Italiaanse Republiek kan slagen, worden verworpen.
Kosten
187 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),
rechtdoende, verklaart:
1) Het beroep wordt verworpen.
2) De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.
Azizi |
Cremona |
Frimodt Nielsen |
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 4 september 2009.
Inhoud
Voorgeschiedenis van het geding
1. Betrokken nationale maatregelen
2. Administratieve procedure en bestreden beschikking
Procesverloop en conclusies van partijen
In rechte
1. Schending van het beginsel van hoor en wederhoor
Eerste middel, dat in wezen is ontleend aan schending van het beginsel van hoor en wederhoor, wat de beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure betreft
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Onderdeel „schending van het beginsel van hoor en wederhoor” van het derde middel
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
2. Gebrek aan motivering
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Gebrek aan motivering, voor zover de Commissie geen rekening zou hebben gehouden met het bestaan, in de Italiaanse rechtsorde, van een maatregel met kenmerken die vergelijkbaar zijn met die van de betrokken maatregelen
Gebrek aan motivering van de bestreden beschikking wat de selectiviteit van de betrokken maatregelen betreft
Gebrek aan motivering van de bestreden beschikking wat de weerslag van de betrokken maatregelen op de mededinging en het intracommunautaire handelsverkeer betreft
Gebrek aan motivering van de bestreden beschikking wat de onverenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de gemeenschappelijke markt betreft
3. Schending van artikel 87 EG
Selectiviteit van het voordeel dat is verleend aan recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
– Zijn de betrokken maatregelen a priori selectieve maatregelen?
– Rechtvaardiging van de betrokken maatregelen door de aard en de opzet van het Italiaanse belastingstelsel
Weerslag van de betrokken maatregelen op het intracommunautaire handelsverkeer en de mededinging
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Kwalificatie van de betrokken maatregelen als steun voor de bedrijfsvoering en onverenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt
Argumenten van partijen
Beoordeling door het Gerecht
Kosten
* Procestaal: Italiaans.